Sans[ ]veria stelt voor Expositie ' breuk lijn ' zetelgesprekken olv Hilde Van Canneyt
Expositie Actuele Kunst in het kader van de
herdenking van 25 jaar Mijnsluiting, een wisselende expositie, gespreid
over 9 weekends, vrijdag, zaterdag en zondag van 11u tot 19u, in de
historische mijnsite van Beringen-Mijn, Koolmijnlaan 201 te Beringen,
WELKOM
Ter gelegenheid van deze expositie:
!!! 4 ZETELGESPREKKEN olv Hilde Van Canneyt in VC De Kruierie te Balen,
telkens om 20u.
1. 26/8 Renato Nicolodi & Lies Serdons & Eric Vandamme
2. 9/9 John Van Oers & Jef Gysen & Laub G.S. Bynst
3. 23/9 Athar Jaber & Sven Verhaeghe
Interview met Athar Jaber (°Rome, 1982), April 2014
Hilde Van Canneyt: Hallo Athar, je bent geboren in Rome, maar groeide op in Florence. Beïnvloed door de schoonheid van de betere kunstgoden, begon je al snel hun wereldberoemde sculpturen te schetsen.
Athar Jaber: Het was mijn lievelingstijdverdrijf. Ons huis in Florence
bevindt zich op 100 meter van de Galleria dell’Accademia, daar waar David en de
Slaven van Michelangelo tentoongesteld staan. Elk vrij moment dat ik had, ging
ik naar het museum om ze te observeren en na te tekenen. Ik was er bijna
dagelijks. Maar als de rij aan de inkom te lang was, ging ik naar het centrum
om de talloze beelden die de stad versieren, te bestuderen. Hierdoor is
langzamerhand mijn liefde voor de beeldhouwkunst ontstaan. Niet vanzelfsprekend
aangezien mijn familie volledig uit schilders bestaat. Ikzelf ben dan ook
relatief laat begonnen met beelden te maken.
HVC: In 2004 besloot je te studeren aan de Koninklijke Academie van Antwerpen. Je studeerde er af met een meer dan levensgroot sculptuur van 500 kilo uit Carrara marmer. Dit was het startschot voor je Opus 4 reeks, die uiteindelijk uit vier sculpturen bestaat. We zien er realistisch/classicistisch uitgewerkte naakte lichaamsdelen in een twistdans met het rauwe Carrara marmer. Jij omschrijft het als een inspiratieversmelting tussen Michelangelo en Francis Bacon.
AJ: De uren die ik doorbracht in de Galleria dell’Accademia, hebben
een grote invloed gehad. Toen ik aan de reeks startte, wilde ik een hedendaagse
versie maken van Michelangelo’s slaven. De thematiek is tijdloos: de geest
gevangen in een lichaam. Maar, naargelang de tijdsgeest kan deze dualiteit naar
andere verhoudingen refereren: het individu is gevangen in een maatschappij
waar wetten en regels gelden die vreemd zijn aan de eigen natuur, hij is onderworpen
aan onontkoombaar geweld. De referentie naar Michelangelo en Bacon is vleiend,
maar gemakkelijk, misschien té gemakkelijk. Omdat het eerste wat opvalt, is dat
bij beide kunstenaars het lichaam de uitdrukkingsvorm is van deze ideeën. Maar zij
zijn niet de enige die deze ideeën verbeelden en wij hoeven ons niet te
beperken tot de beeldende kunsten: ze kunnen ook uitgedrukt worden door dissonanties
of onopgeloste cadensen in de muziek, ruïnes van gebouwen of steden,
lichaamsresten na een aanslag...
HVC: Je wilt ook bewust de
traditie van het marmerkappen, wat de laatste jaren niet meer zo’n rol speelde,
actualiseren. Ook het perfect afwerken en afschuren van de marmer bijvoorbeeld,
is iets wat in de hedendaagse kunst niet meer zo belangrijk is.
