Nieuw boek uit

Nieuw boek uit
4321 vragen aan 123 kunstenaars

interview met karin hanssen

Interview met Karin Hanssen (1960), Antwerpen, 7 oktober 2010.

Hilde Van Canneyt: Hoi Karin, was je kindertijd één en al kliederen met verf?

HVC: Karin Hanssen: Ja, ik tekende vooral. Op mijn tiende had ik al beslist om kunstenaar te worden. Vanaf toen was ik bezig met mijn familie te portretteren. Toen ik twaalf jaar was, kwam er in de Antwerpse wijk Zurenborg waar ik woonde, een amateur kunstmarkt. Toen ik al die schilders aan het werk zag, wist ik heel zeker: zo wil ik ook mijn leven doorbrengen!

HVC: Pas op je zesentwintigste ben je de academie van Antwerpen binnengewandeld…

HVC: anssen: Ik mocht geen kunstrichting volgen van thuis, zo simpel was het. Ik moest een ‘fatsoenlijk’ diploma halen, punt. Dus behaalde ik in 1981 eerst mijn diploma voor leraar Nederlands-Engels-Duits. Omdat ik geen kunstopleiding had gevolgd tot dan, deed ik daarna avondschool tekenen aan de academie van Antwerpen om dan na vier jaar aan de dagschool schilderkunst te studeren. Dat was in 1986. Nadien studeerde ik nog aan het Hoger Instituut, wat maakte dat ik drieëndertig was toen ik daar afstudeerde.
Ik heb geen spijt van die talenopleiding, want als kunstenaar komt dat heel erg handig van pas. En je hebt toch een zekere maturiteit nodig om een kunstopleiding aan te vatten, dus dat verloop van mijn studies bleek achteraf nog zo slecht niet, hoewel het op dat moment wel frustrerend was.

















Passing
Olieverf op doek, 40/40 cm
1996


HVC: Wat waren je eerste stapjes in de tentoonstellingswereld?
KH: In 1993 had ik mijn eerste solo ‘Shadows’ in de Antwerpse Academiegalerij. De tentoonstelling bestond uit een reeks houtskooltekeningen en een reeks schilderijen en ging over de perceptie van het beeld, de beeldcultuur en de plaats van het individu in dat geheel. Het was mijn afstudeerproject en Anne-Mie Van Kerckhoven heeft toen nog de tekst voor de tentoonstellingscatalogus geschreven.
Vanaf dan heb ik aan verschillende groepstentoonstellingen deelgenomen. In ’95 had ik een solo in de exporuimte Oh! in Brussel, boven het legendarische café De Dolle Mol, waarvan Philippe Braem curator was. ‘I have a dream’ heette die tentoonstelling en ze ging over vooroordelen en stereotypen. Ik toonde zes miniatuurtekeningetjes en zes schilderijen.
Daarna kwam Netwerk  in Aalst en volgde de rest.

HVC: Was het gemakkelijk aan de bak komen in die tijd?

Een degelijk netwerk zoals nu was er toen nog niet, het M HKA zag het eerste licht pas in 1987 en er waren niet zoveel galerijen als nu.
Maar rond het jaar 2000, onder andere mede dankzij het NICC in Antwerpen, kwam daar verandering in. Het NICC had een goed tentoonstellingsbeleid. Dat was een periode van dynamiek en enthousiasme die toen aanbrak. Mijn werk werd in 2001 geselecteerd door Wim Peeters voor ‘The Big Show’, een zeer goede, internationale tentoonstelling.
In 2004 werkte ik met Objectif Exhibitions in Antwerpen en toen ging de bal echt aan het rollen en volgden er tentoonstellingen in Wenen en Berlijn en nadien de Biënnales in Sharjah en Yokohama. Pas in 2005 ben ik met galerijen gaan samenwerken.


















Uit de reeks Modern Living (1995-2001):
Women descending the Stairs
grafiet op papier,
Ingekaderd 23/30.5 cm



HVC: De eerste monografie die we in de boekenwinkel mochten doorbladeren, was je boek met tekeningen: ‘Modern Living’. Waarom pakte je eerst uit met je tekeningen?

KH: Ik startte de tekeningenreeks Modern Living in 1995 en eindigde ermee in 2001. Een deel van de reeks had ik in 1999 getoond in Netwerk maar nog nooit de volledige reeks. Toen ik dus in 2004 van Philippe Pirotte de uitnodiging kreeg om in Objectif Exhibitions tentoon te stellen, was er op dat moment erg veel interesse in tekenkunst. Toen was het klimaat er rijp voor om met de volledige reeks naar buiten te komen en hebben we het boek gemaakt.

