Interview met schrijver Paul de
Moor (1957), Gent, lente 2017
Het korte interview is verschenen in het tijdschrift d'Academie, vrij te verkrijgen in alle academies.
Foto's : Anneke d'Hollander
Het korte interview is verschenen in het tijdschrift d'Academie, vrij te verkrijgen in alle academies.
Foto's : Anneke d'Hollander
HVC: Beste Paul, om met de DKO-deur in huis te vallen: heb je
ooit Deeltijds Kunstonderwijs gevolgd?
PdM: Jawel, zoals zovelen.
Hoewel ik niet het schoolse type ben. Ik heb heel veel moeite om gezag en
onderwijs te volgen. Dat komt uit iets dieperliggend: ik woonde namelijk in de
Scheldedreef in Wetteren en in mijn straat woonden minimum zes onderwijzers.
Vanuit onze tuin hadden wij dan nog eens uitzicht op een school. Hoewel ik wel
goede herinneringen aan mijn tijd in het DKO heb. Mijn oom, een beeldhouwer,
was directeur van de Academie van Wetteren, waardoor ik als kind al snel de weg
naar die academie vond. Al moet ik toegeven dat mijn plastische vaardigheden
niet zo fantastisch waren. Na een jaar of drie gaf ik er dan ook de brui aan.
Maar ik heb er het belangrijkste geleerd wat ik kon leren, met name leren
kijken: als je tekent moet je goed kijken en dat heeft me enorm geholpen om
licht versus schaduw te zien, warm versus koud, hel versus zwak, … iets waar ik
toen al gevoelig voor was. Die ervaring komt terug in mijn schrijven: een woord
is ook een vorm. Als ik teksten heb uitgeschreven, leg ik ze vaak op de grond,
loop ik er langs en kijk ik van boven of de vorm van de tekst klopt. Ik zie dat
als waren het velden of vormen om naar te kijken.
Stimuleerden je ouders je in je kunstaspiraties?
In de jaren ’60 - ‘70
had je in Wetteren de toonaangevende galerie Drieghe. Ze brachten er Raoul De
Keyser, Roger Raveel, René Heyvaert en noem maar op. Ook de dichter Roland
Jooris was daarbij betrokken. Wij gingen daar met mijn ouders naar toe, van
thuis uit kregen wij ook die kunstbelevenis mee.
Je bent gekend als schrijver. Was veel lezen en schrijven
iets wat er als kind al inzat?
In het eerste leerjaar
had de leraar een ijzeren duiventil waar je lettertjes op kon kleven. Zo leerde
ik “aap” en “maan” lezen. Maar ik zat reeds verder, in die zin dat ik met die
aap al verhaaltjes zat te verzinnen en ik achterbleef in de les, waardoor ik
als dom werd beschouwd. Pas later hoorde ik van die leraar dat ik in een opstel
schreef dat ik een vlinder wou zijn die van bloem naar bloem vloog en elke
bloem me een verhaal influisterde dat de bijen weer verdervertelden. Ik schreef
in die tijd ook al verhaaltjes die ik meegaf aan de stuurlui van de schepen op
de Schelde. Ik hoopte dat ze die de wereld ronddroegen.
Toen je een studiekeuze moest maken was het waarschijnlijk
een logische stap dat je iets koos waar je kon creëren met woord in plaats van
met beeld?
Eigenlijk niet. In het
humaniora volgde ik drukkunst in het HIGRO. Ik was nogal gefascineerd door
hoogdruk, omdat ik mijn eigen verhalen wilde drukken. Het ging me vooral om de
schoonheid van de letters: hoe de inkt in de diepte zijn sporen op papier
achterliet. Ik ben daar altijd gevoelig voor geweest. Ik was en ben zelfs
gefascineerd door hoe de letters op de wielrennerstrui van Eddy Merckx waren
gedrukt.
Hoe ben je in de journalistiek beland? Waren er eerst de
verhalen of was er eerst het reporterschap?
Al van
jongs af schreef ik in de schoolkrant. Daarna was er in het Dendermondse een
tijdschrift waar ik over voetbal kon schrijven, en voor ik het wist rolde ik
erin. Al was het chaos: ik wilde schrijven, whateverwat,
maar hoe en waar en over wat, dat wist ik nog niet … voor ik het wist schreef
ik over voetbal voor Het Laatste Nieuws.
