Interview met Hans Vandekerckhove (°1957), zaterdag 22/04/2011
Hilde Van Canneyt: Je hebt zowel in 2007 als in 2009 een boek uitgebracht. Het eerste heette ‘My Head is my only Home’ en het andere ‘Picture Palace’.Die teksten zijn van de hand van Pjeroo Roobjee, Paul Depondt en Dieter Roelstraete. Ze geven goed de energie en de vibes weer van je werk. Voor mij geven ze er een meerwaarde aan. Vind je dat een belediging? Omdat een beeldend werk eigenlijk voor zich zou moeten spreken.
HVDK: Pjeroo Roobjee heeft een zeer eigen taalgebruik, Paul Depondt schittert in de heldere analyse en Dieter Roelstraete is een briljante hedendaagse schrijver tout court.
Het is precies of hij rapt maar dan op een zeer intellectuele manier. Descartes meets Eminem. Die man moet een onvoorstelbaar associatievermogen hebben. Hij is iemand die motieven zeer snel assimileert en ze met elkaar combineert in een trance-achtig semiotisch spel. Sommige vinden zijn teksten moeilijk om te lezen maar bij mij klinken ze als muziek.
HVC: Je vindt het dus geen belediging als ik dat zeg?
HVDK: Nee, ze geven een duiding bij de schilderijen en plaatsen ze in een context. We leven wel in een beeldcultuur maar alles moet ook altijd in woorden gevat kunnen worden. Als beeldend kunstenaar vind ik beeldende intelligentie absoluut belangrijk maar onderschat ook het belang van toelichting en woorden niet hoewel ik zelf weinig interesse heb in theoretiserende woordenstromen. Daarenboven was de tekst van Dieter Roelstraete op een persoonlijk vlak voor mij wel belangrijk.
In zijn bespreking van het serremotief in mijn werk verwijst hij op een bepaald moment naar het thema van filosofische hutten gebouwd in de bergen door o.a. Wittgenstein en Heidegger en ook naar de filosofische bergwandelingen van Nietzsche en Schopenhauer. Het idee van het filosofische huis in de bergen, als in een ijle cocon, onttrokken aan het dagelijkse leven, greep mij sterk aan en ontpopte zich in utopisch doel om een serre te vinden in de bergen: een transparante cocon met het ideale uitzicht. Ik heb toen drie jaar na elkaar samen met mijn vrouw lange bergtochten gemaakt. Bij de tocht nabij de kastelen van Ludwig in Zuid-Duitsland was er zodanig veel mist en regen en vond ik helaas geen serre. Bij de tweede tocht zijn we naar de Alpen geweest op de grens tussen Frankrijk en Italië, maar weer geen serre.
Maar het jaar erna in de Pyreneeën heb ik dan wel één gevonden bij de beklimming van de Monte Perdido. Daar heb ik een aantal schilderijen over gemaakt. Omdat bergtochten fysiek zwaar zijn, zijn we daarna naar Barcelona geweest om ons te ontspannen en daar zag ik bij toeval het Mies van der Rohe paviljoen op de helling van Montjuic. Daar zag ik een gebouw dat volledig beantwoordde aan mijn zoektocht naar een Shangrilla. Dat gebouwtje heb ik dan de bergen in geschilderd. Zo zijn een lange reeks schilderijen ontstaan. Het mooie van dit paviljoen is dat het een dubbele architectuur heeft: zowel materieel, door de schitterende marmersoorten, als spiritueel, door waterspiegelingen en lichtreflecties.
HVC: Stel dat er nu iemand een groepsexpo bezoekt waar ook werk van jou hangt en die bezoeker heeft de folder niet op voorhand gelezen. Dan hoop je toch dat de bezoeker meteen naar jouw schilderijen toegezogen wordt want dat beeld, dat is wat op dat moment telt: dat ze zonder één woord uitleg naar het jouwe gaan? Vooral ook omdat je deels figuratief werkt.