HVC: Hoe komt het dat we in je boek ‘Modern living’ een kortverhaal van de hedendaagse filosoof Alain De Botton te lezen krijgen? 

KH: Ik zag een relatie tussen zijn verhalen en mijn tekeningen. Niet dat mijn tekeningen illustraties waren bij zijn werk, maar op een literaire manier zegt hij hetzelfde als ik met mijn tekeningen. Ik wou met het boek dan ook een kruising maken tussen een literair boek en een catalogus.

HVC: Welke plaats neemt het tekenen in naast het schilderen? Ik las dat je naast het opzetten van een aquarel, vooral schrijft ter voorbereiding van een werk?

KH: Een evenwaardige plaats. Omdat ik als tekenaar begonnen ben, heb ik vanaf het begin tekeningenreeksen gemaakt die zelfstandig stonden naast de schilderijen. In 1994 ben ik met de miniaturen gestart. Dat is een erg intieme manier van werken.
Daarnaast maak ik steeds tekeningen en aquarellen als ondersteuning voor mijn schilderijen, als ontwerpstudies. Mijn schetsboeken staan inderdaad ook volgeschreven.
Dat tekenen, schilderen en schrijven loopt door elkaar. Ik werk ook in reeksen, misschien omdat ik nogal associatief denk. Ik spring voortdurend van het één in het ander en alles groeit tegelijkertijd. 








 











The Thrill of It All
olieverf op doek, 45/50 cm

1995


HVC: Je schilderijen dan. Je stelde enkele maanden geleden in het S.M.A.K. je nieuwe boek voor: je tweede monografie ‘The Thrill of It All’ die een selectie van je schilderijen toont van de afgelopen vijftien jaar.
Waarom van die laatste vijftien jaar, want je bent al langer bezig?

Klopt, maar ik heb het boek laten starten in 1994, omdat dat het jaar is waarin ik ben beginnen werken met publieke fotografische beelden uit het verleden als bronnenmateriaal voor mijn werk. Het boek geeft een overzicht van de reeksen schilderijen die ik vanaf dan maakte tot aan de publicatie. Voordien werkte ik ook al op basis van foto’s die ik zelf maakte of publieke foto’s uit de actualiteit. Maar het is vanaf 1994 dat specifiek het verleden en tijd, een belangrijke rol zijn gaan spelen in mijn werk. Je zou kunnen zeggen dat ik de flashback gebruik zoals die ook bestaat in de literatuur of film.

HVC: Wat fascineert je dan zo in het verleden en naar welke periode verwijs je dan? 

KH: Waarom gebruik ik beelden uit het verleden? Omdat je daardoor makkelijker afstand kan nemen van datgene waar je naar kijkt. Als je samenvalt met de beelden van je tijd, kan je dat niet altijd in een juist perspectief zetten of er kritisch mee omgaan, net omdat die tijdsafstand er nog niet is. En wat belangrijker is, door een beeld uit zijn tijd te halen en te verplaatsen naar een andere context zowel qua tijd als ruimte, geef je datzelfde beeld een totaal andere betekenis en functie. Dat vind ik erg interessant.
Tijd is aanwezig in mijn beelden maar niet specifiek, wel eerder in sfeer en op een indirecte manier. Dat is nodig om te kunnen reflecteren over het nu. In principe gaat mijn werk voor een stuk over het aspect ‘tijd’. Toch vertrek ik van een bepaalde afgebakende periode van de jaren ’50 tot de jaren ’70, omdat die periode een explosie kende van beelden: publieke beelden, privé beelden, cinema, reclame,…  Plots was er overal beeld voor iedereen, kon iedereen fotobeelden maken, niet alleen de happy few. Tegelijk was het een periode van wederopbouw, hoop, privé eigendom en vrije tijd. Schijnbaar positief want het was ook de periode van de koude oorlog en later Vietnam. In elk geval lag de klemtoon in de beeldvorming op ‘happy’, positivisme, hoop,…  zo van: "Yes we can!"

HVC: Er zitten ook nogal wat verwijzingen in je werk naar de kunstgeschiedenis, de literatuur, politiek,…  De titels van je reeksen verwijzen meestal naar bestaande titels ( I have a Dream, As you like It, The Thrill of It  All…), terwijl die van je werken eerder breed interpreteerbaar zijn.