AJ: Integendeel, je ziet tegenwoordig dat het afwerken van marmeren
beelden maniakale proporties aanneemt. De beelden worden zelden nog gemaakt door
de kunstenaars zelf, die weinig hierover weten. Dit wordt uitbesteed aan
gespecialiseerde firma’s die vaak met behulp van moderne technologieën te werk
gaan. Hier is niets mis mee, alleen is het werk gericht op een eindproduct en wordt
in de tussenfases niet meer gekeken, worden geen mogelijke alternatieven meer overwogen.
Hedendaagse marmeren beelden hebben tegenwoordig meer gemeen met industrieel
design dan met beeldhouwkunst. Ik geloof dat door de opkomst van nieuwe
technologische ontwikkelingen op het vlak van 3D tekenen en printen, de beeldhouwkunst
in een fase zit die gelijkaardig is aan de situatie waarmee schilderkunst te
maken had toen fotografie in opkomst was. Juist door deze ontwikkelingen,
beschouw ik het zelf kappen van de beelden als een niet te onderschatten conceptuele
keuze, bijna performatief van aard.
HVC: Je maakt één beeld per
jaar. Belgisch ‘kapper’ Frans Heirbaut kan er ook maar een à twee per jaar
maken. Uit welk hout moeten beeldhouwers als jij gesneden zijn?
AJ: Een beeld zelf in steen maken, duurt lang. Eigen aan het taille direct, is de werkwijze waarbij
er rechtstreeks in steen wordt gewerkt. Een groot deel van de tijd wordt besteed
aan naar het beeld kijken. Dit om keuzes te maken met betrekking tot
bijvoorbeeld de algemene compositie, de lijnen en het lichtspel. En natuurlijk
zonder de inhoud van het werk uit het oog te verliezen. Deze keuzes zijn heel
persoonlijk en uiteindelijk bepalend voor de eigenheid van een beeldhouwer. Frans
Heirbaut was mijn leermeester, en veel van wat ik kan en weet in verband met
beeldhouwen, heb ik aan hem te danken. Een absolute vereiste om ons vak uit te
oefenen, is veel geduld. Maar voornamelijk liefde voor het vak. Je zou kunnen
zeggen dat ik verslaafd ben aan het kappen: ik geniet van het kloppen met hamer
en beitel op een blok steen, de trillingen die doorlopen naar de armen, de
stukken steen die wegschieten over de hele ruimte, het ritme, het geluid, het
stof… Het is een intense ervaring om dit urenlang te doen. Ongeacht het
resultaat: dat hoeft er zelfs niet te zijn. Momenteel ben ik bezig met een
reeks werken waarin dit aspect van het louter bewerken van een steen de nadruk
krijgt.
HVC: Ik ben er niet zo in thuis,
maar zo’n blok marmer zoeken om in te kappen, hoe gaat dat in zijn werk? Ga je
daarvoor zelf naar Carrara?
AJ: Voor mijn eerste blok - ik was nog student - heb ik eerst een
zomer lang als kelner gewerkt om geld te sparen. Daarna ben ik naar Carrara
gegaan op zoek naar een blok marmer dat binnen mijn budget lag. Het was lang
zoeken, ongeveer een week, in de bergen, de groeven, de zagerijen. Uiteindelijk
heb ik bijna instinctief voor een mooie statuario marmer gekozen die ergens opzij
lag, ver van de andere op elkaar gestapelde blokken. Het was relatief goedkoop
omdat er een grote barst in was, wat het blok in twee onregelmatige stukken
verdeelde. Ik had toen nog geen enkel idee wat ik ervan ging maken.
Uiteindelijk zijn daaruit de eerste twee beelden van Opus 4 gekomen. Zoals met
alle dingen, bepaalt je budget veel: als je het je kan permitteren, ga je naar
de groeven om een stuk marmer rechtstreeks uit de berg te kiezen. Deze luxe heb
ik niet, maar ik vind het ook niet zo belangrijk. Ik hou van het accepteren van
beperkingen en daar iets mee te doen en te maken. In de groeven staan er vaak
al gesneden stukken opgestapeld, klaar om verkocht te worden. Hieruit kies ik
dan het blok dat mij het meest aanspreekt. Je kijkt naar de kwaliteit van de
kristallen, de kleur van het marmer en of er barsten of ‘haartjes’ - kleine
schuurtjes - zijn. Meestal is er ook een niet logisch te verklaren aantrekking tot
een bepaalde blok dat je dan verkiest boven een ander. Noem het liefde op het
eerste gezicht...