HVDK: Ik hou sowieso niet van groepstentoonstellingen. Maar dat het werk moet opvallen is nogal evident: zowel in groep als individueel. En teksten moet je sowieso nadien lezen. Anders ga je kijken naar een schilderij met een paardenbril en zoals iedereen weet zijn die niet gemaakt voor een mens.
HVC: Ik vind het ook boeiend om niets voor te bereiden en verrast te zijn door de werken zonder dat ik de kunstenaar ken en daar dingen uit te halen.
HVDK: Ja, dat is dezelfde ervaring als lid te zijn van een jury voor beeldende kunst: dan pas voel je hoe moeilijk het is om een beeld aan te voelen dat je niet kent en het te duiden en kwalitatief te interpreteren.
HVC: Dat is altijd moeilijk: kies je voor iemand omdat iemand iets interessants te vertellen heeft of voor iemand die zuiver goede beelden maakt.
Is het goed dat we het schilderij ‘De wandelaar boven de nevelen’ van Caspar David Friedrich uit 1877 als vertrekpunt nemen voor een wandeling doorheen je werk, want het thema ‘Wandelen’ is toch essentieel in je werk.
HVDK: Er zijn twee aspecten in mijn leven als schilder: enerzijds het leven in de ivoren toren van het atelier waar het werk tot stand komt, maar daarnaast het doorbreken van de ateliermuren naar de buitenwereld door wandeltochten te maken en de horizon te zoeken. Een sedentair leven gecombineerd met een nomadisch leven. Ik had de brieven van Thomas Mann gelezen waarin hij op 82 jarige leeftijd schreef:”Ik heb een enorm groot oeuvre bijeen geschreven, maar ik heb in feite niet geleefd”. Toen ik begin de veertig was stond ik ook stil bij die vraag en besefte dat ik meer naar buiten moest komen. Daarom zijn mijn vrouw en ik grote voettochten beginnen maken. Aanvankelijk in Engeland en Schotland, maar daarna ook in de Alpen en de Pyreneeën en vorig jaar ook in de woestijnlandschappen van Zuid-California, Nevada en Colorado.
HVC: Voor jou is het zo dat wandelen je persoonlijkheid uitbreid, las ik.
HVDK: Als je wandelt heb je niet alleen contact met de horizon waar je naartoe gaat en met de omgeving waarin je rondloopt, maar door uren te lopen daal je ook af in jezelf en je herinneringen en leer je ook je lichaam beter kennen.
Als niet getrainde bergbeklimmer en onsportieve mens vergen dergelijke tochten veel van mijn lichaam. Maar dat wordt goedgemaakt door de romantische kant van het verhaal. Daarenboven vind ik de inspanning absoluut verantwoord omdat ik de landschappen die ik schilder zelf bewandeld wil hebben. De herinnering aan een ervaring is de belangrijkste motor om er een schilderij van te maken. Zo werk ik momenteel aan een aantal schilderijen geïnspireerd op een lange wandeltocht langs de Colorado River. Als je daar loopt in die kleurrijke prehistorische landschappen die dan nog eens verdubbeld worden in het wateroppervlak, verdoofd door de hitte en het alleen-zijn, kom je in een trance-achtige toestand. Het inspiratiemoment was het moment waarop de suizende stilte werd doorbroken door een pijlsnel motorbootje dat als in een visioen opdook en in enkele seconden weer voorbij flitste. Die paar seconden heb ik in mijn laatste lucide moment vastgelegd fotografisch vastgelegd en dit vormt nu de basis voor voor mijn laatste schilderijen. Ik vind het interessant om enkele seconden uit de realiteit om te zetten in schilderijen die een half jaar tijd nodig hebben om ze te voltooien.
HVC: Ik las ook dat een uur gaan wandelen of dat je een uur leest om jezelf in gang te brengen om te gaan schilderen. Tijdens dat schilderen is muziek dan weer heel belangrijk voor je.
HVDK: Absoluut. Ik heb allerlei stimulansen nodig om in gang te blijven.
