Interview met Sarah and Charles, Brussel, winter 16
Van het tijdschrift Kunstletters tot de ongecensureerde versie op de kunst(enaars)blog:
het Brusselse kunstenaarskoppel Sarah and Charles: of hoe twee koppen kunst genereren en hoe fictie de realiteit overstijgt.
HVC: Hoe zijn Sarah and Charles een kunstenaarskoppel
geworden? Zijn jullie art school lovers?
Charles: We leerden
elkaar zeventien jaar geleden kennen en waren altijd al geïnteresseerd in
elkaars werelden. Zelf vertoefde ik meer in de podiumkunsten. We werden een
koppel en zo hebben we jaren elkaars praktijk geanalyseerd en beïnvloed. We
waren constant in dialoog.
Het was Sarah’s docent en
promotor Hans Op de Beeck, die potentieel zag in onze collaboratie: hij vond
dat ik erbij moest zijn de dag dat ze afstudeerde, om ons zo als duo te
profileren. We zijn gaan nadenken over onze identiteit en kozen ervoor onze
achternamen nooit meer te gebruiken. Ons eerste ‘officiële’ werk hebben we in
2004 gemaakt en sindsdien zijn we blijven samenwerken.
HVC: Komen jullie uit artistieke nesten waardoor jullie
gedoemd waren de kunsten in te wandelen?
C: We zijn allebei
opgegroeid in Brussel. Als we elkaar over onze jeugdherinneringen vertellen,
zaten we hoogstwaarschijnlijk met onze ouders in dezelfde zalen naar dezelfde
theatervoorstellingen te kijken.
HVC: Jullie trokken zelfs samen naar het HISK (Hoger
Instituut Schone Kunsten) te Gent om daar die gezamelijke praktijk te
doordiepen. (Enfin, jullie hadden het voorrecht er te worden gekozen als laureaat
uit de vele applicaties.)
C: Sarah had ambities om zich verder in de
beeldende kunst te ontwikkelen, terwijl ik het gewoon fijn vond om een mening
te hebben over wat zij deed. Eigenlijk verstoorde ik meer háár wereld. Het was
daarom fantastisch dat we waren geaccepteerd, zodat we samen in de kunsten konden groeien. Kunstenaar
Guillaume Bijl was een stuwende kracht achter ons werk en dat is hij tot op de
dag van vandaag nog altijd.
HVC: Hoe verdelen jullie de taken? Bespreken jullie aan de
ontbijttafel wat het die dag wordt of hoe moet ik me dat voorstellen?
C: Die rolverdeling
gebeurt heel intuïtief en spontaan en verandert regelmatig. We hebben geleerd
om het aan de ontbijttafel over andere dingen te hebben dan over ons werk.
(lacht) Soms heeft één van ons een ingeving, maar is het enthousiasme van die
vondst bij de ene groter dan bij de ander. Met de tijd hebben we geleerd bij de
ander dat idee toe te laten en te laten groeien en het niet meteen af te
schrijven.
HVC: Jullie spelen graag het spel tussen echt en onecht,
laten de toeschouwer gaarne ‘meedenken’, om zo zelf hun eigen verbeelding aan
te porren en hen al dan niet de realiteit anders onder ogen te laten zien óf –
en gaarne - op het verkeerde been te zetten. Ons totaalervaringen voorschotelen
is jullie betrachting.
C: Ik denk dat we elkaar
daarin goed aanvullen, omdat we beiden heel graag worden uitgedaagd om
verassende dingen te doen en nieuwe dingen te ontdekken. Het is voor ons echt
een inspanning om een werk twee keer te maken. Wanneer we iets vinden wat we
echt boeiend vinden – zowel in het proces om het te maken als in de dialogen
errond – dat we misschíen een reeks gaan ontwikkelen. Het is pas sinds een paar
jaar dat we erin slagen om een paar werken te maken waar er effectief één van
ontstaat. Maar dat is aan ons eigen karakter toegeschreven.
HVC: In 2013 hadden jullie een eerste solo in Z33 in Hasselt:
Suspension of disbelief. Een jaar
later waren jullie te gast in de Paardenstallen in Kortrijk, onder de titel van
de reeks Props for drama.