HVC: Wat is je belangrijkste
werkmateriaal? Ga je zomaar, alsof het niets is, naar je atelier of moet je je
daarvoor toch moed inblazen? Heb je een vast stramien voor je naar je atelier
gaat of voor je begint te werken? Ik kan me voorstellen dat je niet zoveel aan
het toeval kan overlaten…
AJ: Nogmaals moet ik jou tegenspreken: toeval is heel belangrijk. Ik
werk nooit met een duidelijk idee van wat ik uit het blok wil halen. Meestal
begin ik aan een stuk en de rest wijst zich vanzelf uit. Vergelijk het met een
free jazz improvisatie. Het is een kunst van inspelen op de toevalligheden en
er open voor staan om deze de ruimte te geven voor het ontwikkelen van nieuwe
inzichten. Er zijn natuurlijk ook momenten waarin ik maandenlang niet veel doe
omdat ik het niet ‘zie’. Een periode waarin mijn hersenen zich vertrouwd moeten
maken met een esthetiek die ik niet voorzien had. En zo blijf je jezelf
verrassen en groeien, zowel persoonlijk als als beeldhouwer. Juist door het
improvisatieve karakter van deze praktijk, is mijn gemoedstoestand heel
belangrijk: een boek dat ik aan het lezen ben, een film die ik de nacht
voordien heb gezien, het nieuws dat ik in de krant heb gelezen, een gesprek, het
weer, een kater... Alles kan het
verschil maken voor bepaalde keuzes die ik neem tijdens het kappen. Maar dit is
ook waar voor andere aspecten van het dagelijkse leven.
HVC: Kap je in je eentje of heb
je assistenten? En werk je liefst in stilte of mogen er wat deuntjes opstaan?
AJ: Omdat ik zelf op de steen improviseer, kan ik de hulp van assistenten
niet gebruiken. Elk kapspoor dat ik
maak, kan het laatste zijn. In die zin is het beeld altijd af. Ik heb een
fascinatie voor onafgewerkte werken: Bachs Die Kunst der Fuge, Gogols Dode
Zielen, Orson Welles films, ... Er zit ook een fatalistische gedachte hierachter...
Daarnaast beperkt de aanwezigheid van een persoon mij in mijn vrijheid. Terwijl
dit onvermijdelijk is in het dagelijks leven, in mijn atelier kan ik de
realiteit naar mijn hand zetten en daarom werk ik liever alleen. Muziek daarentegen,
is een heel belangrijk element dat ik gebruik als versterker van mijn activiteit:
als ik verkennend of intensief werk moet doen, dan heb ik graag iets onbekends
of hedendaags, terwijl ik in de rustige afwerkingsfase, graag vergezeld word
door vertrouwde vrienden: Bach of Beethoven zijn vaak welkom.
HVC: Leonardo da Vinci zei in
1519: “Als geest en hand niet samengaan, ontstaat er geen kunst.”
AJ: In Leonardo da Vinci’s tijd waren er levendige discussies over wat
kunst wel of niet moest zijn en hoe men deze moest maken. Het waren andere
tijden dan de onze en ik durf het niet aan om ze te vergelijken, noch om
absolutistische uitspraken te doen die andere mogelijkheden uitsluiten. Als er
een ding is dat de kunsten ons leren, is het wel dat alles mogelijk is.
HVC: Wat is trouwens je mooiste
moment tussen het idee in je hoofd en de afgewerkte sculptuur? Het moment
waarop je denkt: “Dààrvoor doe ik het.”
AJ: Als ik fouten maak... dàn ontstaat er een moment waarop ik me
ongemakkelijk voel, want er is iets niet volgens plan gegaan. Een moment van
crisis. Er dient een oplossing hiervoor gezocht te worden. Vaak moet je buiten
de lijnen denken om deze fout niet meer als zodanig te zien, maar als een kans
om nieuwe ideeën te ontwikkelen. Dit is een proces dat soms maanden kan duren. Het
is een verkenning van het beeld, maar veeleer van jezelf. Het vinden van een
oplossing voor deze ‘luxeproblemen’ is een verlichtende, bijna extatische
ervaring. Omdat je een resultaat bereikt dat je nooit had kunnen bedenken. Je
overstijgt jezelf.
