Nieuw boek uit

Nieuw boek uit
4321 vragen aan 123 kunstenaars

DE ZEVEN H O O F D Z O N D E N van fotograaf Tom De Visscher.

Eeklo, 14 september 2009.

Tom De Visscher (1977) is een man die zich van fotografie bedient. Daarin heeft hij een tweeledig bestaan, enerzijds als rasechte kunstenaar en anderzijds in dienst van andere kunstenaars en het onderwijs.


G E M A K Z U C H T


Afgeleid uit jouw constante stroom werkaanvallen, vermoed ik dat je dagen extreem goed gevuld zijn?
Tom: Inderdaad, gemakzucht is een woord dat niet in mijn woordenboek staat.

Maar het ene doe je al liever dan het andere.
Tom: Uiteraard. Ik zou de invulling van mijn leven liever anders zien, maar een job naast het kunstenaarschap is nu eenmaal noodzakelijk om goed te kunnen leven en om een geldstroom te maken waarop mijn beeldende kunst kan drijven.

Je bent intensief bezig met fotografie, maar neem je ook genoeg tijd om met je naam naar buiten te treden?
Tom: Mijn PR-talent is op zijn zachtst uitgedrukt het minst ontwikkeld. Ik verkoop mezelf te weinig. Daar kan ik nog aan werken.

Is dat omdat je met jezelf als persoon niet in de kijker wil lopen of omdat het werk voor zich moet spreken?
Tom: Ik besef wel dat het publiek niet vanzelf zal opdagen en dat je aandacht moet scheppen.
Maar je moet daarbij weten dat mijn beelden dieper gaan dan de eerste oogopslag. Ze zijn dan wel narratief, maar er schuilen betekenissen achter. In veel van mijn werken zijn er iconografische elementen verwerkt die mee die betekenis dragen. De kijker moet echt moeite doen om die te achterhalen, vaak ook omdat er autobiografische elementen in mijn werk zitten. Het is voer voor de meerwaardekijker, ontdaan van zijn gemakzucht (lacht).

Volg je je collega-fotografen?
Tom: Uiteraard en tot ver over de landsgrenzen heen. Matthew Barney, Sam Taylor-Wood, Anthony Goicolea, Gregory Crewdson, Wang Qingsong, Teun Hocks, die lieer ik het meest aan mijn werk. Mijn interesses rijken trouwens verder dan enkel de fotografie. Ik omring mezelf met mijn eigen kleine kunstverzameling en bibliotheek. Zo kan je begrijpen dat ik in mijn werk af en toe referenties maak naar andere beeldende kunstenaars, als een soort persiflages. Ik ben op dat gebeid een echte iconofiel die kunstenaars opslokt.

Gemakzucht wil ook zeggen: te weinig naar het goede streven...
Tom: Ai! Hechte vriendschappen onderhouden, daar heeft bij mij zijn desastreuze proporties. In die zin dat ik heel veel kennissen heb die zonder probleem vrienden zouden kunnen zijn, maar doordat ik zo hard werk en bepaalde prioriteiten leg, ben ik niet in staat die vriendschappen te onderhouden. Of toch niet op de manier die ze verdienen.

Ik vroeg je bij elke hoofdzonde een foto te kiezen. Je foto voor dit thema behoeft weinig uitleg.
Tom: Klopt, je ziet mij liggen, compleet uitgeteld, zelfs ronduit belabberd. Boven mij staat een coole madam me in het gezicht te spuwen. Ik moet eerlijk toegeven – en nu wordt het nasty – dat ik dat een verbazend aangenaam gevoel vond, dat warm, lekker zacht spuw van een heerlijke mooie vrouw.


I J D E L H E I D

Tom: Ik ben ergens wel een ijdeltuit. Ik durf bijvoorbeeld wel eens het onderste uit mijn kleerkast halen. Wat niet wil zeggen dat ik daarna lang voor de spiegel blijf hangen, integendeel.
Ik kom vaak voor in mijn eigen werk, maar dat doe ik dan niet uit ijdelheid. Als mens achter de camera ben ik altijd mee op shoot, dus als dat dan moet, stel ik mij aan de andere zijde op en ben ik ook model. Maar als ik andere mannen in de buurt heb, laat ik hen liever poseren.


G U L Z I G H E I D

Op deze foto zien we je gretig een stuk vlees te lijf gaan. Zoek je daar vaak je heil in?
Tom: Je kan me ei zo na een carnivoor noemen.