KH: Ik probeer de titels van mijn werken zo te kiezen dat de betekenis van dat beeld openblijft, want ik wil open universele beelden nastreven waar de toeschouwer zijn ervaringen, gevoelens en gedachten in kan projecteren. Vandaar dat ik niet verwijs naar specifieke plaatsen, bepaalde mensen of een bepaald herkenbaar tijdsmoment. Een specifieke titel werkt ook al gauw vernauwend en beperkend.
Voor mijn reeksen werk ik dan weer graag met geleende titels die gedeeltelijk mijn inspiratiebronnen weergeven. De reeks ‘I have a dream’ uit 1994 verwijst naar de toespraak van Martin Luther King en heb ik gemaakt onder andere nadat ik de autobiografieën van de Afro-Amerikaanse schrijfster Maya Angelou had gelezen.
’ABC, 1 2 3’, de reeks uit 2008 had als aanleiding het nummer van Jackson 5 dat ‘ABC’ heet. De reeks ‘As you like it’, kwam er nadat ik het gelijknamige stuk van Shakespeare had gelezen. Maar meestal heb ik wel meerdere aanleidingen voor een reeks.














Rosalind
olieverf op doek, 65/100 cm
2007


HVC: Ik las in je boek dat je interesse uitgaat naar het gewone herkenbare beeld uit het recente verleden waarin mensen in situaties weergegeven worden zonder dat er echt iets spectaculairs gebeurt. Je zet ook soms het schijnbaar perfecte gezinnetje neer. Is dat omdat je zelf uit een speciaal nest komt?

KH: Ik ben niet geïnteresseerd in dat gezin op zich, wel in het gebruik van dat soort ‘onschuldige’ beeld. Ik kom wel uit een ongebruikelijk gezin. Mijn vader was een uitgetreden priester, een belezen man. Hij werkte in de tweede W.O. als kapelaan bij het Amerikaanse leger. Hij was bijna vijftig toen ik geboren werd. Mijn moeder was een Oostenrijkse met Tsjechische roots, ze was huisvrouw en leefde echt voor haar gezin. Naast twee zussen had ik ook een Oostenrijks-Duitse halfbroer die vijftien jaar ouder was.
In 1955, toen mijn vader uittrad als priester was dat een groot maatschappelijk taboe dat zwaar woog op de hele familie, je deed dat niet. Ik kwam dus uit een redelijk exotisch nest en ik bekeek daardoor de wereld op een andere manier denk ik, meer als een buitenstaander. Misschien heeft het mijn interesse voor het conventionele beeld mee bepaald. 
Maar wat belangrijker is, was het zien van de film ‘The Thrill of it all’ (uit 1963), een amusementsfilm waarin humor gebruikt wordt om een conservatieve, onderliggende, verborgen boodschap mee te geven. Je kan spreken van een vorm van manipulatie die via het gewone, onschuldige beeld als een virus de huiskamer binnensloop. Dat gewone beeld is een handig middel juist omdat je er niet argwanend tegenover staat. Kijk maar naar reclame of naar de campagnes van het Vlaams Belang bijvoorbeeld. Die partij gebruikt ook dergelijke beelden om mensen een vals gevoel van veiligheid te geven en om tegelijk alles wat daarvan afwijkt als onveilig voor te stellen. Zo een beeld kan een inhoud krijgen die gevaarlijk kan zijn en het is net door de kneedbaarheid van die inhoud - zonder dat het beeld zelf veranderd moet worden - dat ik zo geboeid ben door dat soort beeld. Een dergelijk beeld kan een paard van Troje worden.
Alles wat zich binnen de grenzen van het kader van het zogenaamde onschuldige conventionele beeld afspeelt, onderzoek ik in mijn werk. 
















Bonfire,
Olieverf op doek, 105/75 cm
2005

HVC: Zie je elke nieuwe reeks als een bladzijde dat je omslaat?

KH: Toch wel, het is zoals bij een schrijver die een boek af heeft en aan een nieuw boek begint. Al blijft het sociaal determinisme, de betekenis van het individu en het aspect tijd - bekeken via de terugblik - wel de rode draad in mijn werk en komt het telkens in een andere vermomming naar boven.

HVC: En hoe zit het met de verwijzingen naar de schilderkunst? Je schilderijen doen me qua sfeer soms denken aan Vermeer (1653-1675).