Daarnaast
pende ik een soort column neer in een regionaal blad. Op een dag vroegen ze mij
om, in Schoonaarde, samen met enkele dichters wat stukken voor te lezen. Tot
mijn verbijstering was er zoveel applaus dat ze me extra stukken vroegen. Zo
ben ik stap na stap de literatuur ingehobbeld. Ik heb bijna nooit
gesolliciteerd: ik heb gewoon gewerkt en veel geluk gehad. Toen er iets vrij
kwam bij Touring Wegenhulp om over toerisme te schrijven, liep dat ook vlot …
Later zochten ze voor Vlaanderen Vakantieland iemand die iets wilde maken over
Mondriaan in Den Haag. Omdat die reportage een prijs won ging die bal ook weer
aan het rollen.
Concreet: wat is kunst
voor jou en wat doet het met jou?
Kunst is ingrijpend. Ze is voedzaam voor
lichaam en geest, ze maakt de ruimte groter en vooral dieper. Het gaat om
zicht; inzicht en doorzicht. Giorgio Morandi schilderde schijnbaar kruiken,
maar in wezen schilderde hij stilte en de toonladders tussen licht en schaduw.
Kunst heeft trouwens een definitieve impact op het dagelijkse leven: een
espresso is niet meer een espresso op zich, het is een verhaal met een breed en
verdiepend spectrum achter een schuimende mokkatint ... Meer dan wat ook geeft
kunst zin aan het leven: zin, inhoud en vorm ... Kunst is geen religie, wel
spiritualiteit.
Is schrijven (een)
kunst?
Vermoedelijk wel. Schrijven is tekenen en
maakt van een lijn, die op zichzelf vorm is –
zie Maarten Van Severen–, een complexere vorm, namelijk een inzichtelijke
combinatie van lettertype, bladspiegel en boekdesign. Schrijven is tegelijk
onomkeerbaar altijd aanwezig. Een beeld, een woord of een kleur kunnen aanleiding zijn om een verhaal te
starten, uit te diepen en met de juiste anekdote te verrijken ... Schrijven is
openstaan voor het onverwachte en het onverwachte met beheersing toe te laten,
zoals dat voor elke kunstvorm geldt.
Welke kunst triggert
jou doorgaans het meest?
Eigenlijk
vind ik het meest wonderlijke dat wat met een potlood op een blad wordt
neergelegd. Die simpelheid vind ik weergaloos. In het tekenen zit die losheid
van alles. Ik vind het een overrompelend medium. Ook veel dichters tekenen.
Schilderen is al meer bezig zijn met iets vast te zetten. En grote
performancekunst is al helemaal mijn ding niet. Maar onlangs zag ik in
Kopenhagen die cellen van Louise Bourgeois en daar was ik toch behoorlijk van
onder de indruk.
Was je stiekem niet
liever een kunstenaar geweest?
Als ik
écht kon kiezen was ik wel graag beeldhouwer geweest. Als ik in Frankrijk ga
schrijven, maak ik altijd 3D werk met dingen die ik daar vind. Dat is goed om
me te concentreren en het bevrijdt mij. Al heb ik niet de intentie daarmee een
tentoonstelling te organiseren.
Je moet je weer
inschrijven in het DKO! Beeldhouwklassen genoeg!
(lacht)
Nee, dat is iets wat ik meer voor mezelf wil houden. Maar niks beter dan DKO
volgen om je vaardigheden te ontwikkelen. Net zoals muziekscholen moeten
bestaan om technisch en op ander vlak beter te worden en je stem te verheffen.
Er moeten zoveel mogelijk kinderen het DKO binnenstappen. De overheid moet daar
echt gul met financiële middelen omspringen. Al mag de druk van de ouders niet
té groot zijn. Je kunt van je kinderen niet verwachten dat ze de volgende
Tuymans gaan worden. Laat ze er gewoon plezier in hebben. Maar misschien moet je op een academie niet
leren schilderen of leren boetseren. Het belangrijkste wat ik daar heb geleerd
is kijken.
België is uniek in dat
DKO verhaal.
Ik denk dat indien je als kind DKO hebt gevolgd, je als
volwassene ook sneller over die naschoolse drempel stapt.
Dat geloof ik ook.
Welke is de plaats van kunst in de maatschappij en welke rol
moet de kunstenaar op zich nemen? Heeft de schrijver daar ook een taak in?
PdM:
Ik denk dat een kunstenaar in de marge van het maatschappelijk gebeuren moet
staan, om het overzicht te bewaren, om inzicht te krijgen, bewegingen te zien
en om vanuit die marge actief te kunnen ingrijpen met zijn werk. Maar of een
kunstwerk ook daadwerkleijk getuigenis van maatschappelijke betrokkenheid moet
afleggen? Nee, dat niet. Elk goed gedicht, elk goed schilderij, elk goed
beeldhouwwerk, elk goed boek is een geëngageerde daad.