HVC: Meestal werk je ook aan vier vijf werken tegelijkertijd. Heeft dat een reden? Veel schilders kunnen zich maar focussen op één werk tegelijkertijd.
HVDK: Dat kan puur op hun techniek gebaseerd zijn. Er zijn schilders die een schilderij in één sessie voltooien. Toen ik begon, werkte ik nat-in-nat, maar zelfs toen voltooide ik het niet in één sessie. Nu werk ik onbeperkte tijd om mijn schilderijen te voltooien.
Een schilderij maken zie ik als een potlood slijpen. Ik begin met brede borstels en op een vrij intuïtieve manier een beeld te schilderen die dan laag op laag wordt fijn geslepen tot een scherp beeld. Ik vind het als schilder belangrijk om met één moment uit de belevingswereld echt lang bezig te zijn: door zo lang laag per laag te werken, rek je dat moment ook langer uit.
HVC: Vertrek je dan van een foto dat je naast je op te zetten schilderij hangt? Hoe ben je vertrokken voor dit schilderij dat hier naast ons hangt?
HVDK: Ik schilder nooit één foto. Van een combinatie van veel verschillende foto’s probeer ik één beeld te maken. Ik baseer me op een aantal foto’s in de hoop dat ze allemaal samenkomen. Of ik verander de sfeer helemaal. Ik ben voor dit schilderij ‘Treenurse’ vertrokken van een foto van een boomkwekerij in Landegem, die ik vernachtelijkt heb en waar ik mijn dochter in geportretteerd heb. Ik schilder eigenlijk altijd mensen die dicht bij mij staan. Ik heb er enorm veel probleem mee gehad. Ik heb hier veel met de kleurbalans geëxperimenteerd om dat een wit figuur in een nachtelijke omgeving niet evident te combineren is.
HVC: Ik denk dat het boeiend is om foto’s te gebruiken als uitgangsmateriaal. Als je zomaar het prentje overschildert, dan is het beeld al gemaakt.
HVDK: Schilderen is meer dan een fotografisch beeld. Het beeld is een belangrijk deel van het werk, maar je hebt ook de verfaanbreng, de kleuren, emotie, herinneringen, transparantie, enz….
HVC: Iemand schreef dat je periodes hebt van ups and downs als je schildert, dat je een gemoedskunstenaar bent. En dat schilderen voor jou een zintuiglijke meditatieve ervaring is
HVDK: Dat zintuiglijke vind ik wel belangrijk, ook omdat je eerst zintuiglijk door de wereld aangetrokken wordt alvorens je er een beeld van maakt. Mijn idee is om de maximale emotionaliteit te bereiken, dit in combinatie met maximale structuur. Neem nu de componist Bach die bijna wiskundige patronen gebruikt in zijn muziek terwijl dit toch een zeer emotioneel resultaat heeft. Ik probeer ook vanuit een sterke structurering te werken om een poëtische emotionaliteit te bereiken. Dat is iets wat lijnrecht tegenover veel hedendaagse kunstenaars staat die vanuit een bepaalde vaagheid of wazigheid vertrekken. Mijn werk is daar tegenover altijd zeer helder geweest. In mijn werk is het begrip klaarheid altijd essentieel geweest: zowel de scherpte van het beeld, de transparantie van de kleuren als de helderheid van mijn motieven. Alles moet bij elkaar komen als bij een sterrenhemel.
HVC: Je beeldt de realiteit figuratief en afgewerkt uit. Wat doe je dan met de troebelheid van wat je voelt en dat niet in woorden te vatten is?
HVDK: Voor mij zijn helderheid en mysterie geen tegenovergestelde dingen. Kijk naar René Magritte of de primitieve en de middeleeuwse kunst. Die zijn ook zeer helder en haarscherp en toch heb je het gevoel van het mysterieuze. Voor Caspar David Friedrich geldt hetzelfde. Zijn stijl is zeer helder, hij heeft een zeer hedendaagse manier van schilderen, maar toch blijven zijn landschappen in troebele nevelen zweven. Toen wij studeerden in de jaren ‘70 was hij not done. Je mócht dat niet goed vinden. Dat was Romantiek.
