vorig interview : Gideon Kiefer
Interview met Koen De Vlieger (Kasteel d’Ursel), winter 17
Al bijna dertien jaar is Koen De Vlieger directeur van kasteel d’Ursel in Hingene (bij Bornem). Hij noemde het ooit zijn droomjob en hij is daar nog steeds van overtuigd. In mei opent ‘The Beauty of the Beast’, de meest ambitieuze tentoonstelling tot nu toe.
Hilde Van Canneyt: Beste Koen, je bent directeur van een kasteel. Wat heb je gestudeerd om dat te kunnen worden?
Koen De Vlieger: Simpelweg geschiedenis, eerst
de bachelor aan de Universiteit Antwerpen en dan de master aan de KU Leuven.
Het onderwerp van mijn thesis wees al in de richting van adel en kastelen.
Professor Johan Verberckmoes raadde me aan om de huishoudjournalen van Livina
Maria de Beer, gravin de Bergeyck, te bestuderen. Deze adellijke dame had
gedurende bijna vijftig jaar al haar uitgaven genoteerd. Een vreemde
toevalligheid was dat ons eerste gesprek plaatsvond op 11 september 2001,
precies op het moment dat de vliegtuigen zich in de Twin Towers boorden.
Achteraf ontdekte ik ook dat Livina de Beer was geboren op 11 september 1656 en
dat het dus haar 345ste verjaardag was. Ik beschouw dat nog altijd als een
teken (lacht).
Huishoudjournalen worden meestal kwantitatief
onderzocht. Je moet dan grafieken maken met hoeveel procent van de uitgaven
werd gespendeerd aan wonen, voeding, kleding, reizen of bedienden. Dat heb ik
niet gedaan. Ik vond het veel interessanter om de duizenden korte zinnetjes te
analyseren waarmee ze haar aankopen omschreef. Op veertig jaar geven die heel
wat details prijs en als je al die puzzelstukjes bijeen legt, krijg je
bijzonder goed beeld van haar levensstijl.
Je
scriptie werd in 2003 ook bekroond met de Vlaamse Scriptieprijs.
Ja, dat was een mooie erkenning, al moet ik
zeggen dat er toen nog veel minder kandidaten waren dan nu. Nadien is mijn
thesis ook uitgegeven door de Koninklijke Vlaamse Academie voor Wetenschappen
en Kunsten. Twee hoofdstukken heb ik dan nog mogen herwerken tot artikels in
wetenschappelijke publicaties.
Je
was dus goed op weg naar een universitaire carrière.
Het was alleszins mijn bedoeling om een
doctoraat te maken over de levensstijl van de 18de-eeuwse, Brusselse
adel. De aanvraagperiode voor een
doctoraatsbeurs duurde bijna een jaar en in de tussentijd werkte ik als
wetenschappelijk medewerker aan boekhistorische projecten. Maar toen ik in
april 2004 een vacature zag voor beheerder van kasteel d’Ursel in Hingene, kon
ik alleen maar denken: ‘dat is mijn droomjob!’ (lacht)
Ik heb mijn sollicitatie
nogal serieus opgevat: ik belde naar mensen die betrokken waren bij het kasteel
en heb een beheerplan uitgeschreven van een dertigtal bladzijden. Op het
schriftelijke examen waren tachtig kandidaten, maar de belangrijkste vraag was:
‘wat zou je met dat kasteel doen’. Dat had ik dus goed voorbereid. Het
mondelinge examen was natuurlijk moeilijker. Uiteindelijk was ik nog maar
drieëntwintig jaar, maar ik heb het geluk gehad dat ze in me geloofden. Ik heb
me gesmeten et voilà, ik zit hier nog
altijd, met mijn droomjob.
Uiteindelijk
verzeilde je in een halve ruïne, dus ik vermoed dat de restauratiewerken je
eerste kopzorg waren.
De provincie heeft het kasteel verworven in 1994.
