Nieuwe Belgische online galerie : ALLEGRARTE.com
Volgend interview: Thé van Bergen, vanaf 8 oktober te gast in CC Hasselt.
Marilou van Lierop, Antwerpen, lente/zomer 17
Volgend interview: Thé van Bergen, vanaf 8 oktober te gast in CC Hasselt.
Marilou van Lierop, Antwerpen, lente/zomer 17
foto: Anneke d'Hollander |
Hilde Van Canneyt: Kunnen we stellen dat je werk is geëvolueerd van desolate
landschappen naar landschappen van mensenmenigten? Hoe is die
overgang verlopen?
Marilou van Lierop: Door mijn belangstelling voor biologie kwam
ik in eerste instantie uit bij mijn enorm grote
tekeningen met de natuur als onderwerp. Ik vond de suggestie van
onderliggende natuurwetten boeiend en deze vond ik later ook terug
in mensenmassa’s.
Voor mij was het op mijn achttiende ofwel kiezen
voor de academie ofwel biologie studeren. Ik weet nog precies de dag en
het moment waarop ik heb beslist dat het de Academie van
Antwerpen werd. Hierdoor er is veel biologie in mijn werk
geslopen. Als ik mensenmassa’s weergeef, is dat ook om te
proberen onderliggende patronen en verbindingen bloot te leggen.
Eerst tekende ik natuur – zoals stromen, rivieren, zandheuvels, ... -reuzegrote
tekeningen, tot wel twaalf meter lang, eindeloos gedetailleerd, zonder weglatingen. Het
idee was steeds dat ik ‘het geheel’ wilde weergeven, onbegrensd, zonder dat ik
daarin begon te selecteren of stukken uit te kiezen.
Dat onbegrensde was voor mij ook dat gevoel dat je als
kind krijgt als je een steen oplicht in de tuin: eronder zie
je de donkere, koude aarde waar de pissebedden en andere insecten
snel wegglippen, weg van het licht. Je vermoed een wereld onder een
wereld, enzoverder...
Ik zag mijn tekeningen als een vorm van registreren.
Overvolle beelden waren het, krioelend van leven.
Na de grote tekeningen begon ik te experimenteren met
bijenwas en pigment; ik zag het als natuur schilderen met natuur. Ik
demonteerde stoelen en beschilderde de ruggen en de poten - die ik
horizontaal hing - met landschappen. De stoel was voor mij de verwijzing
naar de mens omdat het de negatieve vorm, de restvorm is van de zittende
mens. Voor het eerst kwam ook de mens te voorschijn in mijn werk.
HVC: Je gaf je werken titels als “ediacarans”.
MvL: Ediacarans waren een heel vroege vorm van
leven, vóór de opsplitsing van plant en dier. Een amalgaam tussen een dier en
plant. Het kon zonlicht omzetten in energie zoals een plant, maar kon zich
bewegen zoals een dier. Ze hadden geen mond, tanden of
eigenschappen van roofdieren. Het had de twee in zich. Het ging me inhoudelijk
over: we zijn natuur, en we zijn één. Alles gaat over verbinding. De Ediacarans zijn overigens direct door de eerste
dieren van de aardbodem weggevaagd.
Zo kwam je uit bij je panorama's, die erna zelfs cyclorama's
werden, waar je als kijker 'in' kon staan.
Aansluitend daarop begon ik inderdaad die lange smalle werken op
stoelpoten uit te vergroten op een houten gebogen frame. Dat leek op een
landschap zoals het zich voltrekt voor onze ogen, maar dat was niet zo. Als je
goed keek, zag je dat het beeld van het ene landschap in het andere overging.
Wel tientallen naast elkaar. Met allemaal verschillende standpunten en
perspectieven. Maar we ervaren het als één landschap. Het lijkt alsof het
normaal is, maar horizon en perspectieven, bewegen eigenlijk op en
neer.
Daarna ben ik die gebogen frames zo gaan maken dat zes bogen
tezamen cirkels vormden van ongeveer twintig centimeter hoog en verschillend
van diameter: van drie tot vijf meter. De cirkel werd opgehangen aan
het plafond; de kijker moest erin gaan staan.
foto Anneke d'Hollander |
Ging het je als het ware om het vatten van die
zinsbegoocheling?
De basis van mijn werk is altijd: het wilde, de chaos versus
onze ordening. Misschien komt die belangstelling bij mij ook door mijn
Nederlandse achtergrond: het land van de orde, of in ieder geval de
illusie van orde. We hebben het idee van orde nodig om het gevoel van
beheersing en controle te hebben. Maar eigenlijk is dat een
hersenspinsel, een illusie. We hebben het nodig om ons een weg te banen, maar
zelf zijn we één grote chaos: een vat vol tegenstrijdigheden. Daar
hebben we nauwelijks grip op.
