Interview met Randoald Sabbe, augustus
2012.
Randoald Sabbe is in ’97 afgestudeerd aan
de Sint-Lucas-hogeschool als grafisch ontwerper, waar hij ondertussen al
dertien jaar les geeft. Het is ook daar dat hij Jan Wouter Hespeel leerde kennen.
Van het één kwam het ander en voor ze het wisten, waren ze een ontwerpersduo.
Interview naar aanleiding van de opening van de Budafabriek in Kortrijk.
Hilde Van Canneyt: Hallo Randoald, hoe ben je er op je
achttiende toe gekomen grafisch ontwerp te gaan studeren in Sint-Lucas te Gent?
Was je als kind en in je jeugd al veel
bezig met knutselen, knip- en plakwerk, het ontleden van boeken… ?
Randoald Sabbe: Omdat ik Latijns-Wiskunde had
gestudeerd, was het een logisch gevolg dat ik in Leuven zou gaan studeren. Maar
zelf was ik zowel geïnteresseerd in sport als in creatieve beroepen. Eerst ben
ik dan Licenciaat Lichamelijke Opvoeding gaan studeren, maar na twee jaar
knaagde het dat ik niet voor een creatieve richting had gekozen. Nadat ik mijn
ouders had kunnen overtuigen, heb ik eigenlijk nooit meer het gevoel gehad dat
ik op school zat. Het was voor mij een absolute ontdekkingstocht: werken voor
school was niet werken voor mij.
HVC: Je zit al vijftien jaar in het vak,
heb je nog altijd het gevoel “dat je niet werkt”?
RS: Het beroep bestaat voor een groot stuk
uit de effectieve verwezenlijking van iets. Het creatieve is maar een klein
stukje van het geheel, het ontwerpen gebeurt heel snel. Maar in die zin is dat
bij een kunstenaar niet anders en hoort dat er gewoon bij. Maar Jan Wouter
Hespeel en ik zijn nogal detailgericht, waardoor dat we eigenlijk wel tot in de
details willen weten hoe een eindresultaat er zal uitzien. Ik ben heel
ongeduldig: als ik een opdracht krijg, wil ik heel snel resultaat krijgen,
terwijl Jan het meer vanuit de breedte bekijkt.
HVC: Sinds enkele jaren heb je de handen in
elkaar geslagen met Jan Wouter Hespeel. Jullie zijn al vrij snel succesvol
geworden met jullie grafisch werk.
Wat hebben jullie dat anderen niet hebben?
Een ander oog? Een andere hand?
RS: Ondertussen doen we sinds 2004 zowat alle
opdrachten samen, behalve ‘Het Huis van Alijn’ in Gent, omdat dat mijn allereerste
opdracht ooit was en ik het fijn vind om dat alleen te blijven doen. Maar wij
willen zeker niet altijd dezelfde werkwijze hanteren, integendeel, dat zou maar
saai zijn. Wij willen ons voortdurend voor nieuwe uitdagingen stellen. Soms
zeggen mensen dat ze herkennen wat we maken. Dat verbaast me eigenlijk altijd,
omdat wij nooit zeggen: “We gaan hier eens onze eigen stijl of taal expliciet
gaan tonen”. Wij willen vanuit onszelf en onze opdrachtgever, komen tot iets.
Wat maakt ons anders? Ik denk dat we, omdat
we heel eclectisch te werk gaan, vaak tot een soort gelaagdheid komen die niet
altijd één op één is. Mensen beginnen er van alles in zien, terwijl het totaal
zo niet bedoeld is. Ik geloof ook dat iets ‘goeds’, ook altijd
multi-interpreteerbaar is.
Mij ga je ook nooit horen zeggen dat ik een
kunstenaar ben. Ik zie mijn grafisch werk zeker niet als kunstvorm. Ik zie mij
als een ontwerper – wat ook creëren is – en toch ietsje verder gaat dan een
vormgever. Soms moet je bijna gaan zoeken naar een manier waarop die vormgeving
bijna niet meer aanwezig is.
HVC: Geen hapklare kost dus voor
jullie. Alles in samenspraak met elkaar doen, is toch een heel andere
filosofie dan alleen werken?
RS: Je bedoelt toegevingen doen aan elkaar?
Dat valt wel mee: we kiezen altijd het sterkste ontwerp eruit. In een opdracht
moet er niet persé “van elk een beetje inzitten”. Gelukkig kampen we niet met
een imagoprobleem: niemand claimt iets. Als we een nieuwe opdracht binnenkrijgen,
brainstormen we daar eerst samen over – vaak met twee aan één computer –
en erna pingpongen we verder via Skype. Het gaat sneller dan alleen
werken, omdat je snel feedback geeft aan elkaar. Jan is eerder een twijfelaar,
terwijl ik net een snelle beslisser ben: we bevruchten elkaar en dat zorgt
er na jaren voor dat we ons toch een goed geoliede machine kunnen noemen.
HVC: Of me iets opviel als ik de
pagina op jullie website bekeek? Als leek zeg ik dan
simplistisch: “Het belang van de letter en de basiskleur?”
RS: Wij gaan vaak op zoek naar
lettertypes in functie van de opdracht, al wil ik dat niet gaan
stigmatiseren. “vernacular beeldtaal”, verwoordt Hugo
Puttaert onze zoektocht naar lettertypes die eigenlijk not done zijn.
HVC: Wat inspireert je?
RS: Alles. Als ik een opdracht krijg, maalt
dat constant in mijn hoofd en dan ben ik daar - geestelijk
gezien - constant mee bezig. Maar eigenlijk kan ik het gemakkelijkst
dingen verzinnen al rijdend in de auto. Een auto is een soort van geïsoleerde
kooi waar je in zit, maar waar je toch een soort contact hebt met de
buitenwereld. Daarnaast moet je je enerzijds concentreren op de weg, maar
anderzijds ook weer niet, waardoor je een soort fixatie krijgt op iets, maar
tegelijkertijd aan het nadenken bent: dat is voor mij dé ideale
manier om tot ideeën te komen.
HVC: Waarin ligt het grote verschil tussen
een beeldende kunstenaar en een ontwerper? Beiden zijn creatief, maar…
RS: Een kunstenaar vertrekt vanuit zichzelf
en een boodschap die hij aan de wereld te vertellen heeft. Bij ons ontstaat het
vaak vanuit een opdracht die gegeven wordt. Toch proberen we altijd
vanuit de inhoud te vertrekken. We proberen altijd linken te zoeken en zo
tot een grafische taal te komen, waarbij op een bepaald moment alles in elkaar
klikt. Bij ons gebeurt dat meestal vanuit research en een soort verzamelen. We
zetten een aantal zaken op een rij waaruit we dan destilleren om tot een
kernachtig resultaat te komen. Die opdracht is een beginpunt waarop we dan
anticiperen. Die anticipatie gebeurt door middel van een eigen
beeldtaal. Om het poëtisch te zeggen: je zou kunnen zeggen dat ons
binnenste ergens het binnenste van een organisatie ontmoet.
Een voorbeeldje: zo hebben we ooit de
huisstijl van ‘C de la B’ gemaakt. Dansers gebruiken de term ‘spacing’: het
afbakenen van een terrein waarin ze dansen. Zo zijn we op iedere drager en in
iedere hoek telkens een deel van de naam ‘les ballets' 'C' 'de la'
'B’ gaan plaatsen. Zo hebben wij op een grafische manier ook
aan spacing gedaan. Voor ons is dat een heel logisch
resultaat. We vinden het fijn om onze grenzen tot in het uiterste van het
mogelijke af te tasten.
HVC: Is er in de ontwerp – en grafische
wereld zoiets als ‘modetrends’?
RS: Absoluut. Al worden wij nogal
‘los gelaten’. Ik denk dat wij nogal goed zijn in het verstoren
van evenwicht. Opdrachtgevers weten toch dat wij een stap verder durven
gaan, dus ze weten waaraan ze beginnen. (lacht)
HVC: Jullie zijn samen laureaat voor de
‘Prijs voor vormgeving 2012 van de provincie West-Vlaanderen.
Prijsbeest was ondermeer een affiche die
jullie voor Chaumont gemaakt hebben. Waarom waren jullie zo trots op die
affiche?
RS: ‘Chaumont’ is
een prestigieus affichefestival in Frankrijk. Voor hun twintigste
verjaardag hebben ze twintig ontwerpers gekozen van over de hele wereld om een
affiche te ontwerpen voor deze gelegenheid. Wij waren één van die twintig en
zijn daar heel blij mee.
HVC: Wat betekent die prijs voor jullie?
RS: We hebben in 2008 ook al gewonnen
en wilden opnieuw onze kans wagen. Je hoopt natuurlijk te winnen “voor de
eer”, maar je krijgt ook wat prijzengeld, waarmee wij nu een nieuw boek willen maken:
'Graphic Mic Mac 2' En wie weet komen daar ook nieuwe opdrachten
uit voort. Van de provincie gaan we ook budget krijgen om een
installatie te maken. Uiteindelijk is dat voor ons ruimte creëren om iets
te doen.
HVC: De kogel is door de kerk. Jullie
gaan de stand van ‘Design Vlaanderen’ op Interieur doen.
RS: De typologie van een
fabriek als metafoor voor Rapid prototyping.
Door het tonen van een
proces door middel van 3D-printing, hebben we gekozen voor een soort van
laboratorium als uitgangspunt. Een experimentele ruimte die tegelijkertijd
drager wordt van informatie over het project. Door gluur- en kijkopeningen
wordt een bedrijvigheid gesuggereerd waarbij de nieuwsgierigheid van de
voorbijganger geactiveerd kan worden. Er wordt ook een doorgang voorzien om de
aandacht van de toevallige voorbijganger te trekken… Het geheel is een
abstractie van een strakke ruimte dat tegelijkertijd geen enkele structuur
verbergt, maar ook niet meteen alles prijsgeeft. Op die manier wordt het een
ontdekkingstocht die op een vrij directe manier gecommuniceerd wordt.
HVC: Van 19/10 tot 2/12/2012 stellen jullie
tentoon in het Broelmuseum, op het Buda-eiland te Kortrijk. Hoe gaan jullie die
expo opvatten? Welke belangrijke ‘ontwerppunten’ gaan jullie belichten?
RS: We bouwen een soort van display,
vertaald naar onze manier van werken, om ons geselecteerde werk te tonen.
Hoe zien jullie je driedimensionale werk zoals
klein meubilair, naast jullie andere ontwerpen?
RS: In het begin zagen we dat als
tussendoortje. Er is een tijdje een soort crisis geweest,
waardoor we wat tijd over hadden. We hadden eens een
tentoonstelling in Nancy waar we affiches op houten panelen printten en zo
is dat gegroeid. Ondertussen worden we opgepikt en worden onze
ontwerpen in Gent (Surplus), Parijs, Tokio en Magazin® - een Duitse
webwinkel - verdeeld. Toch zien we ons nog altijd niet als
meubelontwerpers, al zijn we wel het amateurisme ontgroeid.
HVC: Zie je je op je 65e netjes
stoppen met ontwerpen of vermoed je dat het een
microbe is die je nooit meer loslaat, zoals je bij de
meeste kunstenaars ziet?
RS: Op een bepaalde manier vraag je je
altijd af: “Wat zal er nog komen?” Maar we hadden ook nooit gedacht ooit
meubelen te ontwerpen. In die zin leef ik gewoon van dag tot dag. Ik durf daar
geen uitspraken over te doen. Ik merk wel een mentaliteitsverandering
bij mezelf op: waar ik vroeger twaalf uur per dag werkte, is dat nu niet meer
het geval. Ik voel dat ik moet doseren, anders ben ik niet meer op een
vrije manier ontvankelijk, sta ik niet meer‘open’. Je ziet dat veel bij
ontwerpers: ze werken keihard, maar daardoor hangen ze ook vast aan wat ze doen
en kunnen daar niet meer buiten gaan. Ik wil op reis kunnen
gaan en vanalles doen, net om dat allemaal open te houden.