Hoe ben je tot die foto gekomen?
Tom: Mijn buurman, een jager, kwam eens terug met een klein everzwijntje, dus heb ik het beestje nog even vereeuwigd alvorens het te verorberen bij een kerstdiner. Het was een van die zovele toevalstreffers, die momenten die je voorvallen en waar je onmiddellijk gebruik van moet maken.

De foto verraadt enig genot, je vertoeft bijna in een trance.
Tom: Ik zie het als een foute trance, met bloed aan mijn handen en gelaat. Ga ik met gesloten ogen en een scherp hakmes dat beestje te lijf - gelukkig heb ik al mijn vingers nog.

Ben je ook zo gulzig op het vrouwelijke mensenvlees?
Tom: Natuurlijk! Als ze op mijn pad komen, wil ik ze wel al eens verscheuren. Al moet ik wel zeggen dat ik flink wat kieskeuriger ben als het gaat over vrouwen.

Maar ze mogen best wild zijn?
Tom: Ik ben daar nooit echt een tegenstander in geweest, nee. (lacht). Mijn type vrouwen zijn altijd extreem en uitgesproken, met alle foute gevolgen van dien. Mijn emotionele vrouwenreeks over ‘hysterische vrouwen’ is ontstaan vanuit dat besef dat ik doorgaans foute vrouwen opzoek en daaruit volgend om me er mee tegen te beschermen. Ik hoor mezelf altijd zeggen: “Tom, als je dàt soort vrouwen tegen het lijf loopt, links laten liggen!” Het probleem is dat ik niet echt luister naar mijn eigen raad...

Je bent er niet vies van veel vrouwen voor je lens te strikken. Je vertelde me eens dat het een project zonder einde is. Hoe gulzig ben je op het vlak van fotograferen en modellen zoeken?
Tom: Ik hoopte in de eerste plaats vrouwen beter te leren begrijpen, maar dat valt tegen (lacht). Ik raak ze echter nooit beu, zoals ik het fotograferen ook nooit moe wordt.


W O E D E 

Wie of wat doet Tom De Visscher koken?
Tom: Ik ben niet zozeer een mens die heel snel zijn kookpunt bereikt. Agressie of zwaar bedrog kunnen me misschien nog over de kling jagen. Maar alle agressie die ik niet heb in mijn persoonlijk leven, heb ik dan wel weer in mijn beeldend leven. Zo kan ik mijn kunstenaarspersonage de meest waanzinnige dingen laten doen die in mijn echte leven ver voorbij de grens zijn.

Wat maakt je kwaad in de kunstwereld?
Tom: Als ik zie dat sommige mensen – die zich kunstenaar noemen - met heel weinig inzet of kwaliteiten het heel ver schoppen.

Noem mij namen.
Tom: Néé Hilde!


J A L O E Z I E 


Ben je jaloers als iemand net voor jou de hoofdprijs op een wedstrijd wegkaapt?
Tom: Ik heb daar weinig last mee. Maar als ik merk dat het werk weinig om het lijf heeft, gaan mijn haren wel rechtstaan. Kunstenaars die het ver schoppen door talent of hard werken, gun ik alle licht in de ogen.

Kan jaloezie bij jou je werklust opdrijven, als een soort competitie?
Tom: Ik drijf zeker niet voort op jaloezie. Aan mij of mijn foto's is het niet steeds te merken, maar ik ben in wezen een optimist. Wat me drijft zijn de positieve kanten van het leven. Ik heb nogal een stabiele persoonlijkheid en jaloezie is me daarin vreemd.

Ook in liefdesrelaties?
Tom: Eveneens. Want hoe jaloerser iemand is, hoe meer dat over die persoon vertelt. Iemand die trouwens heel jaloers is, bedriegt net zelf heel vaak mensen.

Op de foto die je koos voor deze zonde zien we een gevecht tussen zeemeerminnen. Het lijkt op een tafereel uit de dierenwereld tijdens het paarseizoen.
Tom: Bij wolven en andere dieren herken je dat fenomeen ook, het mannetje zonder verovering dat het alfa mannetje van de macht wil verdrijven. Dit komt uit een surreële reeks met panoramabeelden. De hele reeks is in feite gebaseerd op het Darwinisme. Van daaruit ben ik beginnen werken met zeemeerminnen en centauren, als in een wereld die net over de rand van de werkelijkheid treedt.


H E B Z U C H T 

Tom: Deze foto beeldt hebzucht goed uit, al is het eerder een commerciële foto die voortkwam uit een experimentele samenwerking met een collega. Het komt uit een gangsterreeks die draait om al het foute dat je kan doen in het leven: drugs, rock’n roll, afschuwelijk veel smaakloos geld incasseren… enfin, alles wat leuk is (lacht).

Over geld gesproken, in hoeverre rollen de eurotekens je over de ogen?
Tom: Spijtig genoeg kan ik van mijn vrij werk niet leven, al verkoop ik geregeld. Maar een drijfveer is geld niet en mag het ook niet zijn, mijn werk mag er niet door beïnvloed worden. Laat ons zeggen dat ik tevreden ben als ik mijn gemaakte onkosten terugverdien.

Het lijkt mij erop dat je foto's louter om de kunst gaan. Dan maar geen huwelijksreportages voor extra brood?
Tom: Mijn god, nee! Ik geef dan veel liever les, het geeft me de luxe de dingen te doen die ik wil doen. Het staat ook volledig los van mijn creatief werk waardoor mijn hoofd vrij blijft.

Over hebzucht gesproken: je neemt aan veel expo’s en tentoonstellingen deel.
Tom: Dat is een golf beweging. Want dit jaar heb ik nog niet zo gek veel expo’s gedaan, vind ik. Trouwens, veel expo’s doen is geen hebzucht maar ijdelheid (lacht)!

Wat wil je met je foto’s vertellen?
Tom: Zowel inhoudelijk als visueel moeten ze sterk zijn. In mijn verschillende reeksen komen verschillende aspecten van mijn persoonlijkheid aan bod. Ik ben van daaruit ook niet het soort kunstenaar dat zich in een bepaald vakje wil laten vastpinnen. Daarom werk ik aan verschillende reeksen naast elkaar. Als ik aan de éne reeks werk ,kan ik weer afstand nemen van een andere zodat ik steeds met een frisse blik kan overstappen. Voor mij is een oude reeks trouwens nooit afgesloten. Als ik op een gegeven moment daar het nut van inzie, wil ik de mogelijkheid open houden om er onmiddellijk terug in te stappen.

Wil je tussen hier en vijf jaar een grote naam zijn in België?
Tom: Graag! Al zal ik niet ongelukkig worden als ik geen naam word. Je hebt namelijk veel oudere kunstenaars die depressief en teleurgesteld zijn en daar heb ik mijn visie naar vertaald: ik werk in eerste instantie voor mezelf. Ik vind het de gezondste benadering, want het is zowel een vorm van zelfbescherming als van oprechte toewijding. Ik maak niks tegen mijn zin, het ligt allemaal in mijn natuur.

Vind je dat je genoeg naar waarde geschat wordt?
Tom: Ik voel dat ik nog niet sta waar ik zou kunnen staan, die positie moet ik nog verder vinden. Ik ben daar kritisch in voor mezelf, maar er zitten beelden tussen die potentieel hebben. Als ik mezelf objectief tussen andere kunstenaars plaats, zie ik dat ik al werk voor musea in mijn collectie heb. Maar ik ben niet de persoon die daarover beslis.


O N K U I S H E I D

Ik heb in je teksten al referenties naar D.A.F. De Sade gevonden. Er komt ook wel eens bloot voor in je foto’s én je belicht graag de duistere kant van de mens. Kortom, deze zonde bega je in den hoofde. Kan je die viezigheid makkelijk kwijt in je fotografie?
Tom: Aangezien ik binnen een andere wereld werk - een werkelijkheid buiten onze werkelijkheid - kan ik er werkelijk àlles in kwijt. Soms doe ik dan ook lekker vieze dingen in mijn werk, dingen waar onze goede oude vriend De Sade zijn vingertjes wellustig aan zou verkneukelen,ja.

Mooie kusscène op die foto.
Tom: Deze foto staat dicht bij mijn persoonlijk leven. Het is zo’n typisch voorbeeld van een sterke vrouw die mij vastneemt en míj binnen doet. Zoals gezegd ontmoet ik vaak straffe vrouwen die me dan ook echt pàkken. Ik heb de vrouw op de foto zwarte leren handschoentjes aangedaan, waardoor zij net zoals de foto veel harder en agressiever wordt. Haar scherp kantje zorgt ervoor dat Markies De Sade de foto binnensluipt. Deze foto refereert ook naar Albert Eisenstad, een Duitse reportagefotograaf van tijdens de tweede wereldoorlog. Hij ontmoette een dolgedraaide matroos die alle vrouwen binnen deed en ik heb die kus met een militaire vrouw nog eens fijntjes overgedaan. Hier laat ik dus de geschiedenis graag samenvallen met mijn eigen leven. Zo moet je als kijker uit elke foto de iconografie zelf vertalen. Ik bied dat niet zomaar te koop aan.

Al heb je wel foto’s van vrouwen die zichzelf bevredigen…
Tom: Je hebt je voorbereid Hilde! Ik heb ook een foto waarin ik iemand billenkoek geef. Die dingen maken ook deel uit van het mens zijn en ik zou het fout vinden dat weg te moffelen.

Ik heb zo’n vaag vermoeden dat vrouwen voor je lens makkelijk uit de kleren gaan…
Tom: Dat merk je heel snel als fotograaf. Ik stel voor hen te fotograferen en ik voel aan tot welke foto’s ze zich willen lenen. Meestal zeggen ze zelf: “Ik wil veel doen hoor!” en dan weet ik waar de klepel hangt. Maar mijn naakt is nooit naakt om het naakt, daar bestaan genoeg andere fotografen voor. Mij gaat het om functioneel naakt in functie van een verhaal. Alhoewel, als jonge knaap had ik zo ook mijn hormonen...

Om nog eens naar Markies de Sade terug te keren…
Tom: Ik heb altijd veel leesgenot in zijn boeken en plezier om met mijn foto’s dingen uit te proberen die stammen uit zijn wereld.

Maar in het echte leven heb je niet de behoefte om zover te gaan?
Tom: Nee, sadomasochisme is niet aan mij besteed, het is een puur visueel genot, voyeurisme als het ware.
Ik hou vooral van de kostuums, als er rolletjes worden gespeeld, dan ben ik in mijn element.

In een relatie…?
Tom: … ben ik veel zachter (lacht). Maar in kunst mag en kan alles, ook pornografie, daar is Jeff Koons een groot voorbeeld in. Laten we het op zijn Paul McCarthy's zeggen: hoe vettiger, hoe prettiger!

En weg was ik...

Hilde Van Canneyt, Copyright 2009.

http://www.tomdevisscher-photography.com/

Tom De Visscher stelt tentoon:

Ten Weyngaert Bondgenotenstraat 54 in Vorst, van 1 september tot 30 oktober. Openingsuren van 8.30u - 18.00u weekend gesloten.

PhotoView 2009: Photo View is in de loop van 2009 onder andere te zien op volgende locaties:

• CC Scharpoord, Meerlaan 32, 8300 Knokke-Heist
 > Van 29 maart tot en met 7 juni 2009 (tijdens het Internationaal Fotofestival)

• SD Worx, Brouwersvliet 2, 2000 Antwerpen
 > Van 6 juli tot en met 16 augustus 2009, van maandag tot vrijdag, 9 u. - 20 u.




• Gemeenschapscentrum Tentakel, Kneuterweg 2, 3520 Zonhoven
 > Van 1 september tot en met 29 september 2009, van maandag tot vrijdag, 9 u. - 17 u.



• CC De Werf, Molenstraat 51, 9300 Aalst
 > Van 15 oktober tot en met 16 november 2009, tijdens openingsuren De Werf, bij avondactiviteiten tot einde voorstelling, gesloten op 1 en 2 november



• CC Den Blank, Begijnhofplein 11, 3090 Overijse
 > Van 6 februari tot en met 28 februari 2010

Interview met Peter Weidenbaum


Oorbeek, 28 augustus 2009.


We kennen Peter Weidenbaum (1968) onder meer van de sculptuur 'Passing by' aan de rotonde van Montgomery in Brussel.

Hilde Van Canneyt: Onlangs waren er twee schilderijen van je te zien op FADING in het museum van Elsene. FADING werd omschreven als een tentoonstelling die 'onderzoekt hoe Belgische hedendaagse kunstenaars in hun oeuvre verschillende manipulaties en formele reconstructies van realiteitsgetrouwe beelden van de werkelijkheid herdefiniëren.' Vind je jezelf terug in deze definitie?

Peter Weidenbaum: Ja, natuurlijk. Ik heb trouwens veel reacties gehad op mijn schilderij City rush tango. Het wordt ook in tal van publicaties gebruikt. Ik denk dat dit komt doordat mijn beelden over vandáág spreken, terwijl veel kunstenaars eerder existentieel werken, zoals Michael Borremans bijvoorbeeld. Hij is héél sterk, maar hij werkt meer nostalgisch, wat directer tot de verbeelding spreekt en meer gevoel overbrengt. Beelden die over nú spreken hebben het nadeel dat er nog een tijd moet overgaan alvorens ze dat nostalgische, dat dreigende in zich hebben. Maar als kunstenaar mag je daar niet over vallen. Een goed werk is een reflectie van de tijd waarin je actief bent. Het toont de toeschouwer hoe wij de dag van vandaag als kunstenaar werken.


Fading brengt een selectie kunstwerken samen van veertig Belgische kunstenaars. Zou je je beledigd voelen wanneer je niet tussen de veertig verkozen kunstenaars zou hangen?

Peter Weidenbaum: Zeker niet. In België heeft geen enkel museum een werk van mij en ik voel me daar op geen enkele manier door beledigd.


Peter Weidenbaum geeft me eerst een rondleiding in zijn ‘oud’ atelier, waar hij zijn zeefdrukken maakt. 

Weidenbaum: In dit atelier maak ik zo’n honderdtal zeefdrukken per jaar in een oplage van een dertigtal exemplaren. Meestal toon ik die zeefdrukken niet.



Denk je dat het publiek je zeefdrukken pas dan zal kunnen appreciëren wanneer je het ‘helemaal’ als schilder gemaakt hebt?

Weidenbaum: Ik denk dat voor veel mensen die naar grafiek kijken, de techniek in de weg staat. Ze kijken niet naar het beeld, maar hoe dat beeld is opgebouwd. Ik ben ervan overtuigd dat als er wat tijd overgaat, de mensen naar het beeld an sich zullen kijken. Neem nu Andy Warhol, die vertrekt vanuit een industrieel procedé om zijn grafiek te maken. Ikzelf vertrek onder meer van quadridruk, een procedé dat in de industrie gebruikt wordt.

Heb je dat zeefdrukken per se nodig naast het schilderen – waarvoor je toch gekend bent - en de installaties die je maakt?

PW: Het is eigen aan de hedendaagse kunst dat kunstenaars met verschillende media bezig zijn. Bij het oeuvre dat ik aan het maken ben, is het soms onduidelijk wat het één met het ander te maken heeft, maar van op een afstand bekeken zie ik dat daar toch een duidelijke lijn in zit. Waarom ik van het ene beeld in mijn hoofd geen schilderij maak maar een zeefdruk of waarom ik een bepaalde film niet afwerk, maar er wel een schilderij van maak, vult zichzelf in. Bij de meeste van mijn beelden vertrek ik van kortfilmpjes die ik gemaakt heb of van bestaande beelden op internet.


Terug naar het zeefdrukken. Vanwaar de liefde voor die ambacht?

PW: Daar gaat het niet om, het gaat erom hoe je bij een beeld terechtkomt. Het moment waarop je denkt: Hier stopt het denk- en creatieproces. Wanneer je voelt dat je een beeld gevonden hebt dat kan functioneren in onze beeldcultuur en daar een bepaalde betekenis of synergie in kan losmaken. Dit is bijvoorbeeld een beeld van de tunnels in Brussel. Ik zag het als filmpje niet fungeren, en ook niet als schilderij, maar in de vluchtigheid van hoe ik een grafisch beeld opbouw, kon dat wel.



 

Wordt dit atelier alleen maar gebruikt om te zeefdrukken?

PW: Na het HISK heb ik me hier een drietal jaar teruggetrokken. Ik kwam tot de conclusie dat een beeld dat ontstaat vanuit een totaal isolement en een eigen kijk op de dingen, vandaag de dag geen functie meer heeft. Ik besefte dat je met een soort van clusters moet werken. Wat gebeurt er in de omgeving? Hoe kan ik met die omgeving interfereren? Hoe kan ik met mensen samenwerken? Hoe kan ik mensen betrekken bij een beeld en hoe kan dat groeien? Vanuit die manier van denken is mijn hele werkproces veranderd. In plaats van te vertrekken vanuit dit gesloten atelier, wou ik nagaan waar ik een aansluitingspunt kon vinden in onze maatschappij of samenleving waardoor je werk bekeken wordt en hoe dat past in een soort van mechanisme. Zo had ik in 2005 een project met jongeren waarbij we samen aan kunstintegratie werkten. De bedoeling was bij die jongeren, die samen met mij een jachtkansel maakten, een aantal denkprocessen