HVC: Heb je het gevoel dat hij nu meer gewaardeerd wordt?
HVDK: Ik leerde hem pas écht kennen met zijn tentoonstelling in 2006 in het Folkwang museum in Essen: dat is voor mij één van de mooiste expositie die ik ooit gezien heb. Zijn werk werd daarvoor niet veel getoond in musea. In één klap zag ik gans zijn oeuvre. Daar zag ik dat mijn werk een gevoelige band heeft met het zijne.
HVC: Heeft het feit dat je jezelf zoveel portretteert te maken met narcisme?
HVDK: (lacht) Nee Hilde, ik wil gewoon een toeschouwer afbeelden. Als kind maakte ik dikwijls tekeningen en ik zette er op het einde nog een figuurtje bij: iemand die naar mijn werk keek. De toeschouwer wordt verdubbeld in het schilderij en krijgt aldus een nieuwe vriend.
HVC: Dat tekenen heeft er altijd wel wat in gezeten. Van je vader heb je literatuur en schilderkunst meegekregen maar uiteindelijk heb je toch kunstgeschiedenis moeten studeren
HVDK: Met mijn vader ging ik als kind al veel naar musea in tegenstelling tot mijn jeugdvrienden die niet zo'n kunstminnende familie hadden. Daarenboven was hij zelf een getalenteerd portrettist die zelf zijn verf maakte. Als kind vond ik het fijn om in zijn atelier te zijn en ik heb er veel getekend en geschilderd. Maar toen ik een beroepskeuze moest maken wilden mijn ouders dat ik universiteit deed. Ze vonden dat ik maar burgerlijk ingenieur of architect moest worden, omdat ik goed in wiskunde was. Vandaar misschien mijn drang om uit wiskundige strengheid en structuur het maximum aan emotie te halen. Kunstgeschiedenis studeren vond ik een mooie compromis. Maar nadien heb ik daar wel spijt van gehad.
HVC: Ik heb gelezen dat je autodidact een vies woord vindt.
HVDK: Ja, dat is precies een ziekte. Je hebt natuurlijk genoeg voorbeelden van briljante autodidacten. Hugo Claus bv. was autodidact die zijn encyclopedische kennis constant voedde om zijn gebrek aan universitaire opleiding te compenseren. Maar kunst kan je toch niet aanleren, vind ik. In het HISK leren ze je wel aan hoe je je als kunstenaar moet profileren maar dat heeft niet echt iets te maken met kunst zelf maar wel met hoe je in de wereld moet staan als kunstenaar. Iets wat de dag van vandaag uiteindelijk wel belangrijk is.
HVC: Heb je dan geen deeltijds kunstonderwijs gevolgd?
HVDK: Toen ik kunstgeschiedenis studeerde heb ik een paar uur figuurtekenen gevolgd in avondonderwijs en had ook een aantal goede vrienden in het kunstonderwijs.
Toen ik debuteerde tussen 80 en 85 was expressieve schilderkunst internationaal zeer gevierd. Als debutantje werd ik zeer veel geselecteerd voor tentoonstellingen. Want qua stijl sloot mijn werk aan bij de Nieuwe Wilden maar dan op een iets meer onderkoelde manier. Na enkele jaren was is daar niet meer tevreden mee en ben ik toen begonnen met met figuratieve motieven te vervangen door tekens. Ik maakte van die enorme schilderijen van poorten die een beetje gevangenisachtig aanvoelden. Na een paar jaar heb ik dat ook verlaten en ben teruggegaan naar de figuratie.
HVC: Je thema's zijn landschappen, het verlatene, het onherbergzame en de isolering. Ook architectuur en tuinhuizen kunnen je bekoren. Wat kan je vertellen over je serres?
HVDK: De tuin is een symbool van mijn kindertijd. Het is een jeugdherinnering. Mijn nonkel waar ik altijd op vakantie ging als kind had vele serres en dat was echt iets paradijselijk. Pas toen hij stierf in 1997 ben ik dat motief voor het eerst gaan schilderen.
