Nieuw boek uit

Nieuw boek uit
4321 vragen aan 123 kunstenaars

Interview met Hendrik Vermeulen


 (°1965)  Asper, 31 mei 2011




HVC: Hallo Hendrik. Ik ben hier op bezoek in jouw atelier omdat je volgende maand een expo hebt in de ruimte van de ‘Zebrastraat’ in Gent. Na je werk bestudeerd te hebben op je website, ben ik blij het hier in je atelier in levenden lijve te zien. 



Hoe ben je op je 18de in de monumentale kunsten op Sint-Lucas terecht gekomen?

HV: Het leek me een afdeling waar je de luxe kreeg om te kunnen kiezen voor zowel schilderen, tekenen, installaties, enz.. Maar de beginselen van die richting waren in wezen gericht op de integratie van kunst in architectuur. Daarom kregen we soms voorstellen om een in situ-werk te realiseren voor een specifiek gebouw, zoals een muurschildering bijvoorbeeld.
Scenografie was ook één van de aspecten in onze opleiding. Sporadisch werden we geconfronteerd met beperkingen van een opdracht, en daarbinnen moesten we ons maar zien te redden met de nodige creativiteit. 
Het was er oorspronkelijk zoeken naar een kern, maar na al die jaren heb ik een aantal polen gevonden die ik kan verwerken via een verscheidene media.
Vandaar dat ik mezelf permitteer om enerzijds te kiezen voor vlak werk - kleine panelen die hoofdzakelijk bewerkte prints zijn - en anderzijds voor sculpturen en attributen die ik gebruik om mijn landschappen te maken. Die media zijn een tijd naast elkaar blijven groeien, tot ik een vijftal jaar geleden van vrienden, collega’s en galeristen te horen kreeg dat mijn beeldtaal te divers geworden was. Dat vond ik op zich geen kritiek, maar de controle over het geheel was zoek. Daarom ben ik  vijf jaar geleden met een imaginaire kaart gestart.


  


                        
                                             

HVC: Wat was het opzet daarvan?

HV: Een synthese maken van de verscheidene media waarmee ik werkte. Ik wilde overzicht, of tenminste een plaats creëeren waar alles terecht kon. Daarop was snel te zien wat ter zake deed en wat niet. Gedurende de voorbije jaren groeide die kaart systematisch verder. Het is nu een navigatienet geworden waar ik me iedere morgen probeer in te leven.

HVC: Zoals een muzikant zijn instrument ’s morgens inspeelt?

HV: Ja, het versnelt de geestelijke opwarming, de concentratie. Zonder die kaart zou kostbare tijd verloren gaan.

HVC: Je beseft nu dat je vóór je veertigste wat ronddraaide zonder resultaten?

HV: Die jaren zijn niet tevergeefs geweest. Er zijn veel persoonlijke aspecten die toen al intuïtief en onderhuids aanwezig waren en nadien nuttig bleken te zijn. Ze vonden hun plaats op mijn kaart.
Kijk,(zie foto detail kaart) hier werd drie jaar geleden een gebied omcirkeld. Daarbij werd het jaar ´43 geschreven, mijn leeftijd toen. Tot op vandaag verblijf ik denkbeeldig op die plaats. Van daaruit ontstaan suggesties, waaruit uitsnedes gemaakt worden die me kunnen helpen om een schets te maken voor een paneel, of een sculptuur. Uiteraard zijn dat  vrije interpretaties van een kaartfragment. In elk geval is er een constante wisselwerking tussen de beelden en de kaart zelf.

HVC: Dus op een dag, na die ‘fameuze kritieken’, heb jij, zoals iemand anders zijn gedachten eens op papier zet, deze kaart opgestart. Hoe heb je die kaart aanvankelijk opgevat?