En hoe is die bal bij de jeugdschrijverijen terechtgekomen?
Want dan moet je sowieso toch voeling hebben met “die jeugd”, hen nauwlettend
in de gaten houden …
Ik had
altijd al dat verlangen: in je jeugd gebeurt vanalles dat repercussies heeft op
je latere leven. De kinderjaren zijn een schatkamer. Er zitten veel verwerkte
en onverwerkte emoties, ervaringen en belevenissen in. Persoonlijk was ik op
mijn zesde diepbedroefd om het overlijden van mijn grootvader. Ik wenste die
ervaring altijd al in een verhaal te verwerken en voelde dat dit niet in een
grote roman, maar eerder in een jeugdverhaal paste. Ik wilde er een universele
opa van maken, zo’n typische verhalenverteller. Zo heb ik in ‘95 Hemelhoog op de regenboog geschreven.
En
toen kwam Darwin: zo moet het gaan als er iemand is. Vervolg: God was in de
keuken bezig.
Ik
wilde bewust eerst het boek afmaken, en liefst ook het tweede. Als ze het
eerste manuscript zouden weigeren, had ik tenminste het tweede al geschreven:
uit puur plezier van het schrijven. Schrijven uit puur plezier is overigens een
actieve daad van betrokkenheid in het maatschappelijk gebeuren.
Welk type schrijver ben je? Een
9 to 5-er of een nachtschrijver, op een vast ritme naar de zolderkamer trekken
of de keukentafel bezetten?
Ik
kan wel goed schrijven met omgevingslawaai, maar ik moet toch een eigen plek
hebben. Hoewel, liefst niet to-taal geïsoleerd.
In
Frankrijk overkwam me het volgende: een verstandige garçon zag me twijfelen:
ging ik binnen zitten of buiten? Hij suggereerde promt: ‘Ga dan gewoon bij het
opengeschoven raam zitten.’ Een plek die niet binnen en niet buiten is. Maar op
zich moet ik eigenlijk mijn houten tafel hebben, een mooi schilderij om naar te
kijken, door het raam iets kunnen zien, boeken voelen in mijn rug … Ik heb wel
een soort geborgenheid nodig. Ik probeer elke dag om 9 uur te beginnen. Om een
kleine 12 uur leg ik de pen neer en ga ik in het koffiehuis van een vriend, een
koffie drinken. En daarna werk ik weer verder tot 19u, met een tussenpauze
zoals een fietstocht of klusjes in huis.Schrijven is geen strijd, maar het
vraagt toch élke dag discipline.
Wat
ik ook soms doe is voor een zestal Weken
naar Frankrijk trekken om me daar te isoleren en met een corpus thuis te komen.
Ik wil dan echt het vlees en bloed van het verhaal hebben neergeschreven.
Het
is sowieso goed om in een andere omgeving te zijn, om te zien waar ik vandaan
kom. Zoals je door een sterrenkijker vanop de maan naar de aarde zou kijken.
Dat laat mij toe de dingen te overdenken. Afstand nemen is superbelangrijk.
Schilders nemen ook afstand van hun doek.
Als
ik dat doe, kijk ik voor een stuk naar mijn verleden. Ik ben iemand die
moeilijk de juiste dingen op het moment zelf kan dialogeren, heb ik al gemerkt.
Mijn
vader schreef als onderwijzer ook jeugdboeken. Hij heeft ooit het boek De Maandieven geschreven, dat in de
jaren ’50 is gepubliceerd. Ik had mezelf beloofd daar ooit een vervolg op te
schrijven.
Een
tijdje terug was ik in de Auvergne en plots was het daar: ik had het! Ik wist
hoe ik het vervolg moest schrijven. Soms zit je op een blad te zwoegen en lukt
het niet en soms, plotsklaps, brokkelt een muur af en is het daar. Het vervolg
op De Maandieven is bijna klaar: het
wordt een kunsprentenboekverhaal. Nou ja, dat hoop ik.
Wandelen, fietsen, zwemmen, kortom de zogenoemde aerobe
sporten, zijn typische sporten voor schrijvers en creatievelingen, net omdat
het de hersenen losspoelt …
Ik
voel ook dat ik moet bewegen. Roland Joris zegt: ‘Fietsen doet mijn bloed op
een andere manier stromen.’ Ik denk dat dat helemaal juist is.
Ik vind het moeilijkste om op mijn stoel te blijven zitten.
Na een paar uur lijken mijn grijze hersencellen te smelten. Soms ga ik dan even
doelloos wandelen of een boodschap doen om mijn lijf, leden en hersenen te
strekken.