Zijn dood viel samen met mijn verblijf in Dungeness, een schiereilandje in Zuid-Engeland. Ik wou daar naar toe gaan omdat ik een artikel gelezen had over Derek Jarman een cineast die tevens één van de eerste bekende aidslijders was, in die tijd nog dodelijk. Hij woonde in Londen en had in Dungeness een vissershuisje gekocht en er rond had hij de omgeving omgetoverd tot een prachtige cirkelvormige tuin. Ik vond dat zo’n mooi gegeven, een prachtig symbool van het kunstenaarschap: het transformeren van iets onvruchtbaars en doods in iets dat blijft en levend en kleurrijk wordt. Mijn verblijf in Dungeness noem ik nog altijd de ontdekking van de horizon.
HVC: Je zegt: dat was mijn doorbraak. Werd dat werk dan meer gesmaakt bij het publiek?
HVDK: Ik bedoel daar vooral mijn mentale doorbraak mee. Voor mezelf.
HVC: Heb je nog een job gehad naast het schilderen?
HVDK: Nee, maar ik beschouw dat niet als een luxe, eerder als een noodzaak.
HVC: Maar er moet ook brood op de planken komen. Heb je altijd van je schilderkunst kunnen leven?
HVDK: Ja, ik vind dat als je afstudeert je met je rug tegen de muur moet durven leven en dat je niet je niet bang moet zijn dat je financieel niet kan rondkomen. Bij mij kwam die volhardendheid ook omdat ik die universitaire studies moest doen terwijl ik dat absoluut niet wou doen.
HVC: Het heeft meer vechtlust gegeven?
HVDK: Ja, daarenboven heb ik het geluk gehad dat ik van in het begin kon werken met een professionele galerie.
HVC: Loert het gevaar niet om de hoek dat als je moet rondkomen van je kunst, je meer naar je publiek toe schildert?
HVDK: Toegeven aan het publiek hangt niet af van je job maar van je persoonlijkheid. Ik denk dat professionele kunstenaars minder bezig zijn met geld dan leraars in het kunstonderwijs die in hun professionele leven bang zijn dat ze niet kunnen leven van hun kunst maar op pensioenleeftijd weer volop bouwen aan hun kunstenaarsloopbaan.
HVC: Schilderen is sowieso een solitaire job, vooreerst omdat je geen collega's hebt.
HVDK: Ik zie soms weken niemand. Ik heb wel veel vrienden, maar dat zijn vooral verzamelaars van mijn werk; als iemand een werk van me koopt ontstaat er een wederzijds vertrouwen natuurlijk en als het dan ook nog persoonlijk matcht, kan er al snel een vriendschap groeien.
HVC: Dat er vriendschappen ontstaan tussen jou en je collectioneurs, is natuurlijk geen toeval. Zij kopen jouw werk omdat ze iets voelen in je werk en je persoonlijkheid: zij voelen jou aan en jij hen.
Zo weken alleen zitten, vind je niet erg? Heb je dan niet het gevoel dat je iets mist van de wereld?
HVDK: Iedere mens mist enorm veel van de wereld.
HVC: Maak je nog altijd een ochtendwandeling voor je gaat schilderen?
HVDK: Ik heb altijd 's avonds een wandeling gemaakt, nadat ik geschilderd heb. Ik ben geen ochtendmens. Ik sta op rond half negen en meestal ben ik tegen negenen op mijn atelier. Dan lees en schilder ik heel de dag en ‘s avonds maak ik een wandeling door Gent, al zoek ik meestal de achterafstraatjes.
HVC: Wat wil je vertellen met je expo Double Fantasy die vanaf 30 april 2011 in het Zwart Huis in Knokke loopt?