HV: Aanvankelijk dus als een hulpmiddel, maar na verloop van tijd is de kaart gegroeid tot een lichaam. Het is voor mij een levend, fysiek landschap. Er wordt geflatuleerd, er is transpiratie, verdamping, er wordt nagedacht, er zitten parasieten op …




HVC: Zijn vanuit die panelen je sculpturen gegroeid?
HV: Ja, maar evenzeer vanuit de context van die kaart. Voor mij is het ook geen formeel landschap, geen kaart die we effectief kunnen gebruiken om ergens te gaan wandelen. Het is echt alleen gericht om hier te kunnen functioneren binnen de context van mijn werk.

HVC: Wat is het vertrekpunt van je landschappen - maanlandschappen, apocalyptische landschappen – hoe moet ik ze noemen? Is dat de aarde, de hemel, het heelal?

HV: Het landschap is de drager van al mijn beelden. Vanuit mijn beeldenarsenaal  worden daar tal van attributen aan toegevoegd tot een activiteit te zien is die herinnert aan de mens, zonder dat de mens op een uitgesproken manier wordt afgebeeld.

HVC: Met welke attributen werk je hiervoor?

HV: Met bolsters, veren, buizen, … Enkele van die attributen vervangen de menselijke aanwezigheid, en verbinden steeds de ene plaats met de andere, of , zo je wil, het ene personage met een ander. Die buizen bijvoorbeeld zouden een abstractie kunnen zijn van  communicatiemiddelen uit de laatste decennia.






HVC: Hoe wil je die communicatie via je buizen duidelijk maken?

HV: Mensen communiceren in hoofdzaak niet meer rechtstreeks met elkaar. Waarschijnlijk zijn uit die gedachte de buizen ontstaan. Ze verlopen van plaats A naar plaats B, van plaats Y naar plaats Z, ze kruisen elkaar, je ziet niet wat er in zit. Misschien zijn er personages in verweven, misschien zijn ze enkel daarin aanwezig. Dat zou een mogelijke interpretatie kunnen zijn.
Uiteindelijk is de recente evolutie in mijn werk op een keerpunt gekomen toen ik drie jaar geleden een telefoon kreeg van wijlen Patrick Merckaert (bezieler Kunst&Zwalm, red.) met de uitnodiging om een werk te maken voor het museum van La Louvière, een klein stadsmuseum. Het ging om een groepstentoonstelling waar nog één zaal ter beschikking was. Een installatie was één van de opties, maar er werd niet gesproken over de verhouding van die ruimte. Bleek bij aankomst dat het om een smalle kabinettenzaal ging, waar in permanentie enkel klein werk vertoond werd.
Maar ik aanzag het als een fantastische uitdaging om een werk te concipiëren voor een gang. Ter plaatse heb ik onmiddellijk beslist een creatie te maken die niet met één oogopslag te zien was, maar waar je langs moest wandelen.
Voor mij was het belangrijk moment omdat ik zo een grotere armslag kreeg om alle visuele aspecten van mijn werk op een andere schaal te tonen.


                                            


HVC: Je zei dat je het gevoel had dat bij die prints alles van de laatste vijf jaar samenkwam, als een soort synthese van alles waar je mee bezig was.

HV: Ja, dat is waar: zowel de beeldhouwkundige als de picturale aspecten uit mijn verleden als schilder zitten erin. Daarbij ben ik altijd sterk geboeid geweest door tijd en ruimte, het vergankelijke en de positie van de mens daarin: la condition humaine.
Pas bij de uiteindelijke integratie van de print is ook gebleken dat schaalvermenging ontstond, waarbij de toeschouwer een soort grotere speler werd op mijn scène.




HVC: Ik vermoed dat als de toeschouwer die print ziet, op het eerste zicht denkt: “Is hij in de grotten van Han geweest?”