C: De expo in Z33 was
voor ons echt een uitdaging. We hadden ervoor al heel wat werk geproduceerd,
dus we stonden echt voor de keuze: gebruiken we die werken of gaan we in deze
expo die we nog moeten construeren, een andere wending nemen? We hadden
bijvoorbeeld nog nooit een film gemaakt en voor Z33 hebben we er uiteindelijk
twee gemaakt, terwijl we daar geen ervaring in hadden. Hetzelfde met de
‘klankbeschrijvingen’ die we voor de eerste keer toonden.
HVC: Je had het over klankbeschrijvingen. Dat zijn die reeks
kleurige ingekaderde ‘tekstwerken, die eigenlijk beelden bij geluidseffecten
moeten opwekken.
C: Paul Van Ostaijen - en
hoe hij met ritme in tekst werkt - is zeker een invloed geweest, maar ik denk
dat we nog meer door het surrealisme van René Magritte zijn geïnspireerd. In
het werk Bone break break finger
bijvoorbeeld, beschrijven we letterlijk het geluid van een bot dat breekt. Het
is een associatie met een beeld, al geven we je geen informatie. Wij geven
jullie een klankbeschrijving, maar in feite krijgen jullie een beeld te zien.
HVC: Valt de frank van de kijker ook zonder die extra tekst
en uitleg die ik nu krijg?
Sarah: Dat hoeft niet.
HVC: Behoeft jullie werk in het algemeen extra woorden ter
verduidelijking?
Voor veel expo’s zou het goed zijn als ze de begeleidende
tekst op het einde zouden geven. Je zou je als bezoeker eerst moeten laten
leiden door de beelden en pas achteraf de gehele puzzel laten invullen door de
letters.
HVC: Jullie bouwden verder op de reeks Props for Drama, waar jullie al vier jaar mee in de weer waren. De
expo in Z33 zagen jullie als een totaalproject van verschillende installaties,
waar jullie twee kortfilms in verwerkten. (Plot
hole + Suspension of disbelief) Jullie wilden de bezoeker in een wereld
van tegenstellingen droppen; bijna als een ontsnapping uit de bestaande wereld,
zijnde een soort link tussen fictie en realiteit. De beeldtaal kwam uit film,
theater en beeldende kunst, maar … niets is wat het lijkt.
C: In Hasselt hebben we
een heel parcours gecreëerd. Toen je Z33 binnenkwam, was het eerste wat je zag
een drie schermen vullend multi-channel video – dit onder de titel Props for Drama: Plothole die in
relatief groot formaat werd geprojecteerd. We hadden daarvoor al deel I en II
onder die titel gemaakt, maar dat waren sculpturen en installaties en dit was
de verderzetting in film. De film gaat over een personage dat zich ontdubbelt
voor en achter de schermen van een ‘set’. Een voice-over geeft instructies en
de 24 minuten durende film wijkt nooit af van dit concept.
Nadien nodigden we het
publiek uit om via de brandtrap in Z33, naar de verdieping erboven te gaan. Op
het eerste zicht leek het een relatief lege ruimte, met een soort ‘infini’ van
tapijt dat de hoogte inging, en tegen de muur een reeks klankbeschrijvingen op
papier in kaders. Je zag als toeschouwer ook markeringen op de vloer, als een
echo van de vloermarkeringen die ook in de film beneden te zien waren. Zo waren
er constant knipogen naar het concept ‘voor en achter de schermen’. Op zich was
alles wat je in Z33 zag, één groot werk.
Achter het omhoog
getrokken tapijt kwam je in the storage terecht,
waar verschillende werken werden samengebracht. Zo maakten we ook een afgietsel
van het personage van de film, die daar als levensechte, maar zeer duidelijk levenloze
pop tussen de props zat. We wilden de kijker even laten twijfelen: ‘Is het de
bedoeling dat we dit zien? Moeten die werken nog worden opgehangen?’ Ook met
schaal spelen we graag, alsook met de gedachte ‘écht’ versus ‘onecht’. Objecten
zoals schragen, deuren, ladders, bakstenen wandjes, pikcet fences, stonden er alsof het decor nog moest worden
opgesteld.