HVC: Naast je Opus 4 serie, zag ik op je website ook drie realistisch witte hoofden naast elkaar hangen. Het middelste hoofd is een man met een baard. Ik kan mijn vinger er niet op leggen: zijn het filosofen of… ?
HVC: Naast je Opus 4 serie, zag ik op je website ook drie realistisch witte hoofden naast elkaar hangen. Het middelste hoofd is een man met een baard. Ik kan mijn vinger er niet op leggen: zijn het filosofen of… ?
AJ: Het is familie: mijn vader en twee ooms. Romeinen hadden de
gewoonte om bustes van familieleden aan de inkom van hun woning op te stellen
als aandenken aan hun genealogie, hun afkomst en om hun verleden niet te
vergeten. Ik wil deze genealogie niet beperken tot familieleden, maar
uitbreiden tot mensen die een belangrijke rol hebben gehad in het vormen van wie
ik nu ben, ook vrienden en leraars. De hoofden die jij gezien hebt, zijn maar
schetsen voor een reeks portretten waar ik nu mee bezig ben. De uiteindelijke reeks
zal bestaan uit een twaalftal marmeren portretten, weliswaar vervormd en
bewerkt zoals de reeks Opus 4; een gelijkenis met het oorspronkelijke model zal
niet de prioriteit zijn. Na vijf jaar lang met het lichaam te hebben gewerkt,
wil ik nu iets anders doen om daarna terug naar het lichaam te gaan. Ik heb al
plannen die gerust de komende tien jaar kunnen opvullen. Portretkunst, een
discipline die een belangrijk positie inneemt in de kunstgeschiedenis, lijkt
mij een interessant gegeven om te onderzoeken en interessant om er een eigen
interpretatie van te maken.
HVC: Op je website zien we ook
pentekeningen, gemaakt tussen 2008 en 2012. Ze doen me denken aan de tekeningen
van Rafaël, Dürer en ‘onze’ George Minne. Zie je zelf een evolutie in je
tekenen met de jaren?
AJ: Tekenen is een taal op zich. Hoe meer dit wordt geoefend hoe gemakkelijker
men er zich bij voelt. Ons bestaan is getekend door een ander type taal: “In
het begin was het Woord...”. Ik ben niet gelovig, maar wij leven in een maatschappij
die zijn wortels in deze verzen heeft en dat zegt veel over onze natuur,
gelovig of niet. Onze communicatie gebeurt hoofdzakelijk door middel van
woorden. Ook als wij alleen zijn, is er in onze hersenen een constante stroom
van woorden. Maar voor bepaalde disciplines, zoals beeldende kunst en muziek,
bestaat er een andere taal. Ik denk ook
meer in beelden: als ik iets zie, sla ik dat op, in mijn geheugen maar ook in
een map die ik ooit hoop te publiceren. Ik gebruik het om een beeldend en
inhoudelijk verband te leggen met de andere duizenden opgeslagen beelden. Dat verband lijkt soms vergezocht, maar blijft
voor mij heel helder en ik heb geen behoefte om dit in woorden te
verduidelijken. Helaas moet het toch gebeuren, om tot een breder publiek te
spreken. Ik weet dat het elitair klinkt. Een van de grootste inspanningen die
ik moet leveren tijdens het lesgeven, is de vertaling van beeldende naar
gesproken taal. Spreken is sowieso een moeilijke opgave voor mij, misschien
omdat ik nooit lang genoeg in een land heb gewoond om een volmaakt taalgevoel
te ontwikkelen en te beheersen. Hier is waar tekenen een belangrijke positie
inneemt: het is voor mij een denkwijze waarbij ik mij comfortabeler voel dan
het denken met woorden.
