Nieuw boek uit

Nieuw boek uit
4321 vragen aan 123 kunstenaars

Interview met Hans van der Ham



Inschrijven op de nieuwbrief? Zie rechts 'volgen via email'.
Volgende interviews: Gideon Kiefer, Marinus Boezem, ...
Interview met HANS VAN DER HAM (NL) Rotterdam, winter 17

Hans van der Ham stelt tentoon:
Galerie Verbeeck Van Dyck: van vrijdag 17 maart (opening) t.e.m. 9 april 17


   
HVC: Eerst was er de muziek … Was je al van jongetje in korte broek op die piano aan het tokkelen?

   HvdH: Eigenlijk wel. Mijn vader was amateur musicus en zodoende ben ik piano gaan spelen. Dat ging heel snel heel goed, waardoor ik op het conservatorium terechtkwam. Maar daarnaast knutselde ik als kind ook best veel, wilde ik het liefst uitvinder worden: ik tekende al die uitvindingen uit die populair wetenschappelijke boeken na en maakte daar een heel cahier van.

Voelde je op een gegeven moment dat je geen zin had om eeuwig aan dat klavier te zitten?

   Muziek is een tijdkunst en ik kwam er op een gegeven moment achter dat je als musicus meer geeft dan je terugkrijgt. Je bent muzikaal met de grootsten ter aarde bezig. Ik vind muziek tot op heden nog altijd de hoogste kunstvorm, maar als muzikant moet je heel gedienstig zijn, je bent met andermans werk bezig. Daar werk je dan heel hard aan, maar in vergelijking is de feedback nihil. Op een gegeven moment voelde ik dat ik echt zelf iets wilde maken. Zo ben ik na het eindexamen van het conservatorium de kunstacademie binnengestapt.

Heb je er nooit aan gedacht om zelf muziek te componeren? Dan creëer je toch ook iets?

   Het immateriële in de muziek vond ik moeilijk om mee te dealen: de wetenschap dat het altijd weer opnieuw in de tijd moet worden geplaatst en zodoende ook altijd weer anders is. Zonder uitvoerder blijft het een stapeltje papier met bolletjes dat steeds weer opnieuw tot 'leven' moet worden gebracht. Dat vind ik onbevredigend. Nu kom ik 's ochtends mijn atelier binnen en dan staat het werk daar, in principe voor eeuwig hetzelfde.

Was er op een gegeven moment een ‘klik’ waardoor je voelde dat het beeldende kunst moest worden? En dan met name schilderkunst? Was er in die tijd een expo of kunstenaar die je daarvoor triggerde?

   In het voorlaatste jaar van het conservatorium voelde ik echt de behoefte om dingen te gaan maken en aangezien ik was geslaagd voor het ingangsexamen, wist ik al waarheen na mijn pianostudie. Overlappend was ik dus met beide kunsten bezig. Ik vond het fijn om ze tegen elkaar uit te spelen. Wie ik als voorbeelden nam om te schilderen? Ik denk dat ik op mezelf de héle kunstgeschiedenis heb doorlopen. Natuurlijk was het op dat moment nog heel amateuristisch, maar ik had toch wel iets van: ‘Hier ligt iets.’
Zo heeft de beeldende kunst het overgenomen.
Ik ben afgestudeerd in het schilderen, maar vanaf ik die academie uitkwam, heb ik me tien jaar lang op het zwart/wit tekenen gestort, zowel met houtskool als met inkt op papier. Daarna kwam pas de behoefte die tekeningen als het ware driedimensionaal te maken. Een zevental jaar geleden is het schilderen teruggekomen.
Daarnaast speel ik voor mezelf nog best veel piano, maar niet meer voor de buitenwereld.

Hoe moet ik me dat allemaal voorstellen? Je huurde na je afstuderen een ateliertje, je begon eraan en kreeg al snel feedback?