In dialoog daarmee waren die klankbeschrijvingen. Dat is een beetje
dezelfde oefening als de madeleine
van Proust: door de geur van dat koekje werd hij meegevoerd naar de zoete
wereld uit zijn kindertijd. Hij kreeg die flashback en zo schreef hij die zeven
boeken. Hetzelfde voor de kijker: als hij die klankbeschrijving leest, gaat
zijn geest een beeld oproepen. En dat zal anders zijn dan het beeld dat ik
daarmee associeer. Het beeld van bijvoorbeeld de klankbeschrijving lake, early spring morning, zal voor jou
misschien anders zijn dan het beeld dat in mijn hoofd opkomt. Hetzelfde met die
markeringen op de grond: het decor dat je als kijker nog moet invullen, is heel
persoonlijk.
HVC: We zagen in Z33 ook de film Suspension of disbelief. Thema: hoe spelen objecten in musicals een
rol in de switch tussen realisme en
abstractie?
S: Het genre musical boeide
ons, omdat het zo alomvattend is. En tegelijkertijd is er geen enkel genre dat
je zo doet inzien dat je naar fictie aan het kijken bent.
Als je naar een thriller
kijkt, hangt je aandacht aan de personages en kan je helemaal mee opgaan in het
plot. In een musical daarentegen, word je voortdurend uit die beleving
geplaatst. Vandaar ook de benaming daarvoor: Willing suspension of disbelief, waarmee wordt bedoeld dat je
‘goed-wetende-dat-alles-wat-je-ziet vals is’, je toch volledig opgaat in de
plot-lijn van zo’n film.
In onze (gecondenseerde)
versie van een ‘musical’, begint het verhaal met een meisje in haar tentje in
een tuin. Vervolgens trekt de camera van haar weg en komen we terecht op de
film set van de locatie waar er wordt gefilmd.
Een jonge vrouw met
dezelfde karakteristieke trekken, neemt haar plaats voor de camera in: het is een
soort van coming of age-fase, waarna
ze hartstochtelijk begint te zingen in een volledig zwart universum. Daarna
stapt ze een ‘gele’ wereld binnen, waar ze een aantal lotgenoten ontmoet,
waarmee ze een soort van abstracte, maar sterk op bestaande genres gebaseerde
dans uitvoert. Uit deze wereld wordt ze al zingend verstoten en hierna bevinden
we ons in een soort sculptuur, deel II van de Props for Drama-reeks: een werk
in een werk dus.
Op deze plek krijg je dan
nog eens, via een top shot, een overview van de locatie met alle sets in
verzameld. Weerom, het verhaal in het verhaal; of beter: een beeld in een beeld
in een beeld.
C: Historisch vonden we
het ook interessant om de musical te maken. Na de tweede wereldoorlog werden er
in Hollywood heel wat musicals gemaakt; er was de grote depressie en twee
genres stonden aan de top: de film Noir en Musical films.
S: Dat contrast is ook
geschiedkundig heel boeiend. Mensen kozen voor een heel donker verhaal over
verderf en verlies of net voor iets heel vrolijks, naïefs, als een pastiche van
de werkelijkheid.
C: Dat contrast heeft een
rol gespeeld voor de realisatie van beide kortfilms. De film Plot hole en Suspension of disbelief hebben een relatief uiteenlopend karakter,
ondanks ze een gelijke thematiek hanteren.
HVC: Worden die dingen effectief door jullie uitgeschreven in
het atelier, zoals scenarioschrijvers een storyboard maken?
C: (Charles haalt vier researchmappen boven.)
We zijn sowieso altijd
getriggerd door persoonlijke herinneringen en zijn constant bezig met een
analyse of metapositie van: ‘Waar staan wij als individu of als kunstenaar?’
Niet alleen wij, maar ook het bredere plaatje is belangrijk. Meta is denk ik de
hoofdthematiek in ons werk. Zelfs ons allereerste werk ging daar (onbewust) al over.
S: Daarom gaan we op zoek
naar alles dat we daaromtrent kunnen vinden, documenteren we alles wat we in
het atelier en daarbuiten doen, tekenen we alle mogelijke situaties uit en
schrijven we ellenlange dialogen ... Zo gaat dat door tot we effectief beginnen
filmen.