HV: Neen, ik creëer alles zelf. Als basismateriaal voor de lange prints maak ik met beeldhouwersmateriaal ‘gefabriceerde landschappen’. Gefabriceerde landschappen is trouwens geen nieuwe term. Vroeger, vooral in de Engelse traditie, werden bestaande landschappen extreem gemanipuleerd door landschapsarchitecten. Daar heb ik een boek over gelezen, ‘Landschap & herinnering’ van de Britse historicus Simon Shama.
Dit boek is voor mij een soort vademecum geworden, omdat het ten dele mijn taal spreekt, nl. de geschiedenis van de landschappen en de manipulatie ervan door de mens.
In dat boek komt de term ‘fabriques’ voor, compleet kunstmatige landschappen geplant in de Engelse natuur. Dat sprak me aan, omdat het een soort equivalent was van de irreële landschappen die ik afbeeldde op mijn panelen.
Als beeldmateriaal voor de lange prints heb ik uiteindelijk enkele attributen uit mijn panelen effectief gerealiseerd en verplaatst naar een driedimensionaal landschap op schaal.
In dat werkproces wil ik me niet afhankelijk voelen van een bepaald computerprogramma om ze vorm te geven. Vandaar mijn besluit om het handmatige te laten primeren van bij de beginfase, met gebruik van beeldhouwkundige materialen zoals gips, hout, klei, steen, piepschuim, en later met toevoeging van scenografische hulpmiddelen als kunstlicht, rookmachines, … tot het gebruik van gekleurde vloeistoffen.
Met die media is mijn eerste rivierlandschap ontstaan voor het museum in La Louvière. En net door de plaats waar het werk moest komen – een gang - is het ook een tijdsband geworden. De rivier werd een stroom van een geschiedenis die passeerde langs de toeschouwer.
Vanuit een breed deurgat in de belendende zaal was de print gedeeltelijk te zien, als een uitnodiging. Precies door het dwingende karakter van de gang kreeg de toeschouwer naar verluidt de indruk dat hij zelf in dat landschap geduwd werd.
Voor mij was het dus een openbaring om op die manier te kunnen werken. Ik wil dit procedé verder zetten, al is het een heel omslachtig, niet evident werkproces. Ik maak het dan ook niet alleen, al bedenk en modelleer ik alles, … het beeld komt van mij, de materie, de vormen … maar er wordt beroep gedaan op een fotograaf. Vervolgens laat ik met behulp van computer zijn beelden opblazen en kadreren. Een drukker print ze digitaal op zwaar vinylpapier. Dan kom je aan het einde van het hele verhaal waarbij de print de driedimensionaliteit herleidt tot een plat beeld van een fictief landschap.  En door het opblazen wordt de kunstmatigheid ervan nog een tweede maal verhoogd.

HVC: Waar haal je je inspiratie?

HV: Dat komt uit mijn landschap: de attributen zaten er jaren voordien in. Maar het zijn zoals gezegd vooral de karakteristieke aspecten die uit de kleine panelen gehaald zijn, verwerkt als puzzelstukken in een nieuw geheel, maar met een grotere impact op de toeschouwer.




HVC: Je werkt inderdaad soms ook heel klein. Heeft dat een reden?

HV: Het is spannend werken op een formaat van ca 10 x 15 cm. En door zo begrensd te zijn, kan ik een intimistische dialoog op op gang brengen met de toeschouwer. De  afstandelijkheid die het kleine formaat oproept vraagt een zeer gerichte concentratie tijdens het kijken (zie foto boven en onder). In vergelijking met de fysieke ervaring bij de grote prints, lukt het optimale contact met een paneel enkel bij een dichte benadering. De keuze voor het kleine formaat is ook een interpretatie van wat monumentaliteit zou kunnen zijn. Het werd tijdens mijn opleiding dikwijls bevraagd:  “Wat is het monumentale?” In wezen niets met omvang, maar in oorsprong met een herinnering oproepen aan een bepaalde gebeurtenis, plaats, of figuur.  ‘Monument’ komt immers van het Latijnse werkwoord ‘monere’, wat ‘herinneren aan’ betekent. De Engelse beeldhouwster Rachel Whiteread bijvoorbeeld, maakte in Wenen een monument voor de Oostenrijkse nazislachtoffers. Een voorbeeld van monumentale kunst in zijn puurste vorm.
Bij mijn panelen gaat het voorlopig om beeldkracht te bereiken op een formaat dat niet demonstratief overkomt. Ik wil hier dus niet meer of minder een expansieve ruimte scheppen op een klein oppervlak.