En toen, op een dag, dacht je: ‘Ik maak een portret van
kunstenaar Roger Raveel en zo kwam niet veel later De schilder, de duif en de dingen uit. Was dat iets wat al langer
in je borrelde of ook een van die toevalligheden die op je pad kwamen?
Doordat
het Roger Raveelmuseum er in Machelen kwam, kreeg ik meer en meer inzicht in
zijn werk. Af en toe ontmoette ik de kunstenaar en zo kwam het idee om er een
boekje over te schrijven. Kort daarvoor had ik in Stockholm de meubelontwerper Åke Axelsson ontmoet en ik voelde dat dit was waar ik al mijn
hele leven naartoe wilde. Meer dan portretten maken, wilde ik de dingen
begrijpelijk maken voor mijzelf, om dan – wat ik persoonlijk ervaar – te communiceren aan anderen. Vooral aan de jeugd. Hoewel er
bijzonder veel volwassenen zijn die mijn jeugdboeken over kunstenaars kopen – ze verduidelijken soms
de zaken en het betreft een andere benadering.
Een recensent merkte
op dat je als lezer door de fragmentarische sculptuur de gaten in het
Raveel-verhaal zelf moet invullen.
Bij
Raveel ging ik een keer per week op bezoek: ik noemde dat mijn “maandagse
gesprekken”. Soms ging het over onderwerpen naast de kwestie, maar af en toe
moest ik me vasthouden aan de tafel waar we aan zaten, omdat hij zoveel
belangrijke informatie op zoveel korte tijd gaf, kwam
er als
het ware een storm over me heen.
Niet veel later kwam het boekje Raoul De Keyser: de schilder schilderde uit. Iemand verwoordde het
mooi: “de Moor laat er de kwasten van de schilder aan het woord”.
Raoul
De Keyser is evenzeer iemand die me nauw aan het hart ligt. Ik zou trouwens
nooit kunnen schrijven over iemand waar ik niks mee heb.
Meer
dan Raveel had De Keyser nog dat experimentele in zich. Hij bleef elke dag
zoeken, en toen hij fysiek niet meer “de sterke man” was, maakte hij dan maar
kleine werkjes. Ik wilde, meer dan zijn levensweg, zijn weg van het figuratieve
naar het abstracte vertalen, alsook de “onbevattelijkheid” van zijn titels. Ik
wilde een soort reisverhaal maken, zonder pedant te zijn.
Ik
maak zelf veel losse krabbels en tekeningen om mijn gedachten los te maken. Ook
om te zien waar de ideeën van de kunstenaars vandaan komen. Als het in mijn
pols en in mijn hand zit kan ik ze beter begrijpen. Schrijven is tekenen, is je
gedachten verhelderend uittekenen. Een papier is sowieso een wit veld. Omdat
schrijven voor mij gewoonweg tekenen is, schrijf ik mijn manuscripten ook met
de hand uit. Ik ben een fantastisch mislukte tekenaar. (lacht)
En je had de smaak te pakken, want niet lang daarna lag het
jeugdboek Luc Tuymans: schilderen op ijs
op de planken.
Iemand zei daarover: “de Moor schrijft zoals Tuymans
schildert: trefzeker over de werkelijkheid, maar vanuit een onverwachte
invalshoek. Maar bij de Moor is de toon zachtaardig: glimlachend, poëtisch en
met soms wat tedere kritiek. Paul weet als geen ander de poëzie van het
dagelijkse leven, verscholen in de kleine dingen rondom ons, bloot te leggen.”
Ik
vind het belangrijk dat het levende kunstenaars zijn. Ik wil dat zij het nog
kunnen lezen en zien. Ik heb die spanning nodig en ik vind het belangrijk dat
die kunstenaars over mijn schouders meekijken. Je moet van die donkere schaduw
van het meekijken een witte schaduw maken. Luc was een heel fijne man om mee
samen te werken.
En je kreeg er nog niet genoeg van, want in 2013 kwam het
kunstenaarsboekje Francis Alÿs: schilder
van luchtspiegelingen uit je pen gekropen.
Alÿs is een omstreden kunstenaar die bij het bredere publiek
bekend is voor zijn performance Paradox
of practice: een performance met een ijsblok dat de kunstenaar in de hitte
van Mexico City voortduwde. Het is onbegrijpelijk dat hij in België zo weinig
bekendheid geniet.
Wat waren hier de gelijkenissen of verschillen in het tot
stand komen van het jeugdkunstenaarsboek?