HVDK: De titel ken ik van een cd van John Lennon waarop hij vertelt dat DOUBLE FANTASY eigenlijk de naam van een bloem is. Het idee van een tentoonstelling naar een bloem te noemen vond ik treffend. Het kleurrijke ontluiken en zich weer sluiten van een bloem deed me denken aan het openen en sluiten van een middeleeuws retabel waarbij de volle kleurengloed van het middenpaneel zich maar terloops prijsgeeft. Het heeft iets droomachtigs. Ook de motieven in mijn tentoonstelling in Zwart Huis hebben iets van een droom: het kleur blauw, het meisje in het wit, weerspiegelende wateroppervlakken, bevreemdende architectuur…
HVC: In het boek ‘Het geheim kunst, de kunst van het verzamelen’, van Luc de Rycke in samenwerking met Lineart, zeg je dat de mens miljarden blikken heeft in zijn leven die hij bewaart in zijn geheugen en dat de kunstenaar diegene is die de individuele blik kan verheffen tot iets universeels. Die blik is ook onmiddellijk. Die blik wordt door de kunst verbonden met duurzame tijd: zowel door een relatie met het verleden als door sporen te trekken naar de toekomst. Het komt van een persoon en het gaat zowel terug naar het verleden als naar de toekomst.
Kan je dat verduidelijken.
HVDK: Het is in feite een poging om een schilderij te definiëren als een omkadering van iets dat onbegrensd is. De realiteit is als een onpeilbare oceaan waarin het oppervlak wild of kalm kan zijn. Je hebt er geen vat op. Een kunstwerk is als een lancet die in het water gestoken wordt en de chaos begrenst. Die begrenzing is tegelijk een momentopname maar geeft ook een universele dwarsdoorsnede van de realiteit door de verbinding van de verschillende tijd niveaus: het verleden, het heden en de toekomst.
HVC: In diezelfde bundel had je ook mening over replica’s: “In een replica mis je als toeschouwer het transcendent contact met een uniek kunstwerk. Een kunstwerk is in principe niet reproduceerbaar.”
HVDK: Het gaat natuurlijk over dat contact met het kunstwerk. Om het echt te kennen moet je in real time voor het doek staan. Een foto of een reproductie geeft dat niet weer. Het geeft enkel het beeld weer.
HVC: Je zei ook iets van: “Er is geen splitsing van de materie en het mentale in een kunstwerk: lichaam en ziel zijn één in de kunst.”
HVDK: Oeioei Hilde, ik zat blijkbaar héél hoog in de bergen toen ik die uitspraak deed ik had waarschijnlijk een zuurstofgebrek. (lacht)
HVC: Je vindt het zeer belangrijk dat je werk een tweede leven heeft en dat het zijn reis doorzet in de wereld. Je hoeft de eigenaars niet te kennen. Uiteindelijk zal de kunstenaar verdwijnen achter het kunstwerk, maar het is heel belangrijk dat het kunstwerk wordt losgekoppeld van het leven van de kunstenaar.
HVDK: Als het kunstwerk eenmaal voltooid is moet je het kunnen loslaten. Ik vind het belangrijk dat het een tweede leven leidt, maar dat hoef ik niet te kennen. Het is de bedoeling dat het door andere mensen gezien wordt. Ik wil het máken, maar ik heb geen probleem om het los te laten.
HVC: Schilder je om te communiceren?
HVDK: Natuurlijk. Ik heb altijd de behoefte gehad om wat ik zie in de wereld om te zetten in een nieuw gevormde realiteit door middel van schilderen en dat ís een vorm van communiceren.
HVC: Stel dat je in de Pyreneeën zou gaan wonen en je kent er niemand buiten de plaatselijke cafédronkaards, zou je dan nog kunnen schilderen voor jezelf?
HVDK: Ik zou niet kunnen schilderen in de Pyreneeën, want dan zou ik overweldigd worden door het landschap. De reden waarom ik iets schilder is omdat ik het mis.
De herinnering en het schilderen zijn twee manieren om wat je mist weer her te beleven en zelfs te verbeteren en te sublimeren. Als ik in een prachtig landschap zou leven, zou ik waarschijnlijk minder behoefte hebben om het ook te schilderen.