HVC: Verliep de overstap naar een grote print vlekkeloos?

HV: Ik vermoed dat er voor mij in die recente panelen genoeg potentieel zat, zodat vrij gemakkelijk de stap kon gezet worden naar de grote prints, zonder veel tussenpassages te moeten maken via een klassieker formaat. Achteraf bekeken was het de onmiddellijke overgang naar de opgeblazen beelden van de prints, die me zo confronteerde en aantrok. De prints zijn voor mij ook zeer filmisch, door hun panoramische verhoudingen en de beslissing om de beelden verticaal te verknippen. Het beeld in La Louvière bijvoorbeeld, was lineair niet correct: het liep denkbeeldig door achter de pilaren en het moest door de kijker hier en daar zelf ingevuld worden.

HVC: Welk effect wil je verkrijgen? Wat wil je dat de toeschouwer onthoudt of voelt?

HV: Ik wil zeker geen concrete situaties voorstellen die gelinkt zijn aan de realiteit. Ik breng elementen aan uit de realiteit die vermengd worden met het imaginaire en het absurde. Bovenal wil ik een onmogelijkheid tonen.

HVC: Wil je mensen overvallen met een gevoel of een idee?

HV: Soms zie ik ze als de invulling van de  afwezigheid van de mens in mijn werk. Vooral bij de prints ontstaat een dialoog met het werk die totaal anders is dan zonder publiek.

HVC: Je wil een wereld vertellen. Je constructies hebben ook iets esthetisch.

HV: Esthetisch? Toch dragen ze meer een bekommernis in zich om de manipulatie van het landschap door de mens. Je zou het een aspect van het hedendaagse gefabriceerde landschap kunnen noemen. In een totaal andere zin zijn mijn beelden misschien even drastisch als wat de vroegere Engelse landschapsarchitecten deden.

HVC: Terwijl je dat aan het maken bent, wat je heel wat energie kost, doe je stappen vooruit en kijk je hoe het tweedimensionaal gaat overkomen.

HV: Ik heb als startbeeld een pastelschets die me gedurende het hele werkprocedé naar het definitieve beeld stuurt. Die schets wordt driedimensionaal omgezet, en nadien terug platgeslagen op de print. Zo worden sculptuur en picturaliteit verenigd in één werk. Ik hou dus constant een vlak beeld voor ogen en streef ernaar om dat uiteindelijk te recupereren op de print.
Het is niet de bedoeling om de driedimensionale stukken landschap ook tentoon te stellen, of te gebruiken als beeldhouwwerk. Ze zijn enkel en alleen opgebouwd om te bestaan op een plat vlak.

HVC: Waarom? Ik denk wel dat het effect zou hebben.

HV: Op zich zijn ze materieel wel interessant.

HVC: Als je dit in een expo-ruimte zou zetten …

HV: … mijn keuze om die stukken niet te tonen heeft ook te maken met het creëren van een afstandelijkheid ten opzichte van de toeschouwer. Ik werk nu eenmaal rond communicatie.
Door de foto van het sculpturale werk naar een platte print om te zetten, wordt de afstandelijkheid vergroot, waardoor een meer kunstmatige communicatie ontstaat, doordat het origineel op het tweede plan komt.

HVC: Wil je hier het omgekeerde effect onderzoeken?

HV: Het origineel wordt op de foto een andere plaats, creëert een nieuwe ruimte. Daarbij zijn wij,toeschouwers, veel groter dan de schaal van de prints. Die schaalvermenging heb ik vroeger ook al gebruikt. Heel spannend. Op ware grootte zouden de prints veel minder dwingend zijn.