   Ja, dat ging al snel redelijk goed. Ik was ook gemotiveerd: als ik opstond had ik al iets voor me klaarstaan; datgene waar ik de vorige dag aan had gewerkt. Terwijl met piano had ik niks en moest ik er telkens opnieuw aan beginnen: dat was wat me frustreerde. Er zat een sportief element in, iets prestatiegericht.  Misschien vergelijkbaar met acrobatiek. Dat heeft me altijd tegengestaan. In die tijd kon ik me ook voorstellen dat “al werd het niks in de kunst”, ik toch altijd op een zolderkamer zou blijven tekenen. Maar mijn hele leven uitsluitend op een zolderkamer de grote meesters spelen?: No way!
Nu speel ik wel nog dagelijks piano, nog steeds de grote meesters, maar nu meer als collega kunstenaar vanuit een grenzeloze bewondering hoe ze binnen hun vakgebied iets voor elkaar gekregen hebben wat zoveel gevoelens op kan roepen. Meer gefixeerd op de muziek dan op de uitvoering ervan.

Wat me ook lastig lijkt als muzikant: als je moet optreden, behoef je je nog beginnen-te-bewijzen aan het publiek en moeten al die honderden gebalde studie-uren, er op dat ene moment uitkomen. Als je dan dat momentum niet helemaal kan grijpen, is dat een kleine ramp natuurlijk. Terwijl als beeldend kunstenaar je werk meestal nét klaar is alvorens de vernissage begint. Dan begint gewoon het zenuwachtig worden voor de commentaren.

   Daarom denk ik ook dat muziek de hoogste kunstvorm is. Ons leven speelt zich eveneens in de tijd af, alsook de muziek die je moet spelen en dat komt dan op elkaar te liggen. En dan komt het er ook op aan, want je kunt dat momentum niet terugspoelen. Terwijl met fysieke kunstwerken je veelal tot op het laatst kan blijven puzzelen. Nochtans ken ik veel mensen uit de muziek die dat net het aantrekkelijke en mooie eraan vinden: dat je precies op dát ene moment alles eruit gooit.










Terug naar je atelier: aankomen, jas uit en je op een tekening storten?

   Neen. Soms werkte ik dagenlang aan een heel eenvoudige tekening. Dan begon ik met een figuurtje en wist ik niet wat dat figuurtje ging doen. De dag erna was die durf er ineens en lukte of mislukte het.

Werkte je aan verschillende tekeningen tegelijkertijd?

   Neen. Ik werkte tekening per tekening af.

Het lijkt me een heel ingehouden manier van tekenen: een soort ingetogen Sturm und Drang.

   Ja. Ik probeerde als het ware het verstand te omzeilen. Je kan natuurlijk ook een tekening van tevoren uitdenken, maar voor mezelf vind ik dat niet interessant, want dan maak je vaak een illustratie van je gedachten. Ik vind het net als bij het schilderen nu, fijn om iets te laten ontstaan tijdens het werken zelf. Je begint met iets en het materiaal zelf dirigeert je. Zo ontstaan er dingen die ik zelf niet had kunnen bedenken.

Je wilt als het ware dat het witte blad jou vertelt what to do.

   Ja. Hoewel een wit blad vreselijk is: je moet proberen om meditatief van het verstand los te komen.

Hoe bepaalde je dat een tekening af was? Had je daarvoor bepaalde eigen vooropgestelde regels? Zoals: handtekenen en het werk omdraaien bijvoorbeeld?

   Het bijzondere van bijvoorbeeld inkt is: je kunt er niet op terugkomen. Iedere lijn die je zet, is definitief. Het is een spel dat je met jezelf speelt. Het kan natuurlijk zijn dat er een vervelende lijn staat, maar iedere fout die je maakt, levert weer iets anders op. Het is een uitdaging met jezelf. Terwijl het leuke van werken aan gouaches, net is dat je ze tot op het laatst kan veranderen.

Wat met de commentaren van het derde oog?

