Het boek: 'Hilde vraagt, 85 interviews met Belgische kunstenaars' is net uit, te bestellen via http://www.hildevraagt.be/
Interview met Arpaïs Du Bois, Antwerpen, september 2013
Hilde Van Canneyt: Hallo Arpaïs. Om je even voor te stellen aan de lezers, enkele woorden van Marc Ruyters: “Bij ingewijden is zij bekend om haar fijne poëtische en enigmatische tekeningen. Haar tekeningen ademen een subtiele vergankelijkheid uit, maar het blijft haken in het onderbewustzijn. Het beeld doet aan de schilder Marcase denken, omdat het beeld slechts een aanleiding is om te schilderen an sich.
Interview met Arpaïs Du Bois, Antwerpen, september 2013
Hilde Van Canneyt: Hallo Arpaïs. Om je even voor te stellen aan de lezers, enkele woorden van Marc Ruyters: “Bij ingewijden is zij bekend om haar fijne poëtische en enigmatische tekeningen. Haar tekeningen ademen een subtiele vergankelijkheid uit, maar het blijft haken in het onderbewustzijn. Het beeld doet aan de schilder Marcase denken, omdat het beeld slechts een aanleiding is om te schilderen an sich.
Arpaïs Du Bois: Ik ben voor een deel akkoord, maar wil toch even stilstaan bij “dat blijven haken in het onderbewustzijn”: ik heb niet het gevoel dat mijn tekeningen daaruit spruiten. Integendeel. Het komt misschien wel uit een klungelige reactie, maar wel uit een heel bewuste, concrete,
HVC:
Als jij ’s avonds van je lesgeversjob terug naar huis pendelt, weet jij al
bijna wat er ’s avonds op je blad terechtkomt?
ADB: Dan weet ik bijna al: dat en dat én dat, zal daar straks weer uitkomen.
HVC: En dat hoeft niet
altijd iets emotioneels te zijn, het kan evengoed een voorwerp zijn waar je tegen stootte, dat
je triggert.
ADB: Zeker. De oorsprong van een tekening kan ook iets zijn dat ik pas las, een gesprek dat ik voerde, een bedenking. Maar evenzeer kan het iets minder concreet zijn. Sommige tekeningen borrelen ook op zonder tastbare of concrete aanleiding. Het is ook geen tegenspreken of weerleggen wat ik doe, eerder een vastleggen, want kijkt iemand anders naar mijn tekeningen, dan is dat maar zo.
HVC: Sam Steverlinck
schrijft zelfs dat je tekeningen een kwestie van leven of dood zijn: “Ze lijkt
het gevecht met haar demonen weer te geven op papier. Als krassen op de ziel.”
ADB: Dat is zoiets wat ook vaak wordt gezegd over mij en mijn werk. Ik denk dat je heel vaak leest of hoort – of in reflecties na het bekijken van werken van artiesten die naar bepaalde dingen toegaan – dat het een noodzaak is. Wellicht zou ik niet sterven als ik niet meer kon tekenen, maar tekenen is wel mijn manier, mijn voorwaarde óm te functioneren in de maatschappij. Die maatschappij waar ik ook zelf voor heb gekozen, want niemand zegt mij dat ik in de stad móet wonen, ook al zie ik af van het lawaai en de drukte. Ik zoek er een isolement op die een tegenpool is van het fysieke isolement op een afgelegen plek. Ik wil die dramatische kant van zo’n uitspraak altijd wat afschuren. Al de dingen die je opzoekt als je kader rondom jou heb je gedeeltelijk degelijk onder controle.
Ik werk heel hard – ik doe weinig
andere dingen – en dat ritme en dat rigoureuze helpt me om die dingen te doen.
Niet om structuur aan mijn leven te geven – ik denk niet dat ik een dwalend
iemand zou zijn – maar wel om na te denken. Of om dingen te verstaan – of niet
te verstaan na een tijd. Het gaat niet rechtstreeks over: hoe pak je dit leven
hier aan? Een vraag is: hoe ga ik om met de keuzes die ik gesteld heb? Telkens
opnieuw.
HVC: Zie je het als een
job?
ADB: Als iemand vraagt wat mijn beroep is, zeg ik dat ik teken. En tegenwoordig met studenten bezig ben. Dat één is geen beroep en dat ander is voor mij ook geen beroep: het is gewoon ‘tijd’ dat ik heb beslist te besteden aan onderwijs.