HVC: Ze lijken futuristisch, maar dat is misschien niet de bedoeling?

HV: Het mag zo geïnterpreteerd worden. Futuristisch misschien in de zin dat het complete beeld niet eens te zien is; het  bevindt zich achter of naast het beeldvlak van de print, want iedere print is een uitsnede van een veel groter beeld. Zo verbinden ze denkbeeldig één plaats met een ander.




HVC: De rots die hier aan de muur hangt is een vroeger werk, denk ik. Komt het uit je kantelperiode?

HV: Ja, het is een puur sculpturaal werk, een ‘verdwijnend’ landschap. Ik denk dat de kaart er net na gekomen is.

HVC: Wat maakt voor jou het verschil als je nu naar dat rotslandschap kijkt?

HV: Ik maak nog steeds sculpturen die op zich bestaan. Maar het verschil met voorheen is dat daarnaast sculpturale landschappen in maquettevorm ontstaan die enkel bestemd zijn voor de grote prints. 






HVC:  Kunstenaar Nick Ervinck (°1981) doet eigenlijk bijna het omgekeerde. Hij maakt met zijn computer simulatiesculpturen die hij in werkelijkheid gaat omzetten. Wat jij toont zijn net je prints. Zou je  dat saaier vinden om via de computer te creëren?
Is de weg ernaartoe even belangrijk als het resultaat?

HV: Ik heb zoals gezegd van bij de eerste stap nood aan fysiek contact met het materiaal. Dat hele proces is inderdaad even belangrijk als het resultaat. Nick is op het eerste zicht sterker geïnteresseerd in het digitale en de virtuele wereld, zijn procedé is gewoon anders.
HVC: Wie heeft jou beïnvloed?
HV: Tijdens mijn studies was Per Kirkeby (°1938) mijn held.

HVC: Hij is, buiten als kunstschilder, vooral bekend om zijn architecturaal werk.

HV: Al vroeg permitteerde hij zich om te kiezen voor verscheidene media die cirkelden rond specifieke beginselen: landschap, anonimiteit, … Ook hij beeldt geen mensen uit; de aanwezige toeschouwers worden zijn personages. Die wisselwerking fascineert me nog steeds.

HVC: Zijn er kunstenaars waar je heden ten dage affiniteit mee hebt?

HV: De Zuid-Afrikaan William Kentridge zou je een artistieke broeder kunnen noemen. Zijn animatiefilms op basis van houtskooltekeningen vind ik uitzonderlijk, omdat daarin het landschap nooit formeel verwerkt wordt. Je ziet er een mooie balans: ze zijn erg beeldend en tegelijk politiek geladen. Ik vermoed ook dat hij naast concrete ideeën, veel ruimte laat voor intuïtie.
Ik werk zelf meestal vrij intuïtief, om pas nadien verrast te worden door de logica binnen bepaalde invallen. Maar evengoed blijven bepaalde beelden als visuele raadsels bestaan, precies door die intuïtie toe te laten. Dat rendeert: voorlopig heb ik de geruststellende indruk dat mijn beeldtaal zich verder uitbreidt.

HVC: Een soort persoonlijk alfabet?

HV: Ja, het vult zich maar aan. Lezen, en vooral het plezier van het werken zelf helpt me daar vermoedelijk bij.

HVC: Je schrijft bij exposities ook vaak rare teksten of gedichten.

HV: Voor mij is het belangrijk dat ze net op dezelfde mentale plaats verblijven als mijn beeldend werk. Ze zijn niet bedoeld als didactische uitleg.

HVC: Je titels zijn daarentegen dikwijls sprekend.

HV: Ze zijn soms gelinkt aan de beeldende sporen die ik gebruik. De titel “Memoria”, slaat op een herinnering aan een plaats die was.

HVC: Je hebt ook een groepstentoonstelling ‘Nature is calling’ in Menen gecureerd. Het thema was landschappelijkheid. Het uitgangspunt van de expo was ‘The Oxbow’, een werk uit 1836 van Thomas Cole.

HV: In de eerste plaats is dat schilderij een relevant werk voor mezelf. Er wordt een soort beweging van het primitieve naar het moderne uitgebeeld. Je ziet er de totale impact van de natuur op de mens en de even grote impact van de mens op de natuur. Dat beeld is iconografisch zo rijk dat het me ook de mogelijkheid gaf om er een groepstentoonstelling rond op te bouwen met zeer verscheiden werk.





HVC: Deze kleinere sculpturen heb je gemaakt vanuit je zelfgecreëerde kaart waaruit je je inspiratie haalt. Ga je ze ook exposeren?

HV: Ik kan ze exposeren, maar ze kunnen evengoed gebruikt worden als uitgangspunt voor een paneel of een print.

HVC: Hier in het cocon van je atelier ben je omringd door je eigen creaties.

HV: De plaats waar ik werk is zeer belangrijk. Ik zou de voortdurende confrontatie met een stedelijke omgeving niet kunnen verdragen. Ik kan in die drukte moeilijker een mentale ruimte creëren.

HVC: Je geeft ook les, dus je bent geen ‘loner’.

HV: Nee, maar het is dubbel. In mijn werk ben ik wel een loner, waarin de buitenwereld veel meer afgeschermd wordt. Dat desolate wordt er trouwens dwingend getoond. Maar het voortdurend pendelen tussen de academie en mijn atelier helpt me om niet gefossiliseerd te geraken.

HVC: Ben je ervan overtuigd dat, als je geen les zou geven, je zou overdrijven in het alleen-zijn en dat het zelfs ongezond zou zijn?

HV: Die constante afwisseling vind ik noodzakelijk, het houdt mijn geest alert. Het is wel voortdurend zoeken naar een evenwicht met het lesgeven: in de huid kruipen van 25 andere mensen, de knop omdraaien en terug naar mijn werk en eigen geest. Bij momenten is dat niet evident, en niet alleen voor mij. Maar ik krijg van mijn studenten meer terug dan ik hen geef. Dat compenseert. Naar jaren groeien heb ik nu het gevoel  een eigen publiek gevonden te hebben, of zij hebben mij gevonden.
HVC: Wat ga je tonen in de Gentse ‘Zebrastraat’?

HV: Panelen. De titel van die tentoonstelling ‘Xyrtox Liquid’ is de naam van een imaginaire rivier op mijn kaart. Dat was een invalshoek. Ik noem mijn werken die ik er ga tentoonstellen geen tekeningen. Het zijn de foto’s die ik neem van de kleine sculpturen. Op zich voldoen die foto’s niet als autonome werken, door hun geringe beeldkwaliteit. Vandaar dat ik ze zowel met de grootste omzichtigheid bijwerk, maar ook totaal kan perverteren tot er van het oorspronkelijke beeld niets meer resteert. Hoofdzakelijk worden ze bewerkt met fixatieven, vernissen, houtskool, pastel of glacie, tot er een beeld ontstaat dat voor mij visueel genoeg spankracht bezit.



HVC: Zie je de twaalf panelen die je gaat exposeren ook als één geheel?

HV: Neen, het is een deel van een reeks, van een bepaalde gedachtegang om en rond het gegeven rivier en tijd. 

HVC: Waarom zitten ze in zo’n groot kader? De werken zijn 12x15cm en ze zitten in een kader van 1mx80cm. Waarom?

HV: Het heeft te onder andere te maken met het tentoonstellen op zich.  De encadrage van zo'n een beeld is echt nodig. Ik wil momenteel niet dat de kleine werken oplossen in de omringende ruimte; ze hebben een eigen zee nodig waar ze zich moeten zien te redden.



HVC: In de Zebrastraat komen ook mensen zonder interesse voor kunst. Is je werk ook voor hen bedoeld?

HV: Dat weet ik niet. Ik hou geen rekening met een bepaald publiek.

HVC: Ik denk wel dat het toegankelijk is voor iedereen, het is aantrekkelijk. Het heeft een sfeer van ruimte, het is boeiend. Welk compliment zou jij graag horen van de mensen op de opening?

HV: Dat ze een eigen mening kunnen vormen naast de mijne.

HVC: Er is ook iets onzegbaars in je werk, esoterisch zonder dat het poëtisch wordt. Het doet me denken aan een wandeling alleen aan zee of in een bos, waar je het onzegbare voelt, een bepaalde sfeer die je aan niemand kan uitleggen, iets dat je vanbinnen raakt.

HV: Ik kan niet altijd letterlijk verklaren waaruit die dingen ontstaan, er zit zoveel intuïtie in, er gaat zoveel tijd in. Dat hoort bij mijn creatieproces. Als iemand dan toch een vorm van herkenning krijgt, stemt me dat zeer gelukkig. Mijn ouders bijvoorbeeld zijn mensen die totaal onbevooroordeeld naar kunst kijken. Sinds die lange prints ervaar ik dat ze mijn werk oprecht appreciëren, in de zin dat ze het begrijpen. Vroeger kreeg ik van hen een soort goedkeuring, een stimulans, maar nu komt de reactie van binnenuit. Misschien heeft het te maken met enkele concrete onderdelen in het beeld, of met het picturale aspect.  

HVC: Je werken bieden mij ook een soort vrijheid aan.

HV: Dat komt alleen omdat mijn werken niet eenduidig proberen te zijn, dat er nog iets te ontdekken valt. Dat hoop ik toch!

HVC: Moraal van het verhaal: je kaart heeft je rond je veertigste in een bepaalde richting doen kijken, je de weg gewezen en daar pluk je nu de vruchten van?

HV: Ja, de kaart geeft me ook perspectief, ze is niet af en groeit verder in stukken, in alle richtingen, naar boven, naar links, … Het ene deel gaat over in het andere. Het lichaam dat erin vervat zit, is nog niet compleet. Het zal ook nooit compleet worden.




HVC: Je bent nu 45 jaar, nog jong voor een kunstenaar. Heb je nu het gevoel dat alles nog moet beginnen?

HV: Inderdaad, iedere dag opnieuw.

HVC: Vind je dat je al genoeg naambekendheid hebt?

HV: Ik werk er voorzichtig aan. Mijn website kan dienen als ingang tot mijn werk.

HVC: Terwijl je dat vroeger minder nodig vond?

HV: Het medium is er nu en ik maak er gebruik van.

HVC: Nu voel je genoeg kracht om echt naar buiten te komen en hoop je de kunstwereld te veroveren?

HV: Ik heb in de eerste plaats geen zin om mij helemaal bloot te stellen aan de kunstscène. Een mentor mis ik, iemand die 100% in mijn werk gelooft en dat durft naar buiten te brengen. Tot op dit moment doe ik ongeveer alles alleen. De kwaliteit van mijn werk is uiteraard mijn grootste bekommernis, maar er gaat erg veel tijd in zaken om het valabel te maken naar buiten toe. Al ben ik niet naïef; artiesten met een grotere naambekendheid zijn, naast beoefenaars van het kunstenaarsschap, tegelijk ambassadeurs van hun werk.

HVC: Maar een galerij zou wel helpen?

HV: Dat zou een beetje verschil uitmaken.

HVC: Duimen maar!

Hilde Van Canneyt

Hendrik Vermeulen stelt tentoon:
Kunstencentrum ZEBRASTRAAT, 9000 Gent
Xyrtox Liquid’, 30 juni - 31 juli 2011
open do 18 - 00 u    zat / zon  14 - 18 u


Volgend interview met de Nederlandse kunstenaar Ronald Ophuis. 

statcounter