C: De laatste film die we
realiseerden, A day wil come my future
will be your past (2016), hebben
we basicaly wel drie keer gemaakt
voor we de echte film inblikten. Zo werkten we met stand-ins, om goed te weten
hoe we onze shots wilden, zodanig dat we als we op de set stonden, direct alles
juist hadden…
S: Dat bleek uiteindelijk
niet zo te zijn, we stonden toch nog voor veel verassingen. (lacht)
HVC: Maken jullie het zichzelf niet moeilijk door zo’n lange
(kunst)films te maken?
C: Vroeger deden we
experimenten met films van twee à drie minuten, maar we bleven wat op onze
honger zitten.
HVC: Een tijdje geleden opende er een nieuwe show bij Cinnnamon in Rotterdam, onder de titel
Vein Viewer II. Hoe hebben jullie die
expo opgevat?
S: We hebben
voor deze show een nieuwe installatie gemaakt bestaande uit drie sculpturen,
aangevuld met bestaand werk dat aan de muur hangt. We vatten het op als een
totaalinstallatie, hoewel het uit oud en nieuw werk bestond. Op die manier
trachten we telkens met ons werk een nieuwe context aan te meten, waardoor het
verandert en nieuwe interpretaties oproept. De ruimte en wat die te bieden
heeft, is daarbij een belangrijke factor.
HVC: We zagen er ook die haute reliefs 1, 2, 3…
Wat willen jullie met die werken euh ‘betrachten’? Ze zien eruit als stukken witgeschilderd bakstenen muur met daarop witte verftextuur, met daarin een soort inkeping en een kleur.
Wat willen jullie met die werken euh ‘betrachten’? Ze zien eruit als stukken witgeschilderd bakstenen muur met daarop witte verftextuur, met daarin een soort inkeping en een kleur.
C: Zowel
in onze films als in de sculpturen is er het simulacre, het ontastbare, de curiositeit die ze opwekken. Die
muren zijn de bakstenen muren van het atelier dat we afbraken, een deel van het
atelier dat we als het ware recycleerden.
S: Een
film maken is een lang en moeizaam proces dat twee jaar of meer in beslag kan
nemen. We zijn dagelijks in het atelier ook bezig aan dingen die impulsiever
zijn. We zijn té hongerig en hebben te veel zin om te experimenteren om op dit
moment enkel met film bezig te zijn. Op die manier ontstaat er een heel gamma
aan elementen die onze verbeelding uit én voedt en telkens weer een plaats
krijgt in het geheel van ons oeuvre.
HVC: Maar jullie recentste film A day wil come my future will be your past
gaat over twee vriendinnen, wandelend in een park. Het lijkt wel een
romantische, poëtische setting. Wat willen jullie daarmee ‘vertellen’? Meer dan
in jullie andere films willen jullie ons als kijker mee laten dromen, te
vergelijken met (het bekijken van) een klassieke film.
C: We
wilden vooral een verhaal in beelden vertellen, waarin de narratieve structuur
pas achteraf vorm krijgt. We wilden een film maken die de toeschouwer verleidt
en zin geeft om te blijven kijken. De mooie beelden en de muziek maken
nieuwsgierig, maar de narratieve structuur is heel onduidelijk. Dat is omdat we
bewust kozen om drie verhaallijnen die niets met elkaar gemeen hebben, te
vervlechten tot een schijnbaar geheel. We maken gebruik van drie genres:
fictie, documentaire en making of.
Door die drie levels van narrating subtiel door elkaar te vlechten, wals je
daar als kijker gewoon door. Net zoals je bij het kijken naar een musical
toelaat dat een muur een deur wordt en Gene Kelly daar plots in staat te
tapdansen: je accepteert dat. Misschien willen we de kijker bewustmaken van dat
feit: besef dat je dat aanvaardt en die realiteit zomaar aanneemt. Je bent heel
verantwoordelijk voor je eigen gedachten en daden.
HVC: Jullie zijn ook bezig met de creatie van
een kunstwerk voor een stadspark die Robbrecht&Daem hebben ontworpen in
Ronse.
C: We
zijn al een kleine twee jaar aan het onderhandelen om het idee uit te voeren.