KH: Er zitten heel wat verwijzingen in mijn werk naar de kunstgeschiedenis in het algemeen, niet alleen naar de schilderkunst. Ook bv. naar fotografie, alleen al doordat elk schilderij vertrekt van een fotografisch beeld en zo die taal in zich draagt. Maar bovendien bevatten de foto’s die ik kies zeer dikwijls schilderkundige verwijzingen.
Daarnaast zijn het soms ook fotografen die mij inspireren, juist omdat ze naar schilderkunst verwijzen in hun werk. Zo heb ik een schilderij 'Kits' gemaakt, geïnspireerd door de foto ‘The Drain’ (1989) van Jeff Wall. Hij verwijst in dat werk naar een schilderij van Cézanne. Door een schilderij te maken dat verwijst naar Wall, krijg je dan weer een schilderkundig antwoord op die verwijzing vanuit de fotografie en zo is de cirkel rond.





 













Kids
olieverf op doek, 50/60 cm
2004


HVC: En Vermeer? 

De 17e eeuwse Nederlandse genreschilderkunst is belangrijk voor me omdat in die tijd de gewone burger in zijn dagelijkse activiteiten voor het eerst massaal in beeld gebracht werd met de bedoeling mensen op te voeden via die enigmatische schilderijen. Er was een rijke laag van middenstanders ontstaan naast de adel die plots kunst begon te kopen. De omgang met het beeld in de gouden eeuw en die periode zelf vind ik juist daarom erg interessant. Ik zie een verband met de beeldexplosie van de jaren ’50: het gebruik van dat soort beelden en het in beeld brengen van het alledaagse in de naoorlogse moderne maatschappij. Zowel in de jaren ‘50 als in de golden sixties
Vermeer is een meester in het opheffen van het beeld uit zijn tijd. Vergelijk hem met alle andere genreschilders en hoe knap geschilderd hun werk ook is, niemand overstijgt zijn tijd beter dan Vermeer.

HVC: Op het eerste zicht zijn je schilderijen warme stille beelden. Pas bij een tweede zicht zie je dat de beelden an sich koel en bevreemdend zijn. Je voelt een zekere spanning tussen de personages… Ook het gegeven van de filmstill lijkt hier niet veraf. Je lijkt iets op te roepen dat tussen het alledaagse en niet alledaagse zit.
Laten we ‘Children’s Room’ als voorbeeld nemen. Op het eerste zicht zien we twee jongetjes op de slaapkamer die hun kleren plooien en een meisje dat op het bed zit. Wat wou je ons duidelijk maken toen je aan dat schilderij begon?

KH: Eigenlijk gebruik ik dat beeld niet om het verhaal te vertellen dat je daarin ziet, wel om bepaalde vragen te stellen rond dingen die als evident beschouwd worden. Ik ben niet geïnteresseerd in kinderen op hun kinderkamer. Ik wil wél een beeld tonen dat iedereen kent en wel op zo een manier dat je je misschien onbehaaglijk gaat voelen en jezelf vragen gaat stellen over de evidentie ervan. Daarom zit er ook altijd een sluierlaag in mijn beelden. Aan de ene kant zuigt het beeld de toeschouwer aan, maar aan de andere kant bots je ook op die doorzichtige filmlaag, alsof er mat glas voor staat.









 






Children’s Room
olieverf op doek, 85/60 cm
2005-2006



HVC: Hoe ga je te werk om tot een Karin Hanssen schilderij te komen?

KH: Ik verzamel eerst beelden en ideeën, dat is een ongeordend proces waarbij ik tussendoor flarden ideeën noteer op alles wat ik op dat moment bij de hand heb. Sinds ik een iPhone heb is het wel een pak handiger geworden. Ik noteer snel een idee en stuur het op naar mezelf per e-mail waarna ik het in een tekst verwerk. In het begin van het werkproces is het een kwestie van intuïtief aanvoelen en het opnemen van ogenschijnlijke toevalligheden die zich plots tot een volledig beeld beginnen te vormen. Uiteindelijk wordt in de loop van het werkproces alles concreter en krijgt het geheel een body: nl. de reeks. 
Ik maak ontwerpen van de werken, bepaal de formaten en schilder meestal aan vier of vijf verschillende doeken tegelijk. Daar gaat veel tijd over om voldoende afstand te kunnen nemen en dat heeft ook technische redenen: ik werk in lagen olieverf over elkaar en wil die tussendoor laten drogen. Tegen het einde van de reeks maak ik een maquette om een beeld te krijgen van de tentoonstelling. En dan werk ik het geheel af.