In mijn werk probeer ik het proces van ordenen te vatten. Niet
alleen in de onderwerpen en dus in het verhalende deel van het werk,
maar ook in de werkwijze, in het schilderen zelf.
Vaak vertrek ik vanuit chaotische onderbeelden, en laat ik van daaruit
het uiteindelijke beeld groeien. Deze onderbeelden worden geschilderd of op de computer
gemaakt. Ze spelen door in het uiteindelijke beeld. Soms zijn ze
nauwelijks nog herkenbaar, maar je voelt ze wel.
Door deze werkwijze wordt het toeval heel belangrijk in
het maakproces. Dingen worden helemaal niet zoals ik ze hebt
voorgesteld, maar door de inwerking van de lagen op elkaar, gaan ze een
eigen leven leiden. En komen er dingen naar voor die je nooit kunt
bedenken.
Van chaos naar orde …
Eigenlijk is chaos ook een orde, alleen is het een
orde die we nog niet begrijpen.
Het is mij dus niet te doen om het beeld van de natuur
of mensenmassa's, maar om de onderliggende patronen
en structuren. Vandaar dat ik gemakkelijk van landschappen naar
mensenmassa’s kan gaan: het chaotische in de natuur gedraagt zich hetzelfde als
het chaotische in een mensenlandschap. Er zijn in beiden onduidelijke
onderliggende krachten aan het werk.
Onze sociale wereld is gewoon supercomplex en ingewikkeld, zeker
nu de digitale zijwerelden er zijn bijgekomen. Alles gaat
over verbondenheid. Als je nu ziet wat de gevolgen zijn van deze snelle
communicatie - zoals bij de Arabische lente - of als je ziet dat
veranderingen als een virus zich op hoge snelheid door een maatschappij
bewegen: alles is verbonden.
En net daarover gaat het in je werk: verbinden.
Ook eigenen we ons onze omgeving toe. Of het nu
natuur is of onze sociale omgeving. Nog een voorbeeld: vroeger hadden we
allerlei strategieën om de natuur toe te eigenen, zoals bepaalde bomen
verheffen tot heilige bomen, water werd wijwater … Alles in de
leefomgeving kreeg een naam en een plaats.
Ook onze sociale omgeving trachten we te vatten. Hiervoor hebben
we allerlei methoden: als we naar krioelende kinderen op een speelplaats
kijken, zien we de groepsvorming, de enkelingen, de buitenstaander, de
hiërarchieën, de codes, de rituelen, … Overal maken we verhalen rond. Het
is vooral de groep die mij boeit, en de plaats van het individu
daarin; de krachten die erop inwerken, meer dan het individu zelf.
Kortom: de mensentuin.
In verband met die mensenmassa’s: het zijn menigten,
samenscholingen, mensendrommen, een mierenhoop van mensen, stukjes
mensen schrijft iemand. Iedereen weet eigenlijk net-niet waarheen. Maar
je hebt ook altijd oog voor het buitenbeentje.
Ik denk niet dat groepsdynamiek werkt als: je hebt een groep en
daarbuiten de buitenstaander. Ik denk dat de buitenstaander een deel uitmaakt
van de groep. Een groep roept zijn tegenpool op, en door de interactie wordt de
groep sterker. Degene die commentaar geeft, maakt ook deel uit van die
groepsdynamiek.
Mij lijkt dat de natuurlijke selectie niet alleen
van toepassing is op de soorten, maar ook op groepen. Een uniforme groep is
minder sterk.
Wel
tien jaar later ontstonden de fotobewerkingen, die je printte en
vervolgens beschilderde. Ook hier vaak terug met referenties naar de natuur.
Zoals bijvoorbeeld je werk van de mensenmassa op het Tahrirplein, dat eigenlijk bestaat uit een
samenstelling van zeven volle Tahrirpleinen, waarvan de centrale tentenkampen een
soort neuraal netwerk vormen.
Nu is het zo dat je voor die mensenmassa’s niet meer op
foto’s werkt, maar ze sinds kort terug volledig uittekent en
schildert.
Maar dan start ik daarvoor ook weer van tientallen foto’s.
Mijn onderwerpen zijn stranden, schoolpleinen, stoeten, betogingen, enz.
Er zat wel op een bepaald moment een heel grote moeheid en oververzadiging in
het fotografische beeld waarvan
ik jarenlang vertrok. Daarom wilde ik me weer
vrijmaken en starten vanuit de tekening.
Ook komt er veel samen in je video Total recall of mundane conversations.
Deze video is gemaakt tijdens een afsluitritueel van
een carnaval. Het werk is gefilmd vanuit een hoge positie met
een infraroodcamera, wat groene beelden geeft en lijkt op
de beelden van een bewakingscamera. Dit doordat het vanuit een vast
standpunt is gefilmd. Ik zie het als een vorm van registratie, het in
kaart brengen, “mapping”. De menigte van duizenden mensen gaat op een bepaald moment synchroon bewegen. Ze lijkt te
bewegen als éen pulserend organisme. Heel vreemd en ook wat
beangstigend.
De video is gemaakt in 2014: iedereen had nog de beelden
van het Tahrirplein en Taksimplein in zijn hoofd. Het beeld is moeilijk te duiden. Aan de hand
van de kledij en omgeving valt niet af te leiden waar en waarom het
zich afspeelt. Hierdoor dachten veel mensen dat de film in het
Midden-Oosten plaatsvond, dus buiten ons. Nu de film dit jaar werd
getoond in Den Haag met Trump, Brexit en Wilders in het achterhoofd, wordt het
ineens wél op onze maatschappij toegepast. En dan ook als veel
beangstigender en bedreigender ervaren.
Vind je het belangrijk dat ik wéét dat het over carnaval gaat?
Eigenlijk niet. Het leukste is dat mensen eerst kijken – en niet
weten – en pas later ontdekken dat het een carnavalbeeld is. Even iets een vraag laten,
is mooi.
Tegenwoordig werk je rond
het openlucht
dansfestival ‘Tomorrowland’.
Wat mij hieraan boeit zijn twee dingen. Ten eerste de
constructies van plezier. Net zoals met carnavals, kermissen
en voetbalwedstrijden, heb je ook hier een massa mensen die op
een welbepaald moment op een welbepaalde plaats “van zo laat tot zo laat”,
afspreekt om plezier te maken of zich te storten in een symbolisch gevecht.
Daaromheen worden dan gigantische constructies
gemaakt: praalwagens, uitzinnige decors
en stadiums. Ik hou van die plastic, opblaasbare, vreemde bizarre
vormen.
En al bij al hou wel van die
nep-wereld: parallel of als vervanging van de echte. Niet dat ik er aan
wil deelnemen; ik zie mezelf meer als een kijker. Zelf word ik van
dit soort vrijwillig storten in symbolische constructies meteen
nogal ongelukkig. Het vraagt een soort overgave. Een opgaan in het
geheel.
Ten tweede: wat ik vooral boeiend vind, zijn de randen van zo’n
feest. De te zatte, te teleurgestelde, te vermoeide mensen die
afdruipen. Trouwens, niets straalt zoveel treurigheid uit als zo’n
verlaten constructie na het feest.
Je vertrekcanvas durft al eens te verschillen: eerst creëerde je alles op wit
papier, erna gebruikte je fotomateriaal van bijvoorbeeld krantenartikelen waar
je zelfgemaakte collages van maakte, als basis om op te werken. Ook inhoudelijk
kwamen zo die verhalen over elkaar heen te liggen. En nu dus weer het witte
canvas …
Het evolueert inderdaad constant. Maar ik denk wel dat er een
duidelijke lijn in het werk zit.
Je typische zwart/wit/grijs werk, is dat bewust?
Ik ben geen colorist. Misschien heeft dat te maken met het feit
dat ik meer een tekenaar dan een schilder ben?)
Tegenwoordig werk je op bolle ronde vormen. Hoe ben je
op het idee gekomen? Op het eerste zicht lijken de mensenmassa’s er uit verdwenen.
Het zijn restanten van klimmuren. Ik vind klimmuren iets heel
moois, omdat het ook weer gaat over een soort reconstructie van de natuur. Als
we de natuur nabootsen, hebben we hem helemaal in de hand en recreëren we
haar helemaal hoe we haar graag hebben: zo’n miniatuur-natuur-ding.
Initieel gebruikte ik klimgrepen, maar dan stootte
ik op die bollen en nu ben ik helemaal “into the balls” (lacht). Het is een prachtige vorm.
De werkwijze is een collage van landschappen, geschilderd over elkaar met
daaroverheen het uiteindelijke beeld. En inderdaad soms niet meer te
herkennen als landschap. Soms “open mining”: de littekens in het landschap van
eindeloze diepe putten die het gevolg zijn van het opgraven van grondstoffen.
Soms satellietbeelden gemaakt om archeologische sites te ontdekken; restanten
van oude structuren met eroverheen de nieuwe wegen en gebouwen . Soms de wilde natuur versus
urbanistische orde, steden en racebanen. Dan weer uitvergrote Petri
schalen vol bacterieel leven dat naadloos overgaat in wegen, arena’s en andere
structuren.
Is het moeilijker op bolle vlakken schilderen dan op een plak vlak?