Er waren dus al veel mensen bezig geweest met het bestuderen van het gebouw,
gevolgd door de eerste restauratiewerken. Toen ik hier in 2004 aankwam, waren
de buitenkant, de kelder en de benedenverdieping in orde gebracht, weliswaar
nog zonder de Chinese interieurdecoratie. De eerste en tweede verdieping waren
nog een ruïne, waar je van plank tot plank moest springen. Op dat moment was er
eigenlijk nog geen werking, dus mijn opdracht was gewoon: doe er iets mee, en
liefst iets cultureel. En dan heb je natuurlijk de vrijheid om dat in te
vullen.
In het begin moet je echt basiswerk doen: ‘Verdorie, ik heb geen tafel.
En geen stoelen. Laat staan een publiek!’ Alles kost veel moeite en inspanning,
omdat je letterlijk van nul moet beginnen. En veel ervaring had ik ook al niet.
Toch zijn we al snel gestart met de eerste tentoonstellingen en concerten,
naast deelnames aan de Open Monumentendag en de Erfgoeddag. Jaar na jaar
groeide het aantal, de omvang en eerlijk gezegd ook de kwaliteit van onze
activiteiten.
Intussen bruist het hier als nooit tevoren met grote
tentoonstellingen, Kasteelfeesten, toffe projecten als ‘Schrijf en blijf’,
concerten en masterclasses, een kinderwerking, twee eigen bieren en verhuur aan
verenigingen, particulieren en bedrijven.
In
september ‘14 kreeg het kasteel de Vlaamse Monumentenprijs voor de restauratie
alsook de herbestemming en het nieuw leven dat het kasteel werd ingeblazen. Dat
was wel eventjes een superbekroning op jullie harde werk.
Dat was inderdaad een heel plezierig moment.
Zeker omdat de prijs niet alleen de restauratie, maar ook het nieuwe leven in
het kasteel bekroonde. Ik zeg dikwijls: ‘Mijn werk bestaat uit twee delen:
zorgen voor het kasteel en het park én er tegelijkertijd nieuw leven inblazen. Als
je er alleen maar voor zorgt en de deur dichthoudt, zal het niet lang duren.
Maar als iets slecht onderhouden wordt of je organiseert trouwfeesten tot in de
vroege uurtjes, dan zal het ook niet lang duren.’
Kan
ik stellen dat de functie van het kasteel enerzijds die ‘openstelling naar het
publiek is’ en dit aan de hand van expo’s en concerten, als het tegelijkertijd
aanbieden van vergader- en feestzalen, dit ondermeer om inkomsten te genereren?
Wij draaien dat meestal om en zeggen: ‘Wij
brengen hier nieuw leven met een culturele werking zoals tentoonstellingen,
concerten en rondleidingen. Daarnaast staat de verhuur van zalen en die inkomsten
gebruiken we voor onze culturele werking en voor het onderhoud.’ Wij zijn geen
feestzaal met een schilderij aan de muur. Wij zijn een kasteel dat mensen
ontvangt zoals dat vroeger ook altijd is geweest.
Ik
vermoed dat je soms wel eens over deze kasteelmuren gluurt hoe het er bij de
andere kastelen aan toe gaat? Wat maakt dit kasteel zo anders dan andere
kastelen?
In de eerste plaats ken ik intussen elke
vierkante centimeter van dit kasteel door en door, wat bij die andere kastelen
natuurlijk niet het geval is.
Doordat dit een kasteel op mensenmaat is, is het
ook voor de bezoekers aangenaam om hier te vertoeven. Het is een erg leefbaar
kasteel, net door die schaal die heel menselijk is. Ik ben ook blij dat het een
achttiende-eeuws kasteel is en niet van vroegere tijden, want bij zo’n
middeleeuws kasteel was het wooncomfort toch van een heel andere orde. Hoge
plafonds, veel licht: dit kasteel is echt gebouwd om hier graag te zijn en
graag te wonen.
Wat
is je lievelingsplekje in het kasteel?
Dat is heel moeilijk te zeggen. Ik ben hier eigenlijk
overal graag. Het is plezierig om hier rond te dwalen als er niemand anders is.
Ik vind het dan nog specialer: als het ware alleen zijn met alles wat hier in
die vierhonderd jaar is gebeurd.
Ik
heb verstaan dat de familie d’Ursel hier woonde, maar hoe zit de
familiegeschiedenis in elkaar?