   Daar trek ik me niks van aan. Ik exposeer omdat het moet, het liefst zou ik het niet doen. Ik heb ooit nog eens met de gedachte gespeeld om bij het Mondriaanfonds subsidie aan te vragen en met hen af te spreken: ‘Je laat het geld staan, ik exposeer niet meer en ik maak het oeuvre af. Daarna gaan jullie er maar iets moois mee doen, zodat het goed terechtkomt.’
Op het gebied van exposeren heb ik totaal geen zelfkickgevoel.

Maar je vindt het wel belangrijk dat je werken na jouw overlijden verder leven?

   Het is natuurlijk wel leuk om dat feestje een beetje mee te maken, maar het belangrijkste is toch dat mijn werken mij overleven.

Het applaus tussendoor kan je op zich missen?

   Toch wel. Omdat het meestal met zoveel onechtheid gepaard gaat, dat ik dat kan relativeren.














atelierbeelden


En toen, op een dag, waren ze daar: je sculpturen.

   Wel, daar waren ze niet plotsklaps. (lacht) Mijn eerste confrontatie daarmee was de etnografische kunst. Ik was gefascineerd over het feit dat sommige volkeren denken dat materie bezield zou kunnen zijn. Ik vond die denkwijze interessant en ben me daar in gaan verdiepen. En zo ben ik spelenderwijs ook beelden gaan maken.
Maar van thuis uit heb ik ook mijn voorliefde voor voorwerpen met een verleden meegekregen – zoals antiek – en dat is ongetwijfeld van invloed is geweest op mijn eigen kunstenaarschap. De stap van oude gebruiksvoorwerpen naar etnografica is achteraf gezien niet eens zo groot. Ik denk dat mijn pa op zijn manier ook iets van bezieling heeft gezocht in de voorwerpen die hij verzamelde. Misschien door onbewust te mijmeren over eerdere gebruikers hiervan? Ik denk achteraf gezien dat mijn vader met zijn melancholieke aard, mijn neiging tot filosoferen als kind heeft aangewakkerd, mede dus door zijn hang naar dingen uit het verleden met een eigen verhaal.

Ben je als het ware een blok klei gaan halen en je was vertrokken?

   In ’99 twee reisde ik twee maand door India en toen ik terugkwam, wilde ik ophouden met kunst maken. Ik had zoiets van: aan de andere kant van de wereld gaan mensen dood omdat ze niks te eten hebben en ik zit hier in een atelier een beetje te bedenken wat ik vandaag eens-zal-gaan-tekenen. Ik vond dat zo’n absurde gedachte. Ik dacht: ‘Ik maak nog één ding - wat ik altijd al wilde vervaardigen: een kleine sculptuur. Ik kocht een blok bijenwas en wilde als afscheid één keer zo’n beeldje boetseren. Maar toen dat klaar was, zeiden mensen die in mijn atelier kwamen: ‘Mijn God, dit is waar je al die tijd naartoe hebt gewerkt! Hier moet je mee verder gaan!’. Wat ik dacht dat een einde was, was in feite een begin. Ik had ook de redenering dat als ik stopte met kunst maken, daar in India niemand iets aan had, en ik op z’n minst daarmee hier mensen mee blij kon maken.

Hoe zag het eerste beeldje eruit dat je na je reis maakte?

   Dat was een mannenfiguurtje met een enorm lange puntmuts op zijn hoofd. Al boetserend kwam dat gewoon. Zo maakte ik een paar jaar lang alleen maar kleine wassculptuurtjes die ik soms in brons liet gieten en die duidelijk aan mijn tekeningen relateerden. Daarna kwam de behoefte om groot te werken en kwam ik terecht bij klei.


atelierbeeld


Zocht je je bronnenmateriaal naast in de etnische kunst, ook bij andere  beeldhouwers?

   Ik heb niet echt het idee dat ik bewust ben gestuurd door andere beeldhouwers. Ook daarin heb ik mijn eigen pad gekozen. Al kan je beïnvloeding niet tegengaan natuurlijk. Voor mij moet de vorm voortkomen uit iets wat ik innerlijk wil zeggen.

