Nieuw boek uit

Nieuw boek uit
4321 vragen aan 123 kunstenaars

Interview met Lore Smolders en Stijn Van Dorpe


Interview met Stijn Van Dorpe (1970) en Lore Smolders (1987)

Interview naar aanleiding van het tijdschrift 'd ACADEMIE '18, vers van de pers en  verkrijgbaar in alle academies ter inspiratie der DKO-kunsten. 




Lore, hoe zou jij je praktijk omschrijven?

Lore: Mijn praktijk vertrekt meestal vanuit het tekenen. Ook via foto’s en notities registreer ik mijn observaties. De vorm waarmee ik het uiteindelijk maak, verschilt van werk tot werk en ontstaat dikwijls vanuit een inhoudelijke noodzaak. Mijn onderzoek gaat vaak over communiceren. Eén van de werken die een belangrijk keerpunt was in mijn praktijk, is een boek dat ik heb gemaakt naar aanleiding van mijn functie in de gevangenis. Vanuit mijn omgeving kreeg ik veel vragen over hoe een gevangenis eruit ziet aan de binnenkant, hoe alles er zijn gang gaat.  Het boek kende eerst allerlei vormen, zoals een 3D-schets, maar die vond ik allemaal te letterlijk. Uiteindelijk beschreef ik alle acties bij het binnengaan, als een ruimte in een boek. Dat was een belangrijk werk, omdat ik me sindsdien heel bewust ben van het instructieve in situaties die ik dagelijks tegenkom of die eerder specifiek zijn: de wachtrij in de supermarkt, gesprekken tijdens vernissages, vluchtroutes, ...

Stijn: Ik ga altijd uit van de vraag: ‘Wat is kunst?’ Wat betekent kunst in de hedendaagse maatschappelijke en politieke context? En hoe kan ze vorm krijgen in samenwerking met en in relatie tot anderen? In mijn praktijk staat die kunstruimte – niet zozeer als een gebouw, maar als een mentale plek – heel centraal. Je zou kunnen zeggen dat mijn werk  een onderzoek is waarbij kunst en maatschappij elkaar constant bevragen. Wat zich buiten de kunst bevindt wordt het museum of de galerie binnengebracht, zoals gebeurde met mijn reflexieve kunst-samenwerkingen met jongeren uit het beroepsonderwijs. Omgekeerd verplaats ik ook de kunstruimte zelf naar ‘kunst-vreemde’ omgevingen. Een voorbeeld hiervan is het langetermijnproject in Rotterdam ‘short cut Tarwewijk’ waar de buurt zelf op een andere manier zichtbaar wordt door er met een horde mensen dwars doorheen te trekken (doorheen huizen, tuinen, kerken, scholen). Die manier van zichtbaar maken werkt als een omgekeerde readymade, via het creëren van ruimtes van afstand.

Even rewinden: zijn jullie beiden kinderen van het DKO?

Lore: Mijn ouders hebben dat voor mijn broers, zus en mij geïnitieerd, we hebben daar zelf niks moeten voor doen. Zelf hadden ze in hun jeugd die kans niet gekregen, vandaar. Ik was sowieso altijd al aan het tekenen thuis. Ik herinner me dat ik in mijn kamer een groot vel papier op mijn tafel had liggen en ik het elke week moest vervangen omdat het helemaal volgetekend was. Ik denk dat tekenen is ontstaan vanuit een soort verveling. Naar het DKO gaan was goed omdat je in een omgeving zit waar er je vanalles wordt aangereikt. Dat heeft veel in gang gezet. De omgeving van de academie sprak me ook wel aan. Ik zat in het ASO, m.a.w. van daaruit kwam het zeker niet. En, naar het kunstonderwijs gaan mocht niet omdat je daar te weinig wiskunde kreeg.

Stijn: Ik heb twee lessen gevolgd in de kinderateliers en toen had ik er al genoeg van. Ik vond het teveel een speeltuin. De andere kinderen hadden geen respect voor de (andere) tekeningen. Ik herinner me nog dat iemand een streep op mijn blad zette en ik dat een ramp vond. (lacht)
Ik tekende vooral graag thuis. Naar het kunstsecundair gaan was bij mij zeker niet aan de orde. Ik durfde dat zelf niet te vragen. In die tijd dacht ik nog dat het enkel voor uitzonderlijke talenten was.