Maar zo’n werken in de openbare ruimte gaan meestal traag.
HVC: Hoe gaat het meestal in zijn werk? Creëren jullie als
het ware tout court constant werken à
volonté of wachten jullie tot er een uitnodiging uit de bus komt?
Hoe moet zo’n jong kunstenaarskoppel trouwens overleven in
die kunstwereld? Jullie werk lijkt me redelijk ‘onverkoopbaar’. Of zie ik het
mis?
C: Tot nog toe komt het
van de ‘grote’ opdrachten en dan voornamelijk van scenografieën voor dans,
theater, etc. Daarnaast proberen we een autonoom bestaan te creëren door de
verkoop van onze werken.
S: We ontvangen subsidies
voor zowel de ontwikkeling als de realisatie van ons werk leven allebei van een
artiestenstatuut. We mogen absoluut niet klagen, we hebben het goed. Maar het
lijkt taboe om daarover te spreken. Zelfs nu nog - en onlangs erg gemediatiseerd - lijkt de opinie te zijn
dat een kunstenaar het allemaal maar zelf moet bolwerken. Ze zien ons liever
arm en zielig of rijk en stoer maar ‘o wee’ als we subsidies zouden ontvangen.
HVC: Hoe belangrijk is sociale media/de virtuele wereld/een goeie
website tegenwoordig in de
hedendaagse kunst? Leren veel mensen jullie langs deze weg kennen of wordt dat
overschat?
C: Ik denk dat internet
een heel grote rol speelt in hoe kunst tegenwoordig wordt gekocht. Hoe wordt (je)
kunst vertegenwoordigd op een website? Hoe breng je kunst virtueel aan de man?
Dat zijn verschillende factoren waarin veel mensen nog niet de juiste knowhow in hebben. Maar ik geloof heel
hard in het web. Ik ben altijd een geek
geweest. Het is een ander medium om mensen te prikkelen om naar je werk te
laten kijken. Het is opnieuw een sleutelgat die goesting geeft om een deur te
openen. Maar de invloeden van Facebook en Instagram worden wel onderschat, denk
ik. En uiteindelijk is het een promotoer net zoals iets anders.
HVC: Het ‘waarom’? Een vraag die misschien veel lezers zich
stellen? Simplistisch gesteld: waarom maken jullie wat jullie maken?
C: Het is voor mensen
niet altijd gemakkelijk om in onze wereld binnen te dringen. Ik begrijp dat het
voor jou niet eenvoudig is hoe onze praktijk in een tekst aan de man te
brengen. Maar niet alles hoeft onder woorden worden gebracht, evenals er niet
altijd ‘een waarom’ moet zijn. Wij zijn continu zelf aan het zoeken hoe we onze
praktijk moeten belichten. Maar het is toch voor onszelf dat we zien hoe we die
uitdagingen aangaan. We willen die verschillende media hanteren.
De
onderliggende sfeer is toch dat we altijd een subtiele betrokkenheid trachten
te vinden met de kijker. Alleen zijn we er voorzichtiger in geworden. Vroeger
maakten we installaties die een fysieke interactie met de toeschouwer hadden.
Zo is er Overcast (2006), een installatie met een kinderkamer op
het einde van een donkere gang: als je dichterbij kwam, verdween die kinderkamer
omdat het licht uitging. Als bezoeker krijg je een heel directe band met het
werk.
S: Met die
klankbeschrijvingen doen we in een zekere zin hetzelfde, maar op een iets
minder dwingende manier. We verwachten dat de toeschouwer deze visualiseert en
daar een persoonlijk verhaal aan vastknoopt. Die persoonlijke associaties zijn
te herleiden tot de essentie van ons werk.
HVC: Maar bij jullie marcheert het anders dan bij andere
(individuele) kunstenaars, omdat jullie er zelf al eerst met twee over
communiceren, en pas erna als het ware in actie schieten. Individueel zouden
jullie ander werk maken. Het belangrijkste voor jullie trouwens, is
‘vertrouwen’, las ik: een plaats om de ander te laten zijn, op zijn eigen
ritme… Ook als jullie met anderen samenwerken, trekken jullie sowieso aan één
zeil.