Ik las dat je in je levensgrote figuratieve beelden, die innerlijke, kwetsbare wereld versus het omhulsel wil weergeven. Met andere woorden: je toont ons ‘over wat niet mag worden gepraat’, dit door het net niet te tonen. Ook het gezicht is in je sculpturen bewust afwezig.

   Het belangrijkste wat ik in mijn sculpturen wil laten zien is het kwetsbare, het onbeholpene. Dit staat in principe los van identiteit, vandaar dat gezichten vaak ontbreken. Door zoiets essentieels als een gezicht weg te laten is er voor de toeschouwer een grotere mogelijkheid je ermee te kunnen  identificeren. Ik hoop dan ook dat de toeschouwer er zodoende iets van zichzelf in herkent. Een herkenning in het verborgene.
Soms hoor ik dat de mensen er een beetje bang van zijn. Dat gevoel heb ik zelf soms ook: ze zijn pas goed als ik er zelf ook een beetje bang van word. Toen ik onlangs een manshoog beeld – wat eerst in verschillende stukken werd gemaakt – in elkaar zette, voelde ik toch wel een schok, alsof het ieder moment in beweging zou kunnen komen. Dat zijn toch meestal de beelden die het langst doorwerken, omdat ze me blijven confronteren.

Dit willen toekennen van leven aan een beeld is trouwens iets van alle tijden. Daar zijn veel studies naar gedaan. Momenteel werk ik als curator aan een tentoonstelling voor museum Boijmans van Beuningen dat precies over dit thema gaat en waar ik hedendaagse kunst wil confronteren met oude kunst, etnografica en ontwikkelingen binnen de wetenschap zoals robotica.

Ergens zeg je: goede kunst is een transformatieproces.

   Ik denk dat alle goeie kunst getransformeerd moet zijn, ook in de muziek. Je luistert naar geluid of je luistert naar muziek. Dat maakt het verschil. Je kijkt naar een doek met verf, of je kijkt naar een schilderij – waar de verf er niet meer toe doet. Het moment dat je als kijker naar gebakken klei staat te kijken, heb je het als kunstenaar niet goed gedaan.

Het gaat in de kunst toch vooral om openstaan versus een concentraat, denk ik. Als ik kunst op straat tref, kan het aan me voorbijgaan door de overload aan beelden, terwijl als ik een galerie of museum binnenstap, er automatisch een soort kunstconcentraatknopje aangaat.

   Soms sta je er gewoonweg niet voor open. Je kan honderd keer hetzelfde muziekstuk horen maar bij die ene keer wordt je geraakt en pas dan is die transformatie gelukt. Dan luister je niet meer naar klank, maar naar waarvoor het is bedoeld: dat het je verheft.

Wat wil jij wat wij daarvan mee naar huis nemen? Dat we zelf ons masker meer durven af te zetten?

   Ik wil een soort bewustwording teweegbrengen van wie we eigenlijk zijn. In de gnostiek gaat men er van uit – en dat is al bij Plato begonnen – dat we om mens te worden zijn afgedaald in de materie. Dat vind ik een fascinerend gegeven. We zijn terechtgekomen in iets wat een soort voertuig is van iets. Maar tegelijkertijd is het een beperking, want je wil veel meer dan je kunt. Wij zijn nu met elkaar aan het praten, maar tegelijkertijd zoeken wij naar een vorm om tot elkaar te komen. Op zich is dat moeilijk, we hebben alleen maar woorden, onze mimiek en motoriek. Meer is er niet.