Ik verkies eerder de gemiste dingen te schilderen dan te zoeken naar dingen die ik mis en ze dan te herbeleven.
HVC: Heb je het idee dat je iets gemist hebt in het leven?
HVDK: Iedereen mist een deel van het leven natuurlijk. Iemand die bijvoorbeeld leeft voor de sport, mist ook van alles. Dat is het leukste wat er is: dingen missen. Zo kweek je verlangen. Zo kan je erover fantaseren. De beste liefde is natuurlijk de liefde die je niet kan krijgen. Het gemis in een mensenleven is oneindig natuurlijk: het is zoals naar de horizon toe gaan en die toch niet bereiken.
HVC: Daarom dat een schilderij waarschijnlijk meer melancholie opwekt dan een foto?
HVDK: Een foto is zuiver beeld, een momentopname, terwijl een schilderij naast dat beeld ook verschillende tijdsdimensies heeft en ook een grotere investering van emoties vergt.
HVC: Vind je dat een mens zijn duistere kant moet kennen om creatief te zijn?
HVDK: natuurlijk moet een mens zijn duistere kant kennen, maar er wordt vaak ten onrechte gesteld dat die duistere kant de belangrijkste motor is om kunst te maken het zou een writers goldmine zijn. Daar ben ik niet mee akkoord. De voornaamste eigenschap van kunst is zijn transformatiekarakter. Het sublimeren van de duistere kant naar een lichter elan.
HVDK: Dat is met up and downs zoals in het dagelijkse leven: soms gaat het absoluut niet en kan je niet meer slapen en dool ik rond. Maar na verloop van tijd kom ik telkens weer in topconditie.
HVC: Vind je dat de formule: kunstenaar = genie : klopt dat of niet?
HVDK: Persoonlijk vind ik dat geniën zeer zeldzaam zijn. Da Vinci, Bach en Picasso kunnen geniën genoemd worden maar in de hedendaagse beeldende kunst denk ik alleen aan Anselm Kiefer als een vrij geniale figuur.
HVC: Hoe probeer jij als kunstenaar het verschil te maken met andere schilders.
HVDK: Ik vergelijk me niet met andere kunstenaars. Ik probeer zo geconcentreerd mogelijk mijn eigen werk te maken.
HVC: …en dat mensen het goed vinden?
HVDK: dat kan je niet voorspellen, alleen maar hopen.
HVC: Wanneer is een schilderij af voor jou? Is je vrouw je eerste klankbord?
HVDK: Mijn vrouw is altijd de eerste kijker en beoordeler. Ze is zowel mijn klankbord, mijn wasbord als mijn prikbord. Ik kan niet functioneren zonder iemand om me heen die de dagdagelijkse dingen op zich neemt. Ik heb weinig feeling met de praktische kant van het leven.
HVC: Is het niet gevaarlijk dat je eigen vrouw haar eindoordeel geeft? Zij is zo vertrouwd met je werk – en jou – dat ze je schilderijen misschien niet meer van op afstand kan bekijken?
HVDK: Ik hou niet echt rekening met de eindoordelen van mensen. Maar mijn vrouw kan wel op een zuivere manier mij werk becommentariëren. Als ik mijn werk niet goed vind, dan heb ik iemand nodig die dat nog eens zegt. Zij is degene waarop ik echt vertrouw. Zij denkt ook niet commercieel maar is vooral bekommerd om de kwaliteit.
HVC: Wat is het lastigste aspect van je job?
HV: Geduld hebben. Als kunstenaar moet je twee tegengestelde eigenschappen op een intense manier met elkaar kunnen verbinden: je moet een kinderlijke verwondering hebben alsof je altijd alles voor het eerst ziet. Maar een kind kan alles direct weer laten vallen terwijl een kunstenaar moet telkens weer volharding en geduld hebben om alles vast te houden.
HVC: Heb je ook soms van die momenten – zoals ik met jullie interviews soms door al die lettertjes braindead word -dat je het soms niet meer ‘klaar’ kan zien? Jan Van Imschoot keert zijn schilderij om, zodat hij er een paar weken niet moet op kijken.