S: We zijn allebei heel
blij met die directe feedback. De ene creëert, de andere voegt toe en vice
versa.
HVC: In de kunstenaarsateliers van Nucleo in Gent, zie ik vaak
kunstenaars die zichzelf als het ware gaan ‘opsluiten’ in hun biotoop, meestal
in een niet altijd even gezellige ruimte van maar een paar meter op een paar
meter, veelal zonder uitzicht. Daarvoor moet je toch voor uit het juiste hout
zijn gesneden?
S: De meeste kunstenaars
wíllen gewoonweg alleen werken en hun atelier zelfs niet delen met andere
kunstenaars.
HVC: Het is natuurlijk een ander gegeven om met je eigen
gedachten naar je atelier te trekken en daar je ding te gaan volbrengen, of zoals
jullie, al van ’s morgens die (beeldende) gedachten en ideeën te kunnen delen.
C: Ik denk dat wij nog
altijd met onze eigen gedachten naar het atelier komen, maar in het atelier
verkiezen we om die gedachten met elkaar te delen. Er is nog altijd heel veel
plek voor die individuele ontwikkeling en inspiratie. Ik vind dat heel
belangrijk.
HVC: Toneelspelers en muzikanten zijn daar toch meestal
anders in dan beeldend kunstenaars en schrijvers, lijkt me …
S: Misschien is die
loyaliteit tussen theatermensen en muzikanten er net omdat zij dat met het
publiek gemeenschappelijk kunnen vastzetten. Bij een beeldend kunstenaar duurt
dat maar een paar seconden tot een minuut dat je de aandacht van een
toeschouwer kan vasthouden. Er is meer concurrentie.
HVC: Bij een popconcert dat bijvoorbeeld anderhalf uur duurt,
is er natuurlijk meer tijd om op te bouwen, de set te ontwikkelen, te pieken,
het dak er te laten afgaan, enzovoort ... Idem bij een toneel- of dansstuk. Bij
beeldende kunst krijg je minder kansen, ook omdat de kijker zijn eigen
wandelgang bepaalt. Je zit niet ‘vast’ in een zaal (waar je dan misschien nog
veel voor hebt betaald) als het ware.
S: Bij een kunstwerk telt
vooral de eerste indruk. Wat er ook nog bij kunst bijkomt, is de hele
theoretisering errond: mensen die de teksten beginnen lezen, dan terug gaan kijken
naar het werk …
C: Toch proberen wij ook
een soort sfeer op te bouwen: op het einde van de film Suspension of disbelief applaudisseerden de mensen of begonnen ze
letterlijk te joelen. In beeldende kunst is dat normaliter not done.
S: Wij spelen daarmee met
film, onderzoeken dat deel van het medium. We analyseren net hoe je de toeschouwer
kunt bespelen met dit sentiment. Hoe trek je de kijker mee met het verhaal
zodat hij het doorheeft? Of hoe zet je hem dan plots voor iets dat hij beseft
dat hij helemaal niet heeft nagedacht dat het niet kon? Eigenlijk zijn we
dezelfde analytische kijk met de toeschouwer aan het delen.
Het verschil met die
klankbeschrijvingen is ook, hoe romantisch je als individu ook bent, het beeld
dat die klankbeschrijving oproept, bij iedereen anders is.
HVC: Ik geloof ook erg in de invloed van die momentopname van
zo’n expobezoek. Dat heeft een enorme impact op hoe werken binnenkomen.
Is creëren en tonen jullie voornaamste drive?
S: De drive is simpelweg
een deel van het zijn. Je trekt naar je atelier, je komt mensen tegen, krijgt
projecten aangeboden, je begint daar over na te denken, … Het klinkt cliché,
maar dat is zoals bij elke kunstenaar ons leven geworden.
Filmmaker Woody Allen zegt
ook altijd dat hij nog nooit een goeie film heeft gemaakt, waardoor hij net
goeie films blijft maken in dat tempo, omdat hij zo die urge heeft ‘om die perfecte film te maken’. Telkens als hij klaar is, denkt hij:
‘Opnieuw!’ Dat voel je als kunstenaar ook continu. Zeker met het medium film:
je bent hem zelf al aan het afbreken nog voor hij klaar is, omdat er zoveel
tijd overgaat en je als mens al zo bent geëvolueerd, dat tegen je film in de
zalen komt, je iets hebt van: ‘Dat had ik nu niet meer zo gemaakt.’ Daarom
geniet ik van de directheid van werken in ons atelier, omdat dat veel
plastischer is.