De familie d’Ursel is een jongere tak van de
familie Schetz. Oorspronkelijk afkomstig uit Duitsland vestigde die zich in de
15e eeuw in Antwerpen. Ze werden er handelaars en bankiers. Toen ze
in de adelstand werden verheven, investeerden ze hun fortuin in gronden.
Tegelijk beklommen ze gestaag de adellijke ladder: heer in 1527, baron in 1600,
graaf in 1638 en hertog in 1717.
In de tweede helft van de 17de en doorheen
de 18de eeuw bekleedden ze hoge functies in het leger van de Spaanse
en de Oostenrijkse Habsburgers. In de 19de eeuw waren de
opeenvolgende hertogen onder andere burgemeester van Brussel, minister en
senator. In de 20e eeuw trokken ze zich geleidelijk terug uit het
openbare leven.
De familie d’Ursel heeft hier tien generaties
gewoond: van 1608 tot 1973. Toen heeft de hertog het kasteel verkocht, maar het
is pas na twintig jaar bij de provincie terecht gekomen. In de tussenliggende tijd
is het kasteel een beetje als een hete aardappel heen en weer geschoven tussen
de verschillende beleidsniveaus.
Niemand kon er echt een goede bestemming voor
vinden en de toestand werd alsmaar slechter, waardoor het een ruïne werd.
Uiteindelijk heeft de provincie het kasteel gered. Ik ben ook blij dat we bij
dat nieuwe leven ook de voormalige bewoners hebben kunnen betrekken. Er is een
goed contact met de familie. Ze telt een tweehonderdtal leden verspreid over
zeven takken.
Niet elke tak is even nauw betrokken bij Hingene, maar ze
beschouwen het wel als hun ‘stamslot’ waar hun voorouders vandaan kwamen.
Ik zeg soms dat dit kasteel moet leven in het
heden, met de voeten in het verleden en met onze blik op de toekomst. Dat geldt
ook voor het park van 34 hectare. In 2014 is dat ook onder mijn beheer gekomen.
Op basis van het beheerplan proberen we het domein stukje bij beetje in ere te
herstellen.
Ook de laatste fase van de restauratie – de terugplaatsing van
tientallen katoenen wandbespanningen uit de 17e, 18e en
19e eeuw – is nog volop bezig. Alles geleidelijk in orde zien komen
en op een hoger niveau tillen, vind ik gewoonweg fantastisch.
Ook omdat dat
structureel werk is, waar je jaren op kan verder bouwen. Maar anderzijds kan ik
evengoed tevreden terugkijken op een geslaagd evenement zoals de Kasteelfeesten.
Als je van idee tot eindproduct iets kan afwerken: daar kan niks tegenop.
Jullie
hebben een website, een Facebook-pagina, maar het paradepaardje is jullie
driemaandelijks Kasteel d’Ursel Magazine.
Het eerste Magazine is verschenen op 1 februari
2005 en binnenkort beginnen we aan nummer 50. Elke keer vullen we 16 bladzijden
met aankondigingen van de activiteiten, maar ook met meer inhoudelijke artikels
over het kasteel en zijn voormalige bewoners.
We besteden veel aandacht aan de
vormgeving en de kwaliteit van het drukwerk. Iedereen kan een gratis abonnement
nemen. Zo creëren we een netwerk van Vrienden, van ambassadeurs die het kasteel
kennen, erover praten, op bezoek komen en ons steunen bij bijzondere projecten.
Jullie focus ligt vooral op ‘oude kunst’ –vermoed ik zo, de leeftijd van het kasteel in acht genomen.
We hebben inderdaad tentoonstellingen
georganiseerd over de militaire carrières van onze 18de-eeuwse
hertogen of over de Chinese interieurdecoratie. We toonden ook de mooiste
boeken uit de bibliotheek van de hertog of tientallen werken van vier
‘penseelprinsessen’, adellijke amateurkunstenaressen die hier gewoond hebben.
Maar al heel snel kwam er ook meer hedendaagse kunst aan bod, denk maar aan de
opstellingen met werk van de Antwerpse beeldhouwer Vic Gentils. Maar het echte
keerpunt was de tentoonstelling SWEET 18 in 2015.
