Interview met Stijn
Van Dorpe (1970) en Lore Smolders (1987)
Interview naar aanleiding van het tijdschrift 'd ACADEMIE '18, vers van de pers en verkrijgbaar in alle academies ter inspiratie der DKO-kunsten.
Lore, hoe zou jij je praktijk
omschrijven?
Lore: Mijn praktijk
vertrekt meestal vanuit het tekenen. Ook via foto’s en notities registreer ik
mijn observaties. De vorm waarmee ik het uiteindelijk maak, verschilt van werk
tot werk en ontstaat
dikwijls vanuit een inhoudelijke noodzaak. Mijn onderzoek gaat vaak over
communiceren. Eén van de werken die een belangrijk keerpunt was in mijn
praktijk, is een boek dat ik heb gemaakt naar aanleiding van mijn functie in de
gevangenis. Vanuit mijn omgeving kreeg ik veel vragen over hoe een gevangenis
eruit ziet aan de binnenkant, hoe alles er zijn gang gaat. Het boek kende
eerst allerlei vormen, zoals een 3D-schets, maar die vond ik allemaal te
letterlijk. Uiteindelijk beschreef ik alle acties bij het binnengaan, als een
ruimte in een boek. Dat was een belangrijk werk, omdat ik me sindsdien heel bewust ben van het instructieve
in situaties die ik dagelijks tegenkom of die eerder specifiek zijn: de
wachtrij in de supermarkt, gesprekken tijdens vernissages, vluchtroutes, ...
Stijn: Ik ga altijd uit van de vraag: ‘Wat
is kunst?’ Wat betekent kunst in de hedendaagse maatschappelijke en politieke
context? En hoe kan ze vorm krijgen in samenwerking met en in relatie tot
anderen? In mijn praktijk staat die kunstruimte – niet zozeer als een gebouw,
maar als een mentale plek – heel centraal. Je zou kunnen zeggen dat mijn werk
een onderzoek is waarbij kunst en maatschappij elkaar constant bevragen.
Wat zich buiten de kunst bevindt wordt het museum of de galerie binnengebracht,
zoals gebeurde met mijn reflexieve kunst-samenwerkingen met jongeren uit het
beroepsonderwijs. Omgekeerd verplaats ik ook de kunstruimte zelf naar
‘kunst-vreemde’ omgevingen. Een voorbeeld hiervan is het langetermijnproject in
Rotterdam ‘short cut Tarwewijk’ waar de buurt zelf op een andere manier zichtbaar
wordt door er met een horde mensen dwars doorheen te trekken (doorheen huizen,
tuinen, kerken, scholen). Die manier van zichtbaar maken werkt als een
omgekeerde readymade, via het creëren van ruimtes van afstand.
Even rewinden: zijn jullie beiden kinderen
van het DKO?
Lore: Mijn ouders
hebben dat voor mijn broers, zus en mij geïnitieerd, we hebben daar zelf niks
moeten voor doen. Zelf hadden ze in hun jeugd die kans niet gekregen, vandaar.
Ik was sowieso altijd al aan het tekenen thuis. Ik herinner me dat ik in mijn
kamer een groot vel papier op mijn tafel had liggen en ik het elke week moest
vervangen omdat het helemaal volgetekend was. Ik denk dat tekenen is ontstaan
vanuit een soort verveling. Naar het DKO gaan was goed omdat je in een omgeving
zit waar er je vanalles wordt aangereikt. Dat heeft veel in gang gezet. De
omgeving van de academie sprak me ook wel aan. Ik zat in het ASO, m.a.w. van
daaruit kwam het zeker niet. En, naar het kunstonderwijs gaan mocht niet omdat
je daar te weinig wiskunde kreeg.
Stijn: Ik heb twee lessen gevolgd in de
kinderateliers en toen had ik er al genoeg van. Ik vond het teveel een
speeltuin. De andere kinderen hadden geen respect voor de (andere) tekeningen.
Ik herinner me nog dat iemand een streep op mijn blad zette en ik dat een ramp
vond. (lacht)
Ik tekende vooral graag thuis. Naar het
kunstsecundair gaan was bij mij zeker niet aan de orde. Ik durfde dat zelf niet
te vragen. In die tijd dacht ik nog dat het enkel voor uitzonderlijke talenten
was.
Lore: Ik dacht dat
mijn ouders vooral bang waren dat ik aan ‘den drugs’ zou zitten. (lacht)
Stijn: In Oudenaarde had je de
plaatselijke ‘ster’, een kunstschilder, zijn zoon verkaste wel het college,
waar ik ook zat, voor het kunstsecundair Sint-Lucas. Dat jaar toonden ze op het
schoolfeest van het college zijn tekeningen en ik weet nog dat ik dat
ongelooflijk vond: ik was daar compleet door geïntimideerd.
Lore, in 2010 haalde je je Master
Beeldende Kunst in LUCA School of Arts.
Stijn, jij bent zowel afgestudeerd in de
schilderkunst als in mixed media. Beiden hebben jullie je studies vervolledigd
en een lerarenopleiding behaald.
Waren het de docenten of ouders die een
lerarenopleiding opdrongen tijdens jullie hogere studies? ‘Omdat het moeilijk
is ‘nen artist’ te worden’?
Lore: Ik denk dat je
als masterstudent in de kunsten rechtstreeks de onzekerheid instapt. Het was
inderdaad vooral door mijn ouders aangegeven, maar zelf had ik ook wel een
beetje schrik voor de toekomst, dus vond ik de combinatie ideaal. Al had ik
nooit gedacht dat ik effectief zou gaan lesgeven. Ik dacht: 'Ik doe die
opleiding en dan ben ik er vanaf’, maar ik ben er snel ingerold, wat totaal
niet voorzien was. Ik zie
het lesgeven zelf als een extra opleiding, aangezien ik er zo vroeg mee ben
gestart.
Het lesgeven aan kinderen of volwassenen
lijkt me toch een heel ander gegeven? Hebben jullie bewuste voorkeuren?
Lore: Ik had al
enkele jaren in de horeca gewerkt en ik denk dat je dan sowieso zoekt naar iets
met wat meer stabiliteit. Lesgeven geeft structuur aan je leven en als
kunstenaar heb je net geen structuur. Als je lesgeeft voel je dat je een rol
kunt spelen voor andere mensen - wat een heel waardevol engagement is -
ongeacht of dat aan kinderen of volwassenen is. Geduld is bij kinderen een
grote uitdaging en bij volwassenen kan je veel meer één op één werken, wat een
ander soort geduld vraagt.
Stijn: Doordat je constant dialogeert met
de leerlingen stel je je ook vragen over je eigen kunstpraktijk. In die zin
geeft lesgeven je ook iets terug. Er was steeds een wisselwerking tussen de
evolutie binnen mijn beeldend werk en het lesgeven. Ik heb bijvoorbeeld het
experimenteel atelier - toen nog mixed media genaamd - opgericht net op het
moment dat mijn eigen praktijk enorm aan het veranderen was. Niet dat je eigen
werk centraal staat tijdens het lesgeven, maar het bepaalt natuurlijk voor een
groot deel je positie als lesgever, of misschien beter je specifieke eigenheid
als klankbord. Dit gezegd zijnde; Mij ligt het lesgeven aan volwassenen veel
meer omdat ik denk dat ik met de kinderen te veel ging filosoferen. (lacht)
Lore: Ik wil
kinderen vooral aanmoedigen om buiten de norm te werken, los van de commerciële
beeldtaal en ideeën waarmee we worden bestookt op tv. Het mooie aan kinderen is
dat ze vaak veel minder geremd zijn dan volwassenen waardoor ik soms weerstand
ervaar en uiteindelijk mijn eigen blik moet herzien. Zo was er ooit een
leerling die een kleiwerkje maakte waarin hij bouten, vijzen en een usb-stick
had verstopt en dat net een belangrijk onderdeel van zijn kunstwerk vond ook al
was het niet zichtbaar. Mooi. Een onbewuste knipoog naar Franz West.
Stijn: Het DKO zie ik als een heel aparte
plek waar andere waarden van tel zijn. De aandacht wordt er gevestigd op wat
voordien niet zichtbaar was. Dat maakt dat genormaliseerde hiërarchieën binnen
onze waarneming, en dus ook binnen hoe we onze maatschappij vormgeven,
gedeconstrueerd worden. Via de kunst worden de ateliers een plek van
herverdeling van waarden. Op die manier heeft het DKO voor mij ook een politiek
potentieel. De link met het maatschappelijke krijgt bijvoorbeeld vorm in het
samen teksten lezen. We lazen zo recentelijk een tekst van Boris Groys, die een
vergelijking maakt tussen de esthetische dimensie van het begrip asielzoeker en
de hedendaagse kunst. Het zijn vormen van context die het werk dat in het
atelier gemaakt wordt verbindt met de maatschappelijke en politieke wereld van
vandaag.
Lore, jij geeft ook les in
het Hoger Kunstonderwijs en Stijn, jij was al dikwijls gastdocent. Is er een
groot verschil in aanpak?
Lore: Wel, op zich zijn dat kunstenaars in wording, mensen
die het kunstenaarschap ambiëren, daar mag je wel veel van verwachten. Je kan
een student meenemen op een trip en dat van ‘s morgens vroeg tot laat. Het is
veel minder vrijblijvend. Het schone is dat je
op heel korte tijd een grote ontwikkeling kan meemaken, en dat je er als docent
ook een belangrijke rol in kan spelen. De meeste studenten starten aan deze
opleiding op achttienjarige leeftijd, wat heel jong is. Maar toch is deze
opleiding heel belangrijk voor een bredere ontwikkeling, van hoe je later
kritisch in het leven gaat staan. Het is veel eerder een omgeving waar
zelfstandigheid wordt aangemoedigd. John Cage maakte een tiental afspraken met
zijn studenten. Zo vraag ik aan mijn studenten om hun eigen regels te
construeren, die hen helpen bij het maken van hun werk, of die morgen weer
kunnen geschrapt worden.
Stijn: Lesgeven aan de
hogeschool genereert een ander soort energie. Je voelt dat er andere
verwachtingen in het spel zijn. Dit kan inderdaad heel intens zijn en zeker ook
heel bevredigend. Maar dat in wezen in het DKO alles kan maar niets echt moet
heeft ook zijn voordelen. Je kan dit de dag van vandaag als iets uitzonderlijk
zien, als echte ‘vrije’ tijd misschien, tijd die losstaat van iedere
productieve (economische) logica. Zeker als je weet dat school afgeleid is van
het Griekse scholé wat ‘vrije’of ‘onbestemde’ tijd betekent.
Lore, jij gaf les in de gevangenis. In
welke zin is dat te vergelijken met lesgeven in het reguliere DKO?
Lore: Dat ís DKO.
Het is een filiaal van de academie van Oudenaarde. Het enige verschil is dat ze
niet naar buiten mogen. Je studenten kunnen niks van de buitenwereld zien,
hebben geen facebook en geen internet. Dat heeft een grote impact. Daardoor ben
je als leerkracht nog veel meer een brug naar de wereld, een soort 'google search'. Enerzijds waren er heel gerichte vragen,
anderzijds probeerde ik de kunstgeschiedenis binnen te brengen. En zo ontmoetten het logo van Club
Brugge en het urinoir van Duchamps elkaar in een tekening. We organiseerden
geregeld uitwisselingen met een gelijkaardig atelier van de academie, begeleid
door Stijn en Jan Op De Beeck, waar hun studenten op bezoek kwamen. Dat
waren de beste momenten. Zo hebben we eens samen een fictieve tentoonstelling
gemaakt op de vloer aangezien er niets aan de muren mocht worden genageld. Er
werd een ruimte getapet op de grond, iedereen had zijn werk op A4 gekopieerd en
op de vloer gelegd en onmiddellijk plaatste één van de gedetineerden zijn werk
buiten de muren van de fictieve ruimte.
Stijn: Eén van de studenten had een
zelfgebakken taart mee met vanbinnen een vijltje erin. Het was geïnspireerd op
het stripverhaal van Lucky Luke, waar de moeder van de Daltons ook zo’n taart
in de gevangenis had binnengebracht.
Lore: Ik vond dat zelf wel een heel
schoon moment. Alle studenten rond de taart aan het babbelen, van de taart aan
het eten en opeens kwam die vijl tevoorschijn.
Hoe pak je zo’n les aan? Toets je dan nog
meer naar de persoonlijkheid van de leerling? Want hoe je het draait of keert,
in het DKO moet je toch wat op maat lesgeven.
Lore: Binnen de
gevangenis zelf heersen er bijvoorbeeld bepaalde hypes en beeldtalen die vrij
symbolisch zijn. Zelf vond ik het zinvol om hierop in te haken via projecten.