HVC: Die (primaire) drang ‘plastisch bezig te zijn/met de
handen werken, blijft inherent aanwezig bij de meeste beeldende kunstenaars.
S: Die is er sowieso. Als
je daar direct kan aan toegeven, dan is het er, heeft het zijn eigen leven en
hoef je er niet per se mee te worstelen of de zingeving erin te steken waaróm
je er mee bent begonnen. Tegelijkertijd is het medium film zo allesomvattend en
kan je daar zoveel in kwijt, dat het voor ons het summum is om al die
interesses, gevoeligheden en middelen erin in te verwerken, en nadien iets te
hebben van: ‘Waw, wat hebben we gedaan?’ Soms wordt het zo’n groot monster dat
je er geen vat meer op hebt. Dat maakt het ook boeiend om samen te werken,
omdat we continu aan het negotiëren zijn.
HVC: Doordat jullie die interactie al aangaan, wordt er in sé
twee keer nagedacht eigenlijk.
S: Maar daardoor gaat er
letterlijk ook twee keer meer verloren misschien …
HVC: Daar had ik op deze manier nog niet over nagedacht …
S: Misschien verliezen we
een deel spontaniteit? Anderzijds hebben we ook het gevoel dat we soms iets
doen, maar al direct twee stappen verder zijn, waar we - als we er misschien geen
gesprek hadden over gehad - niet zo ver waren gekomen …
HVC: Jullie zien blijkbaar ook wel degelijk voordelen van als
kunstenaar ‘alleen in een atelier zitten’.
S: Die momenten geven je
ook rust om over iets na te denken en diepgang te creëren. Dat is misschien
iets waar we soms aan voorbij lopen, omdat we zoveel produceren en soms
achterom moeten kijken van: ‘Wat is hier nog interessant?’ Anderzijds : de
diversiteit van ons werk, het kunnen prutsen op iets … En als iets niet lukt,
grijpen we gewoon iets anders en nemen we dat twee weken later weer op. Dat
krijgt dan misschien een andere vorm of karakter, maar op die manier maakt dat
misschien weer een ander inzicht los. Misschien heeft het wel iets neurotisch,
maar ik denk dat de meeste kunstenaars wel neurotisch zijn. Als je dit soort
’job’ wil uitoefenen, moet dat ook wel een beetje.
HVC: Jullie kennen ook elkaars zwaktes. Ik hoop dat er soms
discussie is, dat het hier soms knalt, anders is er één die het voortouw neemt
en de ander die gewoon volgt.
S: Er is veel discussie,
maar anderzijds beginnen we daar ook een soort systeem in te vinden, omdat het
anders wel vermoeiend is. Maar discussie is evengoed productief, hé! De
hoofdzaak van ons communiceren is dat we helaas niet in elkaars hoofden kunnen
kijken. Wij sturen elkaar foto’s per mail om het heel helder naar elkaar te
kunnen verwoorden. Dat maakt het boeiend.
C: Als je allebei een
tennisraket krijgt en de één slaat de bal constant mis, zal de ander achter de
bal moeten lopen. Nu zijn we betere tennissers geworden en kunnen we langer het
balletje links en rechts slaan. De scheve schaatsen worden minder frequent.
S: We hebben een werkje
van kunstenaar Peter Morrens waarop staat: ‘Ik
zal eens goed komen lachen met uw expositie.’ Dat was het eerste werkje dat
we ooit kochten. Het legt zo goed de vinger op wat het allemaal maar is. We
nemen ons werk heel serieus hoor, en zijn daar alle dagen mee bezig tot op het
bot, maar ondertussen beseffen we ook: het is mààr kunst ...
C: En de beste remedie
daarvoor is een kind krijgen! (lacht) Dat zet alles in perspectief. Al zitten
we in de luxepositie dat we samen aan een oeuvre kunnen werken …
Hilde Van Canneyt
Sarah and Charles
stellen tentoon: