Het palet van Luc Tymans (tijdschrift Atelier, Nederland, 2014)
Hoe komt een kunstschilder tot keuzes?
Hoe ontstaan zijn schilderijen, wat gebruikt hij en hoe gebruikt hij het? Waar
anders is dat beter te zien dan in het dagboek van zijn schilderijen, het palet
van de kunstenaar.
In 2005 ben je van atelier veranderd. Kon je makkelijk aarden in je
nieuwe atelier?
‘Mijn oude atelier annex appartement was
een bijzondere biotoop voor mij. Ik had er 25 jaar gewerkt. Ik verhuisde naar
een groot atelier van 460 vierkante meter met 28 koepels voor het bovenlicht. Ik
had gedacht dat de overstap naar dat grote atelier een probleem zou kunnen
vormen, maar dat was het niet. Al is het wel een vrij antiseptische ruimte in
vergelijking met de vorige.’
Vroeger had je altijd een grote spiegel in je atelier staan, nu
nog?
‘Die staat er nog altijd. Die gebruik
ik om de afstand tot het beeld te verdubbelen.’
Moet je je opladen voordat je naar je atelier gaat?
‘Dat begint de avond ervoor al, door me
mentaal voor te bereiden en nerveus te zijn.’
Je doeken zijn niet opgespannen als je eraan werkt. Waarom is dat?
‘Ik nagel gewoon een doek op de muur
en als het schilderij klaar is, trek ik een witte lijn rond het schilderij.
Daarom heeft geen enkel werk dezelfde afmeting. De rand rondom gebruik ik deels
als mengpalet. Een opgespannen doek heeft meer veerkracht en ik schilder liever
op iets met een harde weerstand. Ik zet er dan een grondlaag op met een toon
van wit, want ik werk van het lichtste naar het donkerste gedeelte. Het
grootste contrast komt meestal op het laatst.’
Je hebt wel een bijzonder groot palet.
‘Het palet is eigenlijk een stuk tafel
waarop telkens een stuk doek over het vorige palet wordt gelegd. De kleuren rangschik
ik op intuïtieve wijze. Dat palet kan ik twee keer gebruiken in een periode van
twee weken.’
Hoe bepaal je welke kleuren je wilt gebruiken?
‘Dat hangt in grote mate af van wat moet worden
afgebeeld. Persoonlijk neig ik eerder naar kleur als een tonaliteit in plaats
van een primaire kleur. Dit omdat deze een zekere niet-perspectivische
dieptewaarneming mogelijk maakt en in termen van temperatuur en herkenning
langer op het geheugen inwerkt.’
Wil je verklappen welk soort verf je gebruikt?
‘Toen ik aan het Sint-Lucasinstituutin
Brussel studeerde, gebruikte ik tubes van het merk Blockx. Daarna ben ik
overgestapt op olieverf van Rembrandt, wat eigenlijk studieverf is, maar ik
werk er gewoontegetrouw nog altijd mee.
Voor mijn muurschilderijen werk ik met
acrylverf, maar ik vind dat een moeilijk medium. Het droogt snel op en als je verschillende
lagen op elkaar aanbrengt, krijg je een bijna vuile kleur. Daarom zou ik er
nooit mee op doek werken.’
Nu ben je nu meer een materieschilder dan vroeger?
‘De kentering kwam in 2002. Vanaf toen
liet ik toch wat meer schilderkunstige vrijheid toe en mocht er een element van
virtuositeit in zitten, als ik het zelf zo mag noemen. De borstelstreek is
sindsdien ook nerveuzer en korter geworden en heeft een andere snelheid
gekregen.’
Vroeger werkte je in de avond en de nacht. Vanaf je veertigste nog
uitsluitend met daglicht. Is dat nog steeds zo?
‘Ik begin meestal rond een uur of tien
’s morgens te werken. Zo heb ik ook in de winter genoeg licht om de
kleurtonaliteiten volledig te formuleren, voor ik eventueel moet overstappen op
elektrisch licht.’
Maak je nog altijd één schilderij per dag?
‘Klopt. Er is een grote concentratie
voor nodig. Het wonderlijkste moment is als het schilderij opdaagt. Dat is niet
alleen een fysieke, maar ook een emotionele gewaarwording.’
En je weet ook na dertig jaar nog altijd niet of een schilderij
zal lukken?
‘Als het werk niet standhoudt in het
atelier, elimineer ik het. Vroeger vernietigde ik zowat één op de twee werken.
Van de vijftig schilderijen per jaar bleef er een 25-tal over. Nu gebeurt dat
minder en minder. Als het schilderij af is, bekijk ik het nog gedurende een dik
uur om mezelf de vraag te stellen of het echt af is. En de dagen erna check ik
het schilderij nog verschillende keren.’
Ben je gelukkiger op atelierdagen of op niet-atelierdagen?
‘Gelukkig is het woord niet, maar ik
ben het meest tevreden zodra ik in het proces van het maken van een
tentoonstelling zit en waarvan ik al drie à vier sleutelwerken heb
geformuleerd, waardoor ik een toetssteen heb voor de andere werken. Dan heb ik
toch een minder nerveuze gesteldheid om verder te werken.’
Zie je jezelf op dezelfde manier door blijven werken?
‘Dat heeft te maken met een bepaald
ritueel en met een aantal elementen die belangrijk zijn en blijkbaar
functioneren. Al wil dat niet zeggen dat mijn manier van werken nooit zal
veranderen. Maar zoals het de laatste dertig jaar gaat, is het toch een vrij steady gegeven. Ik heb in die jaren ook nooit
echt een painter’s block gehad.
Daarnaast doe ik nooit twee keer hetzelfde. Elke tentoonstelling is nieuw.Dat
maakt het moeilijker,maar houdt het ook veel spannender. Je kunt immers niet
meer terug – technisch kan dat wel, maar inhoudelijk en intentioneel niet.’
www.ateliermagazine.nl