Ik moet daarbij altijd denken aan het verhaal over Pyramus en Thisbe uit de Griekse mythologie.
Vanwege een standenverschil binnen hun families konden ze als geliefden slechts met elkaar communiceren via een scheurtje in de muur van de aan elkaar grenzende kelders van hun woningen. Op het moment dat ze elkaar eindelijk (illegaal) in den lijve volledig kunnen ontmoeten loopt het slecht af. Ze sterven kort na elkaar de liefdesdood. Dit geeft mooi symbolisch weer hoe beperkt we zijn in onze menselijk mogelijkheden. We moeten genoegen nemen met een scheurtje in de muur. En misschien is dat wel de reden waarom we ooit zijn begonnen met kunst maken.



atelierbeelden

  
Ik denk dat je hier in je atelier ook al snel voelt wie zich tot jou of je beelden verhoudt. Die of jou als mens, of jouw sculpturen vatten.
Sowieso is de confrontatie met zo’n levensgroot beeld helemaal anders dan die met jouw tekeningen waar je echt in moet kruipen.

   Een tekening is een meer illusionaire ruimte. Dat vraagt nog meer van de toeschouwer, want je moet als toeschouwer bereid zijn die ruimte in jezelf als het ware na te bouwen. Terwijl je om een sculptuur alleen maar heen kunt lopen.

Ik vind dat je bij je sculpturen als toeschouwer iets hebt van: what you see is what you get, ze lijken een statement. In je tekeningen en schilderijen lijkt er meer een verhaal in/achter te zitten.

   Ik denk dat de confrontatie met mijn sculpturen alleen maar vanuit het toeval kan vertrekken. Hoe ze jou tegemoet komen of hoe jij hen tegemoet komt.

Natuurlijk, eens je je sculpturen – uitziend als levensgrote wezens – uit je atelier haalt en je ze in een andere ruimte zoals een galerie dropt, kunnen ze zich tot andere wezens ontpoppen.

   Daarom is de ruimte waarin ze komen, heel erg belangrijk. Vandaar dat ik zo blij met de ruimte van de galerie Verbeeck-Van Dyck in Antwerpen. Er is een grove vloer, en de muren zijn niet netjes afgevlakt, maar gewoon wit gemaakt. Je voelt het industriële er nog in en daarom zag ik onmiddellijk dat mijn sculpturen er goed in zouden passen.










En toen trokken op een dag verf en penseel weer aan je mouw! Even moegekneed in de klei?
Vormelijk lijken de René Magrittes en Joan Miro’s niet ver weg: het surrealisme loert werkelijk om de hoek … En plots duikt kleur weer op! Ik vind je gouaches trouwens heel fris en speels voorkomen.

   Nochtans is kleur niet iets waarnaar ik op zoek ben. Ik ben als schilder opgeleid, maar net daar liep ik op de academie mee vast, want dat rijmde absoluut niet met wat ik wilde vertellen. Het heeft me misschien twintig jaar gekost vooraleer ik er achter kwam dat ik het niet in kleur moet zoeken, maar in de net-niet-kleur. Dit om zo dichter bij het tekenen te blijven en de illusie meer in stand te houden. Als ik aan het schilderen ben, wil ik bewust zo weinig mogelijk kleur gebruiken omdat het afleidt van wat ik wil zeggen.

Zo zijn er ook dagen dat het witte vlak blijft afschrikken. Daarom maak ik altijd eerst een ondergrond. Dat kan een landschap of interieur zijn. Ik bouw als het ware eerst het huis en dan komen de 'bewoners' vanzelf. Het licht in die kamer of dat landschap roept op die manier al iets bij me op.
Zo doe ik al een beroep op mijn onderbewuste: ik ben het verstand al een beetje te slim af en er gebeurt iets in die kamer of in het landschap wat je niet kunt voorspellen. Dat werken in gouache geeft me meer ruimte om nog dieper in te gaan op dat onderbewuste dan een tekening. Een tekening moet het hebben van zijn directheid en doet zodoende op een andere manier een beroep op het onderbewuste. Tekenen (met inkt) zie ik meer als koorddansen. Als je begint te lopen is het maar de vraag of je veilig de overkant gaat halen. Die spanning is soms kwellend maar op een haast masochistische manier ook wel prettig. Misschien vergelijkbaar met muziek maken. Een muzikale lijn is ook definitief, je kunt er niet op terug komen omdat het zich in de tijd afspeelt.
In het schilderen kun je ahw even terug in de tijd omdat gouache als materiaal altijd weer oplosbaar is. Zodoende kun je het definitieve beeld langere tijd uitstellen.