Uitgangspunt
was toen hedendaagse kunst, mode en design geïnspireerd door de 18e
eeuw. Jullie toonden toen werk van vijftig kunstenaars van twaalf
nationaliteiten, van Wim Delvoye over Erwin Olaf, Walter van Beirendonck en
Philippe Starck. En nu gaan jullie op dat élan verder.
SWEET 18 was bijzonder geslaagd en ik heb het
gevoel dat we daarmee onze reputatie een beetje hebben kunnen vestigen, dat we
als het ware een klasse gestegen zijn. Om daarop verder te bouwen had ik al
heel snel het thema van de dierenkunst in mijn hoofd, liefst als een combinatie
van oude meesters en hedendaagse kunstenaars. Toen hebben we geluk gehad. De
voorbije jaren hebben de provincie Antwerpen en het Koninklijk Museum voor
Schone Kunsten – dat gesloten is wegens renovatie – een mooie
tentoonstellingenreeks opgezet in de Koningin Fabiolazaal.
De zaal werd echter
verkocht, maar iedereen wilde de samenwerking graag verder zetten. Daardoor
kunnen wij binnenkort werken tonen van kunstenaars uit de 17de, 18de en 19de
eeuw. Op hun schilderijen vinden we de dieren die eeuwenlang thuis waren in en
rond een kasteel: gezelschapsdieren, zoals katten en honden, maar ook
neerhofdieren, zoals kippen, konijnen, koeien, paarden, schapen, geiten,
varkens en ezels.
Alle grote namen uit de dierenkunst zijn van de partij: van
Roelant Savery en Frans Snijders over Jacob Jordaens en Paul de Vos tot Charles
Verlat en Henriëtte Ronner-Knip. We combineren en confronteren deze oude
meesters met werk van tientallen hedendaagse kunstenaars die zich door dezelfde
dieren laten inspireren.
De
schoonheid van het dier, het zit ook in de titel van de expo: ‘The Beauty of
the Beast. Dierenkunst van oude en nieuwe meesters’. Maar hoe hebben jullie de
zoektocht naar die nieuwe meesters opgevat?
Met een klein tentoonstellingscomité hebben we
de koppen bijeengestoken en eerst zelf diep nagedacht. Zo kom je al snel bij
namen als Wim Delvoye, Jan Fabre, Koen Vanmechelen, Mark Manders, Johan Creten,
Patrick Van Caeckenberghe, Stephan Vanfleteren en een heleboel anderen.
Daarnaast hebben we ook een vrijblijvende oproep naar galeries gedaan.
Zo
selecteerden we een organisch palet van heel diverse kunstenaars: schilders,
beeldhouwers, fotografen, taxidermisten en conceptuele kunstenaars, zowel
klinkende namen als nieuw talent.
Er komen ook werken in het park en sommige
daarvan lopen gewoon rond. Koen Vanmechelen presenteert bijvoorbeeld zijn
nieuwe kruisingsproject met varkens en langs de andere kant van het kasteel
staat een kudde schapen die in een ander kunstproject past.
Nu bekijken we met onze scenografen hoe we die hedendaagse
kunstenaars in dialoog laten gaan met de oude meesters en hoe dat alles mooi
tot zijn recht komt in het kasteel.
We willen de bezoekers een totaalbeleving
aanbieden. Dat begint al met het binnenrijden van het kleine dorpje Hingene,
door de poort, en zelfs letterlijk door een kunstwerk van Stief Desmet,
wandelen en dan die vele kamers op de drie verdiepingen van het kasteel
ontdekken.
Die oude meesters zijn prachtig, maar de hedendaagse werken zijn zo
verrassend en verscheiden dat ze de ervaring op een heel ander niveau tillen. En
achteraf kunnen onze bezoekers in de parkbar nog nagenieten met een ‘Cuvée
Antonine’ die we onlangs hebben laten brouwen. Geloof me, de combinatie van dat alles is heel
krachtig.
Dat geloof ik ook! Ik kijk er al naar uit!
Hilde Van Canneyt
EXPO : The beauty of the beast, kasteel d'Ursel, centrum Hingene.
Van 25 mei tot 15 oktober 2017