HVC:
Laten we terugkeren naar het begin: zat tekenen al altijd in jouw bloed?
ADB: Ik denk dat ik zoals alle kinderen veel heb getekend, maar dan ben ik er rond mijn twaalfde abrupt mee gestopt. Er kwam muziek en andere dingen in de plaats, dus ik hoefde het niet meer te doen. Toen ik dan ook een ‘gewone’ studierichting begon (pol en soc) besefte ik dat me dat zeer ongelukkig maakte. Ik ben wel gaan rondkijken en informeren op kunstscholen, maar op een of andere manier – omdat ik mij aan mijn omgeving wilde spiegelen– durfde ik me toch nooit in te schrijven. Is dat tijdverlies geweest? Ik denk het niet.
HVC: Het is zoals Luc De Vos – zanger van Gorki
– zegt: “Verdorie, ik heb in mijn jeugd zoveel tijd verloren door constant door
het raam te staren en te zitten dromen”, maar net daardoor heeft hij erna net
een inhaalbeweging gemaakt.
ADB: Eens je dan je plekje hebt gevonden, kan erna alles driedubbel zo snel gaan. Ervoor denk je dat je niks te vertellen hebt, je houdt alles voor jezelf, en is er daarom ook geen interactie. Trouwens, ik denk ook niet dat je in het leven tijd kunt verliezen. Ik kijk zo graag uit het raam! Wat is niks doen? Alles kan morgen stoppen. En dan is veel niets geweest en niets misschien heel veel.
HVC: Uiteindelijk
studeerde je vormgeving op de Sint-Lucas hogeschool in Antwerpen. Je eindwerk
draaide rond je vader, een kampoverlevende,
een ervaring die hem communicatief heeft gehandicapt. Door dat project heb je
ook een betere binding met hem gekregen.
ADB: Ik word nog altijd aangesproken over dat werk, waarschijnlijk door wat er allemaal aan het gebeuren is in de wereld. Voor mij is dat project volledig voorbij, maar ik heb dat werk gemaakt omdat het toen net wél moest gebeuren en daar de tijd net wel drong. Want ik zou het kunnen nét gemist hebben -mijn vader was toen heel erg ziek. Eens ik de grenzen van wat ik toen kon en had gevoeld had afgetast – en die grenzen blijven tenslotte overeind – was dat af. Hier was het iets wat noodzakelijk was. Ik wilde enkele dingen verstaan: weten hoe het kwam dat ik sommige dingen op een bepaalde manier zag, waarom ik voor bepaalde dingen zoveel schroom heb, waar die kwaadheid vandaan komt, die intensiteit, dat nooit opgeven. Voor mij was het een soort genezing, maar niet in een betekenis van therapie, want ik vind dat nog altijd een moeilijk iets. Maar zonder dat werk – dat er helemaal anders uitziet dan wat ik erna heb gemaakt – zou ik nu niet maken wat ik maak. Ik werd toen zo hard geconfronteerd met wat ik aan het doen was en wat ik neerschreef en het is nadien ook de manier gebleven waarop ik werk: stimuli binnenkrijgen, zien wat dat met me doet en dat dan neerschrijven op papier.
Ik werk niet als een vormgever, maar ik vond de
omgeving, werkwijze en de manier waarop vormgevers naar de dingen kijken en
dingen vormgeven heel interessant, omdat ze heel analytisch en nuchter zijn.
Dat gaf me zoveel comfort, want ik wilde proberen denken hoe zij dachten, maar
uiteindelijk paste ik daar langs geen kanten tussen. Maar ook een
schildersopleiding zou me niet gelegen hebben.
HVC: Hoe ontdekten mensen dat je thuis alsmaar aan het tekenen was? Ze moeten je toch weten te vinden?
ADB: Mijn werk verspreidde zich in het begin voornamelijk via mijn boeken.
Ik stelde tentoon zoals ik boeken
samenstelde.
HVC: Je haalde vroeger
– in tegenstelling tot nu – maar enkele tekeningen uit je schetsboeken die je
dan liet zien aan ons. Alsof je de rest wilde wegmoffelen. Je probeerde op die
manier ons op een eerder geforceerde manier een verhaal te vertellen, omdat je
het voor ons wilde doen kloppen. Toen liet je ons eigenlijk ‘maar’ een tranche
de vie zien.