Hoe voel je je na een afgewerkt geslaagd kunstwerk?

   Het voelt alsof je een cadeautje voor jezelf hebt gemaakt. ‘Ik mag er weer even zijn’, denk ik altijd. Alsof ik iets positiefs heb gedaan en iets aan de kosmos heb toegevoegd.

Een andere inspiratiesprankel gaat over de hamvraag: ‘Waarom zijn we hier?’ Creëren van beeldend werk is bij jou wel opvallend om je ‘zijn’ te verantwoorden. Daarnaast wil je ook dromen terughalen, een soort nostalgie terugbrengen en vastleggen en zo een wereld te creëren waar wij iets aan hebben.

   Ik denk dat ik eerder iets tijdloos naar me toe probeer te halen. Een droom is ook tijdloos, maar je hebt geen idee waar ergens dat gebeurt: het is een soort niet-bepaalde-tijd. Ik vind het interessant om dat gebied waar we niet echt met ons verstand bij kunnen, op te zoeken: het onzegbare als het ware.
Misschien zou ik wel het liefst dichter zijn. Ik benijd hen omdat ze zo immaterieel zijn: ze hebben niks nodig, alleen een pennetje en papier en voor de rest bestaat de hele wereld niet.

Je geeft – ik neem aan – bewust geen titels aan je werk. Dit om het beeld in al zijn zuiverheid te laten spreken?

   Inderdaad.

Je was medeoprichter en tot voor kort vier jaar artistiek leider van de tentoonstellingsruimte Garage Rotterdam in Rotterdam. Wat heeft die samenwerking met andere kunstenaars je – zelf kunstenaar zijnde - bijgebracht?

   Het was vooral moeilijk om te combineren met mijn eigen praktijk, want tentoonstellingen ineen boksen vraagt heel veel tijd. Maar het was een mooie combinatie, want ik zag het als een verlengstuk van mijn eigen kunstenaarschap. Alle tentoonstellingen die ik heb gemaakt, zijn achteraf gezien titels die heel logisch zijn te combineren met mijn eigen werk.

Ik vermoed dat je enorm veel leerde over hoe andere kunstenaars ineen zitten. Jullie zijn niet bepaald de makkelijkste mensen om mee samen te werken. (knipoogt) Daarnaast kan zo’n zijstap goed zijn om even een bredere bril op te zetten: jaren navelstaren in je eigen atelier kan ver-engend werken. Het leek me interessant voor jou om te horen en zien hoe andere kunstenaars hun praktijk aanpakken.

   Absoluut. Die communicatie vond ik dan ook het allerfijnste: samen een thematiek uitwerken en iets nieuws maken tot alles op z’n plek valt. De som der delen, noemde ik het altijd.

Over de som der delen gesproken: voor 2018 maak je als curator een tentoonstelling voor het museum Boijmans van Beuningen in Rotterdam. Ongetwijfeld een mooie stap in je carrière!

   Deze tentoonstelling zie ik voorlopig als de kroon op mijn werk als curator. Het museum geeft mij het vertrouwen en de vrijheid om in meerdere zalen een thema uit te werken dat mij zeer na aan het hart ligt zowel als kunstenaar als curator. De – voorlopige - titel is ANIMA MUNDI en zal gaan over bezieling.

Zonder bezieling niet geleefd!


Hilde Van Canneyt

Hans van der Ham stelt tentoon:
Galerie Verbeeck Van Dyck: van vrijdag 17 maart (opening) t.e.m. 9 april 17

Openingsuren Galerie Verbeeck Van Dyck vrijdag | zaterdag | zondag van 13 tot 18 uur
GALERIE VERBEECK VAN DYCK VERBINDINGSDOK 12, WESTKAAI, 2000 ANTWERPEN, BELGIUM

www.hansvanderham.nl
www.verbeeckvandyck.be

statcounter