Voor mij is het makkelijker. Ik werk liever op dragers die
van zichzelf al iets betekenen.
Heb je er nooit aan gedacht andere materialen dan een penseel ter
hand te nemen?
Ik maak naast schilderijen ook ruimtelijk werk,
alsook fotografisch werk en video.
Je geeft soms bizarre titels aan je werken. Ik vermoed als ingang
naar je werk?
De titels zijn niet letterlijk, ze staan vaak naast het
werk.
White suburbia bijvoorbeeld, gaat niet over
Zuid-Afrika. Het toont een gigantische carnavalsmenigte.
Maar de titel verwijst wel naar de gated ‘communities’ daar,
waar enkel blanken wonen. En waar rassenscheiding en angst voor geweld
leiden tot deze vreemde constructies. De titel legt dus niets
uit over het werk, maar verwijst wel naar de inhoud.
Zo verwijst
Snowflakes, 114, 272, 309-14, 312-313 naar de index in boeken.
No
bush, no stone, no person and no animal verwijst bijvoorbeeld naar het ordenen
van gewassen door zogenaamde primitieve gemeenschappen, Ich bin der Erstgeborene naar
de hiërarchie binnen een gezin.
Uit de massa worden nieuwe elementen gelicht die symbool staan
voor de sociale gelaagdheid, las ik. Door de chaos zoeken we structuren om
controle te hebben. Je omschrijft het als ‘de illusie van de orde’, net zoals
volgens jou ‘identiteit’ een illusie is.
Mij valt op dat we onze sociale identiteit
beschermen zoals een moeder haar jong. Kom niet aan onze sociale status,
nationaliteit, voetbalploeg, enz. Individueel daarentegen zijn we zeer
flexibel; ik ben nu tegenover jou een heel ander persoon dan
dat ik ben tegenover mijn kinderen, mijn vrienden of mijn leerlingen
bijvoorbeeld.
De dunne verbindingslijnen die je op je werk trekt,
zijn dat de lijnen die jij bewust maakt van A naar B of van persoon
naar persoon?
Ja. Maar zo’n gigantisch krioelende massa, zou je bijna kunnen
zien als een groep mieren waar je bijna niks of niemand herkent. Die lijnen
maken zaken zichtbaar – ook schilderkundig. De lijnen zijn effectief een aspect
van het schilderen zelf. Het geeft een soort ordening en zonder die
psychologische en beeldende ordening, zie je niets. Degene die kijkt zal er zo
ook allemaal verhalen in terugvinden, of ze er zelf op projecteren.
Als je twee mensen hebt en je zet er een lijn tussen, dan gaat
degene die kijkt daar van alles bij bedenken en zullen er allemaal verhalen
worden losgemaakt. Maar het is niet zo dat ik een verhaal wil overdragen: ik
laat het gewoon gebeuren. Ik laat dat stuk bij de kijker.
Die verhalen zijn sterker dan wijzelf. Als je naar een speelplaats met kinderen kijkt, ga je automatisch denken: deze is degene die gepest wordt, deze is de sterke, die fleemt bij de meester, die ondermijnt het gezag ... Zo zitten we gewoon in elkaar.
We zoeken naar betekenis met onze ogen. Te veel wanorde en we zien
niets. Maar als er zich dingen herhalen, als er patronen zijn, dan geeft dat
houvast en rust.
Is die kijker zich bewust van die sociale structuren? Of is
dat niet je betrachting.
Wat er gebeurt in het hoofd van degene die kijkt, weet ik ook
niet.
Marc Ruyters zegt: ‘Ze leidt onze blik niet’… maar ik vind dat je
net wél onze blik leidt.
Toch niet. Ik probeer dat in ieder geval niet te doen. Ik probeer
altijd het geheel te laten zien. De kijker moet zijn eigen weg zoeken. Maar ik
probeer wel iets zichtbaar te maken. Ik denk dat Marc Ruyters bedoelt dat
ik er geen dingen ga uithalen die belangrijker zijn dan andere dingen. Het is
niet zo dat er een centrum is waar er van alles omheen gebeurt.
Ik las dat je in je werk soms ook mythes of religie verwerkt. De
verstrengeling des mensen als het ware.
Mythes en religie zijn de grote verhalen die we loslaten op alles
wat we niet begrijpen.
Hoe reageren mensen doorgaans op je werk? Want als kunstenaar is
het toch altijd (eigen) actie versus reactie van de kijker.
Je zit op je atelier en je maakt iets, maar op dat moment weet je
helemaal niet hoe je werk door anderen zal worden gelezen. Pas erna hoor
je dingen – soms helemaal anders dan je bedoelt. Daar leer je uit en
die beïnvloeden je ook weer.
Hilde Van Canneyt
foto: Anneke d'Hollander |