Bij
Alÿs was de grote uitdaging: hoe maak ik een beeldverhaal voor kinderen over
een videokunstenaar? Dat was in het begin, van beide kanten, niet makkelijk,
maar uiteindelijk ging zijn medewerking zo ver dat hij nieuwe tekeningen voor
het boek maakte, tekeningen die nergens anders zijn verschenen. Soms krijg ik
de opmerking of zo’n kunstenaar niet “te moeilijk” is voor kinderen? Het zijn
opmerkingen die totaal aan de essentie voorbijgaan. Kinderen kijken heel anders
dan volwassenen. Zij nemen nog de tijd om te kijken. Of ze tekenen het na of
tekenen het bij. Het is trouwens flauwekul dat kinderen niet naar een museum
willen gaan, het zijn de ouders die passen.
Zie je zo’n
kunstenaarsboeken als een eerbetoon aan de kunstenaar?
Sowieso, als schrijver heb je een dienende rol, moet je je
dienstbaar opstellen.
Heb je nog nieuwe kunstenaars op het oog die je graag eens in
zo’n kinderboek zou gieten? Want zo’n portretten zijn ideaal om kinderen in de
wereld van een kunstenaar te laten stappen.
Ja,
natuurlijk. Maar uitgevers kijken meer dan ooit naar hun centen, waardoor het
experiment beperkter wordt. En het mag ook niet te repetitief worden, dus het
mag nu even stoppen.
Heb je
intussen nog nevenprojecten gehad in de kunsten?
Ik
heb een interessant jeugdboek kunnen maken met fotograaf Karin Borghouts. Het
huis van haar moeder was uitgebrand en zij heeft foto’s van het uitgebrande interieur
gemaakt, zonder de constellatie te veranderen. Daarbij heb ik een verhaal
geschreven over een vrouw met beginnende dementie, over het verbrande geheugen.
Foto’s en boek kregen een mooie plek op het Kunstenfestival Watou 2017.
Muziek? Film? Toneel? Dans? Om de gedachten los te laten of
net te voeden?
Ik
ben ontvankelijk voor veel dingen. Al kan bij een film mijn aandacht
bijvoorbeeld afgeleid worden door een bepaald beeld of een onverwachte dialoog.
Ik denk dat ik op een andere manier die kunsten anders ervaar dan de gemiddelde
mens, niet beter of slechter, anders. Mijn laatste manuscript is ook vertrokken
van een woord: een vrachtwagen met een prachtige naam op het zeil reed onder
mijn raam door ... Voor ik het wist was ik met de vrachtwagen mee –symbolisch- en kwam alles bijeen: zoals The Guernica van Picasso: daar komt ook
alles samen op dat doek.
Ben je nooit
zenuwachtig voor de derde die voor het eerst je letters leest?
Vroeger
wel. Maar ik ben daar zelfverzekerder in geworden. Ik heb ook geen moeite met kritiek, wel met een oppervlakkige vorm
van kritiek.
Waarin ben jij sterker dan de ander? Wat heb jij méér dan
andere mensen die ook bekend zijn om hun pen?
Ik
ben niet zo bekend, ik weet het niet; ik doe mijn ding. Ik ben ook niet iemand
die met ellebogen werkt of de spotlights opzoekt. De boeken moeten het werk
doen. Ik merk wel vaak dat mensen er of heel sterk voor zijn, of niet goed weten
wat ermee aan te moeten.
Ga je ermee akkoord dat een kunstenaar of schrijver zijn
duistere kant moet kennen om creatief te zijn?
Toch wel.
Gaat het je in the end niet gewoon om schoonheid
scheppen?
Dat is
het gewoonweg. Maar was er niet iemand die zei dat uit schoonheid alleen maar
ellende ontstond?(lacht)
Ik vraag veel aan kunstenaars: “Hoe wil je dat de kijker zich
voelt bij het buitengaan van je expo?”. Misschien kan ik jou dezelfde vraag
stellen: hoe wil je dat de lezer zich voelt na het dichtslaan van je boek?
Op
korte termijn betracht ik misschien een zachte glimlach bij de lezer, maar wat
ik het mooist zou vinden, is dat ik de lezer tot nadenken zou stemmen. Dat is
de ultieme bekroning. Wat kunstenaars en schrijvers je kunnen geven is een
soort inzicht die je eigenlijk al aanvoelde en waar je plots zo gelukkig van
kan worden.
Soms wil ik dat een boek
of een film eeuwigdurend is ...
Als je
wilt dat het eeuwig blijft duren moet je de laatste pagina’s niet lezen Hilde,
zo blijft het boek eeuwig bestaan!
Hilde
Van Canneyt