Lore: Ik dacht dat mijn ouders vooral bang waren dat ik aan ‘den drugs’ zou zitten. (lacht)

Stijn: In Oudenaarde had je de plaatselijke ‘ster’, een kunstschilder, zijn zoon verkaste wel het college, waar ik ook zat, voor het kunstsecundair Sint-Lucas. Dat jaar toonden ze op het schoolfeest van het college zijn tekeningen en ik weet nog dat ik dat ongelooflijk vond: ik was daar compleet door geïntimideerd.

Lore, in 2010 haalde je je Master Beeldende Kunst in LUCA School of Arts.
Stijn, jij bent zowel afgestudeerd in de schilderkunst als in mixed media. Beiden hebben jullie je studies vervolledigd en een lerarenopleiding behaald.
Waren het de docenten of ouders die een lerarenopleiding opdrongen tijdens jullie hogere studies? ‘Omdat het moeilijk is ‘nen artist’ te worden’?

Lore: Ik denk dat je als masterstudent in de kunsten rechtstreeks de onzekerheid instapt. Het was inderdaad vooral door mijn ouders aangegeven, maar zelf had ik ook wel een beetje schrik voor de toekomst, dus vond ik de combinatie ideaal. Al had ik nooit gedacht dat ik effectief zou gaan lesgeven. Ik dacht: 'Ik doe die opleiding en dan ben ik er vanaf’, maar ik ben er snel ingerold, wat totaal niet voorzien was. Ik zie het lesgeven zelf als een extra opleiding, aangezien ik er zo vroeg mee ben gestart.

Het lesgeven aan kinderen of volwassenen lijkt me toch een heel ander gegeven? Hebben jullie bewuste voorkeuren?

Lore: Ik had al enkele jaren in de horeca gewerkt en ik denk dat je dan sowieso zoekt naar iets met wat meer stabiliteit. Lesgeven geeft structuur aan je leven en als kunstenaar heb je net geen structuur. Als je lesgeeft voel je dat je een rol kunt spelen voor andere mensen - wat een heel waardevol engagement is - ongeacht of dat aan kinderen of volwassenen is. Geduld is bij kinderen een grote uitdaging en bij volwassenen kan je veel meer één op één werken, wat een ander soort geduld vraagt.

Stijn: Doordat je constant dialogeert met de leerlingen stel je je ook vragen over je eigen kunstpraktijk. In die zin geeft lesgeven je ook iets terug. Er was steeds een wisselwerking tussen de evolutie binnen mijn beeldend werk en het lesgeven. Ik heb bijvoorbeeld het experimenteel atelier - toen nog mixed media genaamd - opgericht net op het moment dat mijn eigen praktijk enorm aan het veranderen was. Niet dat je eigen werk centraal staat tijdens het lesgeven, maar het bepaalt natuurlijk voor een groot deel je positie als lesgever, of misschien beter je specifieke eigenheid als klankbord. Dit gezegd zijnde; Mij ligt het lesgeven aan volwassenen veel meer omdat ik denk dat ik met de kinderen te veel ging filosoferen. (lacht)

Lore: Ik wil kinderen vooral aanmoedigen om buiten de norm te werken, los van de commerciële beeldtaal en ideeën waarmee we worden bestookt op tv. Het mooie aan kinderen is dat ze vaak veel minder geremd zijn dan volwassenen waardoor ik soms weerstand ervaar en uiteindelijk mijn eigen blik moet herzien. Zo was er ooit een leerling die een kleiwerkje maakte waarin hij bouten, vijzen en een usb-stick had verstopt en dat net een belangrijk onderdeel van zijn kunstwerk vond ook al was het niet zichtbaar. Mooi. Een onbewuste knipoog naar Franz West.

Stijn: Het DKO zie ik als een heel aparte plek waar andere waarden van tel zijn. De aandacht wordt er gevestigd op wat voordien niet zichtbaar was. Dat maakt dat genormaliseerde hiërarchieën binnen onze waarneming, en dus ook binnen hoe we onze maatschappij vormgeven, gedeconstrueerd worden. Via de kunst worden de ateliers een plek van herverdeling van waarden. Op die manier heeft het DKO voor mij ook een politiek potentieel. De link met het maatschappelijke krijgt bijvoorbeeld vorm in het samen teksten lezen. We lazen zo recentelijk een tekst van Boris Groys, die een vergelijking maakt tussen de esthetische dimensie van het begrip asielzoeker en de hedendaagse kunst. Het zijn vormen van context die het werk dat in het atelier gemaakt wordt verbindt met de maatschappelijke en politieke wereld van vandaag.

Lore, jij geeft ook les in het Hoger Kunstonderwijs en Stijn, jij was al dikwijls gastdocent. Is er een groot verschil in aanpak?

Lore: Wel, op zich zijn dat kunstenaars in wording, mensen die het kunstenaarschap ambiëren, daar mag je wel veel van verwachten. Je kan een student meenemen op een trip en dat van ‘s morgens vroeg tot laat. Het is veel minder vrijblijvend. Het schone is dat je op heel korte tijd een grote ontwikkeling kan meemaken, en dat je er als docent ook een belangrijke rol in kan spelen. De meeste studenten starten aan deze opleiding op achttienjarige leeftijd, wat heel jong is. Maar toch is deze opleiding heel belangrijk voor een bredere ontwikkeling, van hoe je later kritisch in het leven gaat staan. Het is veel eerder een omgeving waar zelfstandigheid wordt aangemoedigd. John Cage maakte een tiental afspraken met zijn studenten. Zo vraag ik aan mijn studenten om hun eigen regels te construeren, die hen helpen bij het maken van hun werk, of die morgen weer kunnen geschrapt worden.

Stijn: Lesgeven aan de hogeschool genereert een ander soort energie. Je voelt dat er andere verwachtingen in het spel zijn. Dit kan inderdaad heel intens zijn en zeker ook heel bevredigend. Maar dat in wezen in het DKO alles kan maar niets echt moet heeft ook zijn voordelen. Je kan dit de dag van vandaag als iets uitzonderlijk zien, als echte ‘vrije’ tijd misschien, tijd die losstaat van iedere productieve (economische) logica. Zeker als je weet dat school afgeleid is van het Griekse scholé wat ‘vrije’of ‘onbestemde’ tijd betekent.  

Lore, jij gaf les in de gevangenis. In welke zin is dat te vergelijken met lesgeven in het reguliere DKO?

Lore: Dat ís DKO. Het is een filiaal van de academie van Oudenaarde. Het enige verschil is dat ze niet naar buiten mogen. Je studenten kunnen niks van de buitenwereld zien, hebben geen facebook en geen internet. Dat heeft een grote impact. Daardoor ben je als leerkracht nog veel meer een brug naar de wereld, een soort 'google search'. Enerzijds waren er heel gerichte vragen, anderzijds probeerde ik de kunstgeschiedenis binnen te brengen. En zo ontmoetten het logo van Club Brugge en het urinoir van Duchamps elkaar in een tekening. We organiseerden geregeld uitwisselingen met een gelijkaardig atelier van de academie, begeleid door Stijn en Jan Op De Beeck, waar hun studenten op bezoek kwamen. Dat waren de beste momenten. Zo hebben we eens samen een fictieve tentoonstelling gemaakt op de vloer aangezien er niets aan de muren mocht worden genageld. Er werd een ruimte getapet op de grond, iedereen had zijn werk op A4 gekopieerd en op de vloer gelegd en onmiddellijk plaatste één van de gedetineerden zijn werk buiten de muren van de fictieve ruimte.

Stijn: Eén van de studenten had een zelfgebakken taart mee met vanbinnen een vijltje erin. Het was geïnspireerd op het stripverhaal van Lucky Luke, waar de moeder van de Daltons ook zo’n taart in de gevangenis had binnengebracht.
Lore: Ik vond dat zelf wel een heel schoon moment. Alle studenten rond de taart aan het babbelen, van de taart aan het eten en opeens kwam die vijl tevoorschijn.

Hoe pak je zo’n les aan? Toets je dan nog meer naar de persoonlijkheid van de leerling? Want hoe je het draait of keert, in het DKO moet je toch wat op maat lesgeven.

Lore: Binnen de gevangenis zelf heersen er bijvoorbeeld bepaalde hypes en beeldtalen die vrij symbolisch zijn. Zelf vond ik het zinvol om hierop in te haken via projecten. De lessen waren daarom vaak individueel, vanuit de interesses van de studenten, maar soms ook vanuit een gemeenschappelijk doel. De missie is vooral om de student zijn kwaliteiten te laten ontwikkelen en naar een hoger niveau te tillen. Soms is het moeilijk omdat een student een te stug eindbeeld in zijn hoofd heeft en veranderingen tijdens het proces niet toelaat, maar dat is niet anders in het DKO. Verder zit je ook met het verleden van de gevangenen, maar als leerkracht in de gevangenis is het belangrijk om dat los te koppelen en de gevangene als mens en student te zien. In dat opzicht is het heel dankbaar om in de gevangenis te werken als leerkracht: je hebt het beeld als communicatiemiddel en je hebt geen andere zware verantwoordelijkheden. Ik merkte dat mensen vaak meer zelfvertrouwen kregen door de positieve benadering in het atelier.