De lessen waren daarom vaak individueel, vanuit de interesses van de studenten,
maar soms ook vanuit een gemeenschappelijk doel. De missie is vooral om de
student zijn kwaliteiten te laten ontwikkelen en naar een hoger niveau te
tillen. Soms is het moeilijk omdat een student een te stug eindbeeld in zijn
hoofd heeft en veranderingen tijdens het proces niet toelaat, maar dat is niet
anders in het DKO. Verder zit je ook met het verleden van de gevangenen, maar
als leerkracht in de gevangenis is het belangrijk om dat los te koppelen en de
gevangene als mens en student te zien. In dat opzicht is het heel dankbaar om
in de gevangenis te werken als leerkracht: je hebt het beeld als
communicatiemiddel en je hebt geen andere zware verantwoordelijkheden. Ik
merkte dat mensen vaak meer zelfvertrouwen kregen door de positieve benadering
in het atelier.
De beperking van
materiaal en ruimte was een uitdaging waar ik gaandeweg wel de opportuniteit
van inzag; omdat je je materiaal niet gebruikt waarvoor het gemaakt is. Het
klinkt raar, maar ik was jaloers op de ‘tijd’ die zij hebben. Er was een gedetineerde die wel
twintig tekeningen per dag maakte, iemand anders maakte van alles wat hij vond
dozen: zijn cel stond er vol van.
Gaf je hen ook opdrachten die ze in hun
cel moesten uitvoeren? Of bood je hen een schetsboekje aan om tijdens de dode
uren ideeën op te tekenen? Of mag je daar niet te veel (op)eisen?
Lore: In het begin
probeerde ik dat, ik gaf hen een schetsboek, maar dat werkte alleen voor
sommigen. Het is spijtig genoeg niet goed voor je imago om te gaan tekenen in
je cel terwijl andere gedetineerden dat zien.
Stijn: Dat is ook niet zo evident, dat
werkt niet voor iedereen. Zelf heb ik ook nooit een schetsboek gehad. Het is
maar een tool, het betekent niet dat je niet met je werk bezig bent.
Lore: Het DKO is
zoiets vrijblijvend en dan willen ze niet dat het ‘van moetens’ is. Ik denk
niet dat je dat van hen mag verwachten. Het plezier van het maken ging boven alles. Sommige
studenten kwamen er vooral om elkaar te zien, als een stamcafé of een
kaartclub, maar dan zonder alcohol.
Jullie zijn naast kunstenaar en lesgever,
ook artistiek coördinator. Heeft dat een artistieke meerwaarde?
Lore: Dat sociale
aspect vind ik – net als Stijn – even belangrijk als alleen in mijn atelier
zitten “contempleren” en op werk te zitten broeden. Ik heb altijd gevoeld dat
ik dat nodig had en het lesgeven vult dat voor een stuk in. Ook expo’s
samenstellen met andere kunstenaars doet dat. Ik geloof niet in alleen maar de
hermetische ruimte waarin het individu van de kunstenaar zich bevindt.
Een van de
belangrijkste dingen die ik heb geleerd, via het lesgeven en coördineren, is het analyserend
met kunst bezig zijn. Ervoor was ik me minder bewust van wat ik zelf aan het
maken was. Het spreken en
aftoetsen van ideeën is een noodzakelijk onderdeel van het artistieke proces,
en het helpt als je dit in een bredere kring van kunstenaars en collega’s kan
doen.
Hoe denk je dat academies nog meer hun
troeven zouden kunnen uitspelen?
Lore: Ik vind dat de
academie van Oudenaarde een vrij eigenzinnige aanpak heeft, in de lagere graad
wordt er ervaringsgericht gewerkt, vanuit ieders eigenheid. Er is een digitaal
atelier uitgebouwd dat een verbinding maakt met alle ateliers. De meeste van
onze collega’s zijn kunstenaars en staan ook als kunstenaars in het lesgeven, met dezelfde twijfels en
ambitie. Ook inclusiviteit is een belangrijk aandachtspunt voor onze directeur,
Annick De Zutter, met o.a. het atelier in de gevangenis en een
oriëntatie-atelier. Ze steekt daar veel energie in. Er zijn ook twee
projecten Passe-partout en Beeldbad-Klankstroom, waar kinderen uit lagere scholen en kinderen uit het
buitengewoon onderwijs vanuit de buurt op bezoek komen in de academie.
Op die manier breng je veel
meer mensen in contact met de academie en wordt de drempel lager.
Stijn: Ik geloof dat het belangrijk is
dat de academies een grote autonomie kunnen behouden, die vrijheid is
noodzakelijk. Daarnaast moet het DKO als een vrijplaats gezien worden. Hopelijk
kan het DKO ontsnappen aan de hedendaagse dwang van duidelijke doelstellingen
en welomschreven competenties die moeten worden verworven.
Dank voor het
interessante gesprek Lore en Stijn!