Mijn tekeningen waren in het begin veel helderder dan nu. Toen moest alles
duidelijk zijn. Misschien meer uit noodzaak voor mijzelf om te bepalen wat ik
wilde uitdrukken. Nu is die nauwkeurige bepaling niet meer nodig. Ik merk dat
ik veel vrijer wordt. Enerzijds vertrouw ik mijn hand meer en laat ik me
verrassen door de lijnen die deze op papier maakt en anderzijds kan ik deze
verrassingen beter richten naar het resultaat dat ik wil bereiken. Ik hoef ook
niet alles af te werken. En dit heeft zijn gevolgen op mijn beelden, die steeds
minder afgewerkt zijn. Als ik denk dat ik de essentie van een beeld heb kunnen
vangen, dan stop ik. Al de rest is bijzaak, decoratie, en dus niet nodig. Toch
moet ik toegeven dat ik nu niet tevreden ben met de tekeningen die ik aan het
maken ben voor de portrettenreeks. Ik ben nog op zoek. Daarom kan je maar
tekeningen vinden tot 2012 en niet verder. Ik maak honderden tekeningen per
jaar, maar na een strenge selectie, blijven er maar weinig over.
HVC: Je tekeningen dienen niet
als voorstudie – je begint direct in de steen. Zie je ze als op zichzelf
staande (kunst)werken? Je handtekent ze ook met een stempelafdruk, vanwaar dat
idee?
AJ: Het zijn meer studies van een bepaald thema, gevoel, een bepaalde
sfeer,… niet letterlijk in steen te vertalen. Dat is onmogelijk en
oninteressant. De hele zoektocht in steen zou verloren gaan. Ik teken ’s avonds
en ’s nachts, als verwerking van bepaalde problemen die ik overdag in de stenen
beelden ben tegengekomen. Het zijn ook improvisaties, maar dan op papier, ter
ondersteuning van het kapproces. Het is onmogelijk om dag en nacht in het
atelier te werken, alleen fysiek al, maar het is wel belangrijk om in een
bepaalde gedachtegang te blijven, ook buiten het atelier. Tekenen maakt dit
mogelijk. Om deze redenen zie ik ze persoonlijk niet als zelfstandige werken, maar
het publiek wel...
De stempel komt enerzijds als alternatief voor het fetisjisme voor een
handtekening. De hele tekening is een handtekening op zich, ik begrijp de
noodzaak niet om daaronder nog een eigen naam in handschrift te plaatsen . Als het toch moet, voor de markt, dan verkies ik
een neutrale stempel. Het is daarnaast ook een knipoog naar de stempels die
vaak te zien zijn in oude meestertekeningen van bepaalde collecties: een vreemd
element dat mij fascineert.
HVC: Wat is je verhouding
boetseren versus het kappen in steen?
AJ: Ik boetseer niet graag. Klei is te zacht, vormeloos, bijna
karakterloos. Je kan er alles mee maken, het biedt geen weerstand. Voor sommigen
is dit juist de kwaliteit van klei, en ik ben ervan overtuigd dat het ook zo
kan zijn. Maar ik hou daar niet van. Hiertegenover beschikt steen ook over een
bredere beeldhouwkundige en culturele erfenis waar ik graag naar verwijs.
HVC: Is schilderen aan jou
besteed?
AJ: Mijn familie bestaat grotendeels uit schilders. Toen ik klein was,
was ik omringd door mensen die het op een professioneel niveau deden: mijn
moeder, mijn vader, twee ooms en al hun vrienden. Schilderen leek mij een
vanzelfsprekendheid en ik deed het vaak, als spel. Met de tijd werd ik meer
aangetrokken door de beeldhouwkunst, misschien juist omdat schilderen zo gewoon
was. Nu dat ik er rationeel over kan nadenken, ben ik geïntrigeerd door de
grotere band met de realiteit die beeldhouwkunst heeft ten opzichte van
schilderkunst. Beeldhouwwerken nemen een plaats in in de ruimte en nemen als
gevolg plaats van ons af: ons lichaam wordt hiermee geconfronteerd. Beschouw
het als een beperking van onze vrijheid, een bedreiging waarmee we rekening
houden. Waar vroeger niets was, is er nu iets waar wij omheen moeten lopen. In
die zin is het maken en tonen van een beeld een gewelddadige actie, los van het
afgebeelde en het nut ervan. Beeldhouwwerken hebben hierdoor een concrete
impact op onze lichamelijke realiteit, zij maken daar deel van uit.