ADB: Ik manipuleerde dat eigenlijk, nu ik daar achteraf op terugkijk. Toch presenteerde ik het niet als: “Als je dat leest, dan weet je het allemaal.” Integendeel, ik plakte dat allemaal aan elkaar als iets coherent, tot het voor mij relevant was om het te laten zien. Op die manier had ik het te hoge ritme eruit gefilterd. Ik ben beginnen dagboeken bijhouden in het laatste jaar aan Sint-Lucas, parallel aan de opdrachten die ik kreeg. In het begin waren dat kleine abstracte notitietjes. Ik wist toen ook niet waarom ik dat deed. Was dat om daar iets consistent mee te maken nadien? Doordat ik uit die vormgeving kwam, wist ik ook helemaal niet hoe de kunst(wereld) in elkaar zat. Voor wie bestemde ik mijn werk? Is dat voldoende dat je dat alleen voor jezelf maakt? Op zich is je opsluiten in je ateliertje – je afsluiten van alles en iedereen – ontzettend comfortabel. Ik denk ook dat je na een studie in om het even welke kunstschool, je ook moeite hebt om ineens op je eentje aan iets te beginnen. Je hebt wel een aantal dingen gekregen, maar wat doe je ermee?
De eerste keer dat anderen met mijn
werk kennismaakten vloeide voort uit een boek, ‘Bundel Lichamen’. Ik had een
heel jaar intensief naar lijven gekeken, andere, het mijne, de relaties tussen
lichamen onderling, de moeder, de geliefde,…en daar een publicatie rond gemaakt.
Het is in de eerste plaats door boeken te maken, dat mijn werk is verspreid geraakt.
Ik vond dat ook het slimste, al vind ik een tentoonstelling maken de beste oefening in nadenken
over je werk, maar ik vind muren niet altijd de beste tentoonstellingsmethode.
Ik maak graag boeken, omdat je die kunt meenemen. Je hebt dan het boek en je hebt de
tijd. Je kan ernaar teruggrijpen, je bepaalt je tempo, het ideale moment, al
naar gelang je mentale beschikbaarheid. Op een tentoonstelling wordt aan de
kijker van alles opgelegd. In een boek doet degene die
het in handen krijgt ermee wat hij wilt.
Ik heb het geluk gehad heel vroeg met Dirk Imschoot in
contact te komen en hij heeft me daarin wel gesteund. Zijn liefde voor het boek
heeft hij nog meer op mij overgebracht. Het is nog altijd het liefste wat ik
maak.
HVC: Op een dag kwam je
de Japanse fotograaf Yamamoto Masao tegen, waarmee je dan later het kunstboek
‘Where we met’ maakte, gecombineerd met de tentoonstelling ‘Where they met’ in
de galerie Fifty one Fine Art Photography.
ADB: Die samenwerking is met horten en stoten op gang gekomen. Ik had héél lang geleden trouwens eens een fotootje van hem gekocht en ik had het gevoel dat ik dat altijd bij mij moest hebben. Het is een fotootje dat mij op weg helpt om afstand te nemen. Ik zit soms heel dicht op de dingen en dat kan of een hindernis zijn of net een reden om te werken. Die foto helpt me ook om niet direct in het ‘hier’ te zijn ... Toeval was dat mijn vriend Roger (van de Fifty one Fine Art Photography) met hem begon samen te werken en ik hem zo heb ontmoet. Door de moeilijke taalbarrière – alles is al kijkend en wijzend gebeurd – is er dan iets heel moois ontstaan: ons boek. Ik kan me dat sentiment goed herinneren: alles wat we niet tegen elkaar konden zeggen, konden we wel tegen elkaar zeggen. Het is ook mijn eerste samenwerking met een andere kunstenaar, want normaal ben ik een heel solitair iemand. Dat was zéér schoon en verrijkend om te doen, ik denk dat ik dat nooit meer zal tegenkomen …
HVC: Vertel eens over
je samenwerking met de architect Zumtor…
ADB: Dat is voor mij ook een fabuleuze samenwerking geweest. Hij heeft me gevraagd om mee te denken over hoe zijn monografie er zou moeten uitzien. Het is meer een mee-denken, een praten-over, dingen-in-vraag-stellen … Het is een taak die ik nog nooit op mij heb genomen, dus ik vind het een hele eer. Hij had werk en boeken van mij gezien en gekocht en ik denk dat hij daar een soort van gelijkgestemdheid in had gevonden. Het boek komt uit in maart 2014.
HVC:
Je hebt nu net ook een ‘vreemd’ boek afgewerkt …
ADB: Het idee is ontstaan na mijn expo in 2011 in galerie Van der Mieden, waar ik àl mijn schetsboeken van het jaar 2010 toonde.
Mijn galeriehouder was toen een Belgische Nederlander en toen ik
met die expo begin 2011 al mijn schetsboeken liet zien, suggereerde hij dat ik
al mijn woorden en zinnen van in mijn boeken zou vertalen, omdat toch vooral
Nederlandstaligen zouden komen kijken. De galerie was toen nog gelegen in de Antwerpse
Pourbusstraat. Ik heb er dan maar mijn tanden in gezet en heb daar weken aan vertaald
… Ik heb toen een apart schriftje gemaakt met die vertalingen, zodat mensen het konden meenemen als ze rond mijn
tafels met dagboeken liepen. Maar wat bleek? Iedereen nam dat mee, mensen
vroegen of ze dat konden kopen … Ze spraken over “mijn gedichtenbundel”…
Nochtans al die zinnetjes na elkaar: dat wil niks zeggen … Er zat daar zo
iets absurds in … Daardoor ben ik later op de gedachte gekomen: “Ik zal het
absurdste boek op aarde maken.” (lacht) en dan ben ik ook in mijn volgende
schetsboeken alles gaan vertalen … zo heb ik alles genummerd en drie jaar aan
een stuk alle vertalingen gemaakt tot 2013 … Het is een soort repertoire. Je
zou het kunnen beschrijven als iets wat geen steek houdt, ‘Quelque chose qui ne
tient pas debout’, letterlijk: iets wat omver valt.
Voor uitgeverij Lannoo was het
natuurlijk niet evident, hun vraag was uiteraard: “Wie zal dat nu kopen?” (lacht) Ik vind het heel
fijn dat ze daarin meegingen. In feite is dat boek een werk op zich geworden.
HVC: Je zei over ‘trois cent quatre-vingt-onze’ dat je het een
kamikaze-tentoonstelling vond: je voelde je letterlijk in je blootje gezet.
ADB: Ik had het inderdaad onderschat. Ik denk dat het een mengeling tussen overmoed en dwaasheid is geweest. Ik dacht in een impuls: “Ik heb hier niks te verbergen, het is zo.” Al heb je in wezen nooit iets te verbergen, is dat eigenlijk flauwekul. Er is een onbeschrijfbaar verschil tussen niets te verbergen hebben en de beslissing nemen alles te tonen. Ik heb voor die expo tafels laten bouwen, een hele scenografie in elkaar gestoken en in al die stappen had ik nog niet door dat ik aan iets – een expo - aan het werken was die me ondersteboven zou halen. Eens al mijn tekendagboeken daar allemaal lagen, was ik nog altijd rustig, maar toen kwamen al die mensen kijken en toen realiseerde ik me plots dat ik niet wist waarom iemand daar zou willen naar kijken, en zo lang bovendien, zoals soms het geval was. Het is
Uit een oorspronkelijk pure wens en
overtuiging van totale inkijk toe te laten, kwam ik heel hard tegen de muur aan
van bevestiging van de noodzaak ‘regisseur’ te blijven.
Mijn ‘Petit livre qui ne tient pas
debout’ draait daar dubbel rond.
De manier waarop ik dus nu mijn werk
weer toon is opnieuw gefilterd. Ik wil nu weer dat het niet louter mijn
beschrijving is en wil nu een andere manier van verbinden tonen, waardoor het
emotionele aspect zo veel mogelijk verdwijnt – al maak ik geen afstandelijk
werk.
In de keuzes die ik nu maak van de
tekeningen die ik uit mijn cahiers pulk en laat zien, zoek ik toch naar een
andere relevantie. Het moet op zich ankerpunten hebben met iemand die die
dingen ook kan gezien, gehoord, gedacht hebben of ermee is geconfronteerd
geweest. Anders ben je alleen maar een soort schrijver die zijn binnenkant laat
zien. Ik denk dat ik gedeeltelijk zo werk om het gaande te houden, maar dat wil
ik niet meer uitsluitend naar de ander toe presenteren.
Het feit dat iets je dwars kan zitten
zal dat ene uitwendige feit gelukkig beïnvloeden. Het gaat erom hoe je dat
uitwendige feit percipieert en wat je er mee doet. Maar dat gaat gelukkig ook
de balans in evenwicht houden. Die gêne die ik toen heb gevoeld bij het
integraal tonen van mijn dagboektekeningen, helpt me nu om mijn expo’s op te
bouwen.
HVC: Je dagboektekeningen
maak je als rendez-vous met jezelf (de dag verwerken om terug plaats in je
hoofd te maken). Tekst en beeld komen samen
tot stand, ze ontstaan uit een zelfde manier
van denken, het is één actie: het ene een lijn, het ander een letter.
Ondertussen zijn je (schets)boeken voor jou een verzet tegen het vergeten,
tegen het voorbijgaan, zei je in de Canvasconnectie. En niet te vergeten: je
noemde ze zelfportretten.
ADB: Ik noem al mijn tekeningen zelfportretten. Ze zijn allemaal een stuk van mij. Wezenlijke stukken van wat zich in mijn hersenen afspeelt. Dus ja. Betere zelfportretten kan ik me niet inbeelden.
HVC: Sam Steverlinck
schreef in de recensie over je recente expo bij Van der Mieden in Brussel, dat
je de werken heel dicht bij elkaar hangt, ter hoogte van mond/neus – jouw
verdrinkingstempel – waardoor je je als ‘grotere persoon’ soms moet neerhurken,
wat het intieme karakter van je werk in de verf zet.
ADB: Die bovenlijn zit in de titel van de expo vervat, ‘Noyade Sèche’. De tekeningen stonden elk voor een element van de opslokkende realiteit die tot dat verdrinkingsgevoel leidde. Het was allemaal ook werk op papier, klein tot middelgroot formaat.
In het PAK had ik bijvoorbeeld
grotere werken –
schilderijen - gehangen. Deze zijn niet minder intiem, al maak ik mijn
tekeningen veel sneller. Mijn tekeningen retoucheer ik ook nooit. Maar de
materie en schaal van een schilderij is een langer ‘onderweg zijn’ en de
afstand daarvan nemen – omdat het niet zo snel gaat – maakt het misschien iets
bedachter.
HVC: Je tekent ook in
de nacht, omdat je dan best kan nadenken en er geen storingen zijn tussen je
geest en je hand.
Zelfs op een boerderij,
in gelijk wel hol van de wereld, zou je nog tekenen vermoed ik. Zelfs al zou de
kunstwereld je niet meer oppikken.
ADB: Tekenen is dan ook het enige wat ik doe, ik doe niks anders: ik doe dat als ik opsta, als ik niet kan slapen, … Ik heb ook altijd mijn valiesje bij voor ‘in geval dat’. Dit is hetgeen ik doe.
HVC: Zijn er invloeden
van andere tekenaars? Of andere zielsverwanten?
ADV: Zielsverwanten heb je altijd, maar dat blijft niet noodzakelijk doorheen je leven dezelfde. Ik weet nog toen ik als studente die tekeningetjes maakte – toen ik nog niet wist of ik nu tekeningetjes maakte of schrijfsels – dat ik toen pas Louise Bourgeois ben beginnen verstaan. Dan wist ik dat het niet meer onlogisch was wat ik maakte en het was geruststellend te weten dat bepaalde mensen in het tekenen een paar oplossingen gevonden hebben om met bepaalde dingen om te kunnen. Natuurlijk zijn dat gedachten die je achtervolgen en bijblijven. Dat confronteert je ook telkens: nu anders dan twintig jaar geleden en waarschijnlijk binnen twintig jaar nog anders.
Maar ook Eva Hesse of Rebecca Horn, of Francis Alÿs of Joseph Beuys of
Alfredo Jaar…
Je kan dat in literatuur ook vinden.