HVDK : Dat doe ik ook wel is. Soms zet ik ze dan inderdaad even weg of ik verlies zodanig mijn geduld dat ik het kapot maak.
HVC: Je kunt ook een schilderij dood schilderen toch, je moet bijna stoppen nét vooraleer het af is.
HVDK: Dat is puur theorie natuurlijk. Wanneer is iets af? Ik denk dat een werk voltooid is als het beantwoordt aan het oorspronkelijk gevoel waarom je er aan begonnen bent.
HVC: Beslis je ’s avonds na een dag schilderen of iets áf is, of wacht je tot de volgende dag om er met een frisse blik een eindoordeel op te vellen?
HVDK: Bij mij gebeurt het niet op één moment. Het kan zijn dat voor mij een werk af is en ik er pas een maand later terug begin op te werken - of het uiteindelijk tóch kapot maak. Het is pas af als het tentoongesteld wordt.
HVC: Maar als er dan een werk af is, schenkt dat een onovertrefbare voldoening? Kan daar een ander geluk tegen op?
HV: Het is zoals alle geluksmomenten: zéér kortstondig. Het is altijd het nieuwe schilderij dat telt. Als er een werk geslaagd is vind je het normaal en ben je al letterlijk en in je hoofd bezig met het volgende schilderij. Ik ben altijd één werk aan het afwerken, maar ik ben dan ondertussen wel bezig met zes andere schilderijen.
HVC: Ben je tot nu toe tevreden over je oeuvre?
HV: Ja, over het algemeen wel. Maar een oeuvre is iets dat organisch groeit. Elk schilderij is een eindpunt op zichzelf en moet op een iconische manier alle kwaliteiten in zich dragen. Maar een oeuvre is ook een work-in-progress dat steeds groeit en als een groot netwerk onderlinge verbanden en verwijzingen genereert naar landschappen, gebouwen, kunstenaars, films, muziek, herinneringen… ik ben daar enorm mee bezig.
HVC: Vind je dat je genoeg naambekendheid hebt? Hans Vandekerkhove is niet echt een naam die iedereen – zeker de man in de straat – bekend in de oren klinkt.
HVDK: Nee, maar beeldende kunstenaars zijn bijna nooit echte b.v.'s, buiten een tiental mensen zoals een Jan Hoet of Panamarenko of Wim Delvoye misschien. Zelfs de overbekende Jan Fabre zullen mensen niet herkennen als hij door de Veldstraat in Gent zou lopen.
HVC: Ik vind inderdaad ook dat kunstenaars van alle artiesten het meest down-to-earth zijn. Ze zijn ook niet zo uitbundig, op een vernissage wordt er nooit uitbundig gelachen of geroepen. In de muziekwereld en in de toneelwereld maken de artiesten ook letterlijk meer lawaai en gaan ze veel intenser en lichamelijker met elkaar om. Het zijn natuurlijk ook podiummensen. Ook het feit dat de meeste beeldend kunstenaar zich telkens weer in dat atelier opsluiten, getuigt er toch van dat ze niet übersociaal zijn.
HVDK: Het is ook een luxe dat je de dag van vandaag met zo’n basisgegeven als schilderen kán bezig zijn. Voor mij is succes gelijk aan het geleidelijk aan en met veel geduld voortweven aan de ondraaglijke lichtheid van het bestaan.
HVC: Zie je je op je tachtigste nog schilderen?
HVDK: Ik ben niet het type die ver in de toekomst kijkt maar als ik niet naar een prachtig landschap in de bergen verkas blijf ik schilderen denk ik, want een gemis zal er altijd zijn…
HVC: Eens schilder altijd schilder: het is echt wel geen cliché.
Hilde Van Canneyt
Hans Vandekerckhove stelt tentoon in het Zwart Huis te Knokke, Zeedijk 635, Knokke van 7 mei t.e.m. 26 juni 2011.