HVC: Heb je onderdak bij een
galerie? Lijkt me moeilijk, want naast goede kunst brengen, is hun hoofddoel
toch meestal kunst verkopen. Maar jouw werk wordt niet als zoete broodjes
gemaakt en verkocht, vermoed ik.
AJ: Ik werk op een ambachtelijke wijze, met zo min mogelijk gebruik
van elektrisch gereedschap en volledig zonder hulp van pneumatisch gereedschap.
Het is een langzaam, tijdrovend, intensief proces. Dit heeft als gevolg dat de
prijs van een beeld relatief hoog is en de productie laag: ik maak gemiddeld
een beeld per jaar. Omwille van deze omstandigheden ben ik tot nu toe geen
galerie tegengekomen die bereid is om mij te steunen in dit proces. Daarom stel
ik vaak buiten de commerciële sector tentoon: meer in privékring, zoals bij
iemand thuis, of bij verenigingen en culturele instellingen, zoals op dit
moment in de Academia Belgica te Rome. Het lesgeven aan de academie van Antwerpen
permitteert mij om deze luxepositie te behouden zonder mijn werk te
compromitteren.
HVC: Kan je iets vertellen over
je nieuwste expo ‘Terrible beauty’ in de groene marmerhal van het Academia
Belgica in Rome? Heb je de titel zelf gekozen?
AJ: Het is een mooi toeval dat ‘Terribile Bellezza’, de Italiaanse
titel van de expo, bijna gelijktijdig loopt met de Italiaanse film ‘La Grande
Bellezza’ dat ook Rome als achtergrond heeft. De titel werd door curator Johan
Pas gekozen voor de tekst die hij speciaal voor deze tentoonstelling heeft
bedacht. Ik heb de link met de film pas in Rome gelegd en heb hem nog niet
kunnen vragen of dat bewust werd gedaan.
Voor mij is dit een belangrijke tentoonstelling. Het is de eerste in Italië,
en dan ook nog in mijn geboortestad. Een terugkeer naar de oorsprong. Veel van
de beelden waarnaar ik verwijs worden in deze stad bewaard. Het beeld dat daar
tentoongesteld wordt (Opus 4 nr.2) is bijvoorbeeld deels geïnspireerd op ‘De Stervende
Galliër’ dat zich in de Capitolijnse Musea bevindt. De perceptie van een werk
verandert drastisch afhankelijk van waar het gepresenteerd wordt. In Rome maken
marmeren beelden en ruïnes deel uit van de dagelijkse realiteit en zo’n beeld
wordt er anders bekeken en ervaren dan bijvoorbeeld hier in België. Bijvoorbeeld,
niemand in Rome vindt het zo bijzonder dat ik in marmer werk. Het is misschien
nodig om dit sensationele aspect weg te denken, zodat de essentie van het beeld
tot haar recht kan komen.
HVC: Heb je een plan B voor als
je niet meer in de steen kon kappen?
AJ: Daar denk ik vaak aan: “Wat als er iets gebeurt waardoor ik niet
meer zou kunnen kappen?” Maar het is een even fatalistische vraag als “Wat als
ik morgen doodga?” Dat zullen we dan wel zien...
HVC: Als je terug in de tijd
kon reizen, naar welke kunst- of tijdsperiode zou je dan willen terugkeren? (Kunnen
we het antwoord raden?)
AJ: Waarom zou ik terug in de tijd willen gaan? Ieder tijdperk heeft
zijn schoonheid en miserie. De uitdaging blijft om deze eigenschappen te
verwerken en er iets van te maken. Ongeacht de periode. Ik geloof dat wij onze
potentiële kwaliteiten veel beter kunnen ontwikkelen in onze tijd. Er is
misschien meer concurrentie, maar ook veel meer kennis. Het is belangrijk om
niet op korte termijn te denken en de grotere context niet uit het oog te
verliezen. Wij hebben allemaal beperkingen; het heeft geen zin om ze te negeren
of te ontkennen. Om daar iets mee te maken, moeten we ze eerst accepteren. Dit
gezegd zijnde, om misverstanden te vermijden, laat mij duidelijk maken dat ik
een pessimist ben.