HVC: Ik las ook ergens over je expo ABC 123, dat letters, cijfers en muzieknoten zorgen voor structuur in de chaos van iemands hoofd. Ik heb daar nooit bij stilgestaan.

KH: Inderdaad. De expo ging over het ontwikkelen van je persoonlijkheid. Als je als kind opgroeit, heb je voorbeelden nodig zoals je ouders, oudere broers of zussen, leraars, je vrienden… Zij vormen en kneden je mee tot de persoonlijkheid die je wordt. Die zoektocht is heel chaotisch, dus zoeken mensen naar structuren voor houvast. Zo kan mode een structuur zijn. Zeker als je jonger bent ga je je kleden volgens de mode van een bepaalde peergroup, m.a.w. je draagt een bepaald uniform om erbij te horen. In die reeks ging het dan ook over het je spiegelen aan voorbeelden en over de grens wanneer dit van gezond naar ongezond overgaat. Denk aan Michael Jackson die ten onder is gegaan aan de identificatie met zijn eigen publieke fakebeeld. 


















Whirl
Olieverf op doek, 35/50 cm
2008


HVC: Hoe wil je dat de bezoekers na de expo op weg naar de bar of naar huis, napraten over je schilderijen?

KH: Dat kan ik helaas niet afluisteren. (lacht) Ik hoop dat ze ervan genieten en dat ze er tegelijk ermee blijven zitten. Dat ze er een onbehaaglijk gevoel aan overhouden dat hen bezig houdt.
En als ik met hen praat, vind ik het prettig als mensen zich in mijn werk hebben verdiept, zonder dat daar veel woorden voor nodig zijn. Een onverwachte invalshoek is altijd mooi meegenomen en na zo een gesprek kan je verder en kom je weer tot nieuwe ideeën. Daar haal ik voor mezelf veel uit.




 















Scene 1
olieverf op doek,
156/168 cm
1998



HVC: Je schilderijen doen me soms denken aan achter elkaar gezette stukken toneeldecor, waardoor een soort afstand gecreëerd wordt. Bij andere schilders heb ik soms echt zin in hun schilderijen te duiken, bij jouw werk heb ik dat niet. 

KH: De reeks ‘Scenes’ verwees naar het decor, naar het kunstmatige, naar personages die rollen vertolken. Tegelijk verwees de reeks naar het sublieme, naar de goddelijke ervaring. Die reeks bestaat o.a. uit een aantal landschappen met personages waarin ik die tegenstelling van het kunstmatige en het sublieme heb uitgewerkt.

HVC: Is er tijdens het schilderen plaats voor het onvoorziene?

KH: Als ik een foto kies, zie ik het schilderij eigenlijk al in zekere zin in dat beeld, dus als ik begin te schilderen, houd ik me grotendeels wel aan dat gekozen beeld. Alleen de overtollige informatie die het werk anekdotisch zou kunnen maken, laat ik achterwege om de universele betekenis uit het beeld te puren. Maar dat wil niet zeggen dat ik volledige controle houd. Tijdens het schildersproces zelf laat ik me ook leiden door het onverwachte, in functie van het geheel. Ik kan achteraf niet altijd zeggen hoe ik tot een oplossing ben gekomen. Dat gebeurt gevoelsmatig. 

Omdat gevoel belangrijk is in mijn werk, wil ik het publiek ook emotioneel kunnen raken. Maar als ik me volledig emotioneel zou laten gaan in het schilderen, zou ik een heel ander verhaal maken. Ik laat mezelf dus gaan tot op een bepaald punt, tot het de betekenis heeft die ik wil houden. Laat ik het op een gecontroleerde, afgebakende spontaniteit houden. Bij mij komt mijn emotionele en rationele kant perfect samen in mijn schilderijen, ik kan er mijn volledige persoon  tot uiting laten komen.

HVC: Moet je jezelf opladen alvorens naar je atelier te gaan?

KH: Neen, dat gaat vanzelf. Ik moet me eerder afremmen en af en toe wat rust nemen, want het werken in het atelier is maar een stuk van het proces. Daarnaast is er het lezen, nadenken, schrijven, het bepalen van de aard van de werken en de formaten, aantallen, de reizen, de gesprekken enz. Mijn werk zit volledig vervlochten in mijn leven. Ik sta er mee op en ga ermee slapen, maar dat is wat ik altijd al wilde en ik voel me dan ook erg gelukkig dat ik die luxe heb om het zo te doen.




