Als ik bijvoorbeeld de boeken lees van Patrick Modiano of Meir Shalev dan weet
ik waarom ik die boeken zo fantastisch vind. Dat zijn geen belevingen die bepaalde dingen uitleggen, maar
die je op een bepaalde lijn zetten, je ergens rangeren. Dingen waarvan je weet:
daarmee kan ik verder. Het is ook niet de bedoeling die dingen te gebruiken of
weg te stoppen als alles goed gaat, maar het zijn dingen die je altijd mee gaat
nemen. Het is als een soort andere realiteit dan de jouwe – in een heel andere
context - waarvan je bewust bent. Ergens kan een draadje dat niet direct knapt
daarnaartoe worden getrokken. Iets waarvan je denkt: “Het is goed dat het er
is.”
HVC: Wil je dat ook
betrachten met jouw werk?
ADB: Exposeren is eigenlijk een contactmoment. Als ik vroeger na een bepaalde tentoonstelling reacties kreeg als “ik herken dat bij mezelf”, stoorde me dat. Dat was voor mij geen interessante conversatie. Daar kon ik noch de persoon mee verder.
HVC:
Welke reacties heb je dan het liefst?
ADB: Dat kan ik niet zeggen. Al vind ik het wel wonderschoon te horen dat een van mijn boekjes op een nachtkastje ligt en iemand daar af en toe voor het slapengaan in bladert. Maar is dat communicatie? Ik denk het niet.
HVC: Nochtans maken
veel kunstenaars net kunst óm te communiceren. Maar misschien zijn degenen die
niet de behoefte hebben hun werk aan de wereld te tonen, de meest intrinsieke
kunstenaars?
ADB: Misschien.
HVC: Jij wacht niet tot
je een opdracht krijgt om iets te maken.
Je zegt zelfs ergens:
“Als ik niet kan tekenen, ben ik niemand.”
ADB: Je blijft natuurlijk een denkende en voelende persoon. Maar toch weet ik dat ik alles wil neerschrijven/tekenen. De tijd tussen de effectieve neer-schrijf/neer-teken-momenten bestaat, voor mij, enkel als vergaartijd
Ik heb maar één keer een periode gehad waar ik in mijn
atelier zat en er niks kwam. Ik vond niks waard om genoteerd te worden.
Door niet te werken kom ik in een mentaal isolement die mij
rondjes doet draaien in mijn hoofd.
Ik ben er dan ook enorm ziek van
geweest. Het was een soort intoxicatie. Toen ik door had dat dat gelinkt was, besefte ik dat het
iets was dat ik niet meer mag verloochenen.
HVC: Een vraagstelling
van jou is: “Wat is mijn plaats in de kunst en welke rol moet ik als kunstenaar
op mij nemen?”
ADB: Als je een klein beetje rond je kijkt, denk ik niet dat je naast die vraagstelling kan kijken. Ik gebruik trouwens het woord kunstenaar nooit. Ik weet ook niet precies wat dat is. Maar degene die zich kunstenaar noemt, moet zich minstens de vraag stellen wat zijn relatie tot de omgeving is. De relatie die je ontwikkelt met de wereld is natuurlijk wel van belang. Ik neig toch naar werken die binnen de tijd waarin
HVC:
Je neemt even loopbaanonderbreking …
ADB: Ik heb de laatste 13 jaar hoofdzakelijk hier in dit atelier gewerkt en soms ook in Frankrijk bij mijn ouders. Maar ik heb nu beslist om in een grootstad te gaan werken: Hong Kong. Ik wil eens ondervinden of die “andere” buitenwereld visueel veel invloed op mijn werk zal hebben. Ik zie het als een soort residentie. Wie weet functioneer ik daar wel helemaal niet.
HVC: Hoop je zo nog de volgende 35 jaar verder je oeuvre uit te werken?
ADB: Eigenlijk wel, al zal ik het lesgeven wel afbouwen. Het feit dat ik dit nu al onderbreek, is een voorbode.
Nu wil ik gewoon tekenen.
HVC: Meer moet dat ook
niet zijn.
Hilde Van Canneyt, copyright 2013, met dank aan croxhapox
•'Oorlog en Trauma', Museum Dr.Guislain, Ghent, 01.11.2013 - 29.06.2014
•'RAAK', travelling groupshow with a.o. Panamarenko, Johan Tahon, Koen Broucke, Tamara Van San,...
travelling through June 2014
•'Kunst op Pootjes', by RASA, with a.o. Guy Rombouts, Fred Eerdekens, Sofie Muller, Karen Vermeren,... travelling through 2016