De beperking van materiaal en ruimte was een uitdaging waar ik gaandeweg wel de opportuniteit van inzag; omdat je je materiaal niet gebruikt waarvoor het gemaakt is. Het klinkt raar, maar ik was jaloers op de ‘tijd’ die zij hebben. Er was een gedetineerde die wel twintig tekeningen per dag maakte, iemand anders maakte van alles wat hij vond dozen: zijn cel stond er vol van.

Gaf je hen ook opdrachten die ze in hun cel moesten uitvoeren? Of bood je hen een schetsboekje aan om tijdens de dode uren ideeën op te tekenen? Of mag je daar niet te veel (op)eisen?

Lore: In het begin probeerde ik dat, ik gaf hen een schetsboek, maar dat werkte alleen voor sommigen. Het is spijtig genoeg niet goed voor je imago om te gaan tekenen in je cel terwijl andere gedetineerden dat zien.

Stijn: Dat is ook niet zo evident, dat werkt niet voor iedereen. Zelf heb ik ook nooit een schetsboek gehad. Het is maar een tool, het betekent niet dat je niet met je werk bezig bent.

Lore: Het DKO is zoiets vrijblijvend en dan willen ze niet dat het ‘van moetens’ is. Ik denk niet dat je dat van hen mag verwachten. Het plezier van het maken ging boven alles. Sommige studenten kwamen er vooral om elkaar te zien, als een stamcafé of een kaartclub, maar dan zonder alcohol.

Jullie zijn naast kunstenaar en lesgever, ook artistiek coördinator. Heeft dat een artistieke meerwaarde?

Lore: Dat sociale aspect vind ik – net als Stijn – even belangrijk als alleen in mijn atelier zitten “contempleren” en op werk te zitten broeden. Ik heb altijd gevoeld dat ik dat nodig had en het lesgeven vult dat voor een stuk in. Ook expo’s samenstellen met andere kunstenaars doet dat. Ik geloof niet in alleen maar de hermetische ruimte waarin het individu van de kunstenaar zich bevindt.
Een van de belangrijkste dingen die ik heb geleerd, via het lesgeven en coördineren, is het analyserend met kunst bezig zijn. Ervoor was ik me minder bewust van wat ik zelf aan het maken was. Het spreken en aftoetsen van ideeën is een noodzakelijk onderdeel van het artistieke proces, en het helpt als je dit in een bredere kring van kunstenaars en collega’s kan doen.

Hoe denk je dat academies nog meer hun troeven zouden kunnen uitspelen?

Lore: Ik vind dat de academie van Oudenaarde een vrij eigenzinnige aanpak heeft, in de lagere graad wordt er ervaringsgericht gewerkt, vanuit ieders eigenheid. Er is een digitaal atelier uitgebouwd dat een verbinding maakt met alle ateliers. De meeste van onze collega’s zijn kunstenaars en staan ook als kunstenaars in het lesgeven, met dezelfde twijfels en ambitie. Ook inclusiviteit is een belangrijk aandachtspunt voor onze directeur, Annick De Zutter, met o.a. het atelier in de gevangenis en een oriëntatie-atelier. Ze steekt daar veel energie in. Er zijn ook twee projecten Passe-partout en Beeldbad-Klankstroom, waar kinderen uit lagere scholen en kinderen uit het buitengewoon onderwijs vanuit de buurt op bezoek komen in de academie. Op die manier breng je veel meer mensen in contact met de academie en wordt de drempel lager.

Stijn: Ik geloof dat het belangrijk is dat de academies een grote autonomie kunnen behouden, die vrijheid is noodzakelijk. Daarnaast moet het DKO als een vrijplaats gezien worden. Hopelijk kan het DKO ontsnappen aan de hedendaagse dwang van duidelijke doelstellingen en welomschreven competenties die moeten worden verworven.

Dank voor het interessante gesprek Lore en Stijn!



statcounter