The Approach
olieverf op doek,  125/95 cm
 2007-2008


HVC: Je doet ook een onderzoek aan de Hogeschool van Antwerpen in samenwerking met de universiteit.

KH: Het onderzoek dat ik net afrondde, heet ‘De verplaatsing’ en gaat na of er zoiets bestaat als de flash back in de hedendaagse figuratieve schilderkunst. Het gaat over de verplaatsing van het beeld in tijd en ruimte, van het fotografische beeld naar het schilderij en onderzoekt de gevolgen hiervan. Vanuit mijn werkpraktijk tracht ik het idee van de verplaatsing te analyseren en te toetsen aan een breder kader zowel theoretisch als praktisch. Op dit moment doe ik aansluitend hierop een tweede onderzoek aan de UA, samen met Prof. Dr. Kurt Vanhoutte, namelijk ‘De Geleende Blik’. De geleende blik verwijst o.a. naar het hergebruiken van een beeld van iemand anders en de impact van de herhaling op de inhoud van dat beeld.

HVC: Wil je de schoonheid van de schilderkunst prediken?

KH: Neen, maar ik heb er wel oog voor en niet alleen voor schoonheid, ook voor kwaliteit: een even subjectief begrip. Kwaliteit in al zijn vormen is voor mij vanaf het begin belangrijk geweest. Ik streef dat inhoudelijk na. Maar ook in de vorm, door oog te hebben voor de kwaliteit van het schilderen - de toets, kleurgebruik en contrasten, compositie, verhoudingen… - en ten slotte in het nastreven van een emotionele kracht in het werk die de toeschouwer gevoelsmatig raakt. Dat laatste is iets wat ik niet kan controleren. Ik kan het enkel vaststellen als het er is of er niet is. Daarom duurt het soms erg lang voor ik een schilderij vrijgeef, het toon. Ik gebruik de tijd die eroverheen gaat nadat het werk af is om er emotioneel afstand van te nemen en om het werk ook als een buitenstaander te kunnen bekijken. Alleen dan weet ik of het werk voldoet aan mijn criteria.





 















Burn Baby Burn
Olieverf op doek, 150/125 cm
2009
  

HVC: Snap je dat schilderkunst al een paar keer dood is verklaard?

KH: Schilderkunst is te groot en te allesomvattend om dood te kunnen gaan. Ze verwijst naar zoveel dingen en zit verankerd in de kunstgeschiedenis.  Binnen en buiten de schilderkunst zelf wordt er voordurend naar verwezen en eruit geciteerd.
‘Trouble Spot Painting’ in het M HKA in 1999 was daar een heel goed antwoord op en een van de beste tentoonstellingen die ik heb gezien.

HVC: Ga je akkoord met wat Kamagurka onlangs in de Laatste Show zei: “Je schilderijen zijn maar zo goed als je evolutie.”

KH: Neen, slecht werk kan echt het gevolg zijn van een grote stap die je op dat moment aan het maken bent.
Terugblikkend ben ik over het algemeen tevreden met wat ik tot nog toe gedaan heb, maar ik heb het gevoel dat ik nog veel moet doen. Ik schep dan voor de toekomst ook de verwachting van mezelf te overtreffen en mijn werk kritisch te blijven in vraag stellen.

HVC: Bedankt voor het interessante gesprek Karin.

KH: Graag gedaan.

Hilde Van Canneyt, Copyright 2010.


Karin Hanssen stelt tentoon:
December 2010 :
Maagdenmuseum: Antwerpen, groepstentoonstelling Kanttekeningen
The Power of Drawing: groepstentoonstelling Geukens De Vil Galerij, Antwerpen

Publicaties Karin Hanssen:
Monografieën:
Modern Living
teksten van Gregory Salzman en Alain de Botton,
Karin Hanssen and Objectif_ Exhibitions, February '04
English/ Dutch (NL) edition
ISBN:  90-80849-31-6
The Thrill of it All 1994-2009. Paintings.
teksten Philippe Van Cauteren (B), Gregory Salzman (USA), David Broker(AUS).
English/ Dutch (NL) edition
MER.paperkunsthalle
ISBN: 9789076979236
ISBN-13: 9789076979236

statcounter