HVC: Zou je, zoals vroeger, in
opdracht een sculptuur kunnen maken?
AJ: Ja. Zolang de opdrachtgever mij vertrouwt en mij de vrijheid geeft
om mijn interpretatie te realiseren. Toevallig ben ik momenteel bezig met een
kleine opdracht waarin ik in alle opzichten carte blanche kreeg. Er zijn enkel
een aantal thematische richtlijnen aangegeven. Werken in opdracht is niet iets
van vroeger alleen. Er worden nog steeds veel werken in opdracht gedaan. Nieuwe
opera- of theaterproducties, openbare gebouwen, monumenten en nog meer. Er is
hier niets mis mee, integendeel, maar het is wel belangrijk dat er een situatie
gecreëerd wordt waarin de gevraagde kunstenaar zijn integriteit kan behouden.
HVC: Wat is de maatschappelijke
relevantie van je werk?
AJ: Die is er niet in de zin van wereldverbetering of een pleidooi
voor bepaalde politieke overtuigingen. Kunst mag voor mij niet ten dienste zijn
van andere idealen. Ik hou trouwens niet van het woord kunst omdat ik het niet
kan definiëren. Maar bepaalde werken overstijgen politieke of maatschappelijke
boodschappen en verwijzen naar hogere, universelere morele waarden. Ik heb ook
niet de pretentie om een actieve boodschap te verkondigen. Wat ik probeer te
doen is na te denken over de menselijke conditie, zonder deze te bekritiseren
of te prijzen, en het (tijdelijke) resultaat van deze reflectie in beeldhouwwerken
over te zetten.
Rodin heeft ooit gezegd dat de niet te onderschatten maatschappelijke
waarde van een kunstenaar, het feit is dat hij een grote liefde voor zijn vak
heeft en hierdoor als voorbeeld moet dienen. Als iedereen het vak kiest waarvan
hij houdt, dan zouden we waarschijnlijk in een betere wereld leven.
HVC: Welke Belgische
beeldhouwers vind je sterk?
AJ: Volgende week is in Mechelen de opening van een tentoonstelling
voor de Prijs Ernest Albert, waarvoor ik genomineerd ben, samen met 14 andere beeldhouwers.
Ik kijk er enorm naar uit om samen met mensen te exposeren voor wie ik al jaren
respect heb. Tussen al die namen zit er een Italiaanse, een Japanse en een Arabische
naam. Betekent dat dat zij ook Belgisch
zijn? Het is natuurlijk zo dat elk land bepaalde maatschappelijke eigenschappen
heeft die de persoon vormen en in die zin kunnen wij wel van een nationale
identiteit spreken. Maar, wij leven in
een tijd van globalisatie, waar alle grenzen worden opengesteld alsook waar het
besef van andere maatschappelijke waarheden vanuit verre landen of vanuit buurlanden
ons even snel bereiken. Het lijkt mij dan vreemd om nog van nationaliteiten te
spreken. Misschien omdat ik mij niet meer echt met een land verbonden voel: ik
heb Iraakse ouders, maar ben nooit in het land geweest. Ik ben in Italië geboren
en ben er opgegroeid tot mijn zestiende, met korte uitstappen naar Jemen en Moskou.
Daarna heb ik zes jaar in Nederland gewoond en nu ben ik al tien jaar in België.
Ben ik Irakees, Italiaan, Nederlander of Belg? Ik weet het niet en zal het
waarschijnlijk nooit weten. Soms verlang ik ernaar om bij een land te horen. Het
maakt alles simpeler. Maar anderzijds ervaar ik nu zelf dat het niet belangrijk
is welk paspoort iemand heeft. Als mensen delen wij allemaal dezelfde conditie.
Mooi gezegd Athar!
Hilde Van Canneyt, copyright 2014, met dank aan croxhapox.
(verkorte versie verschenen in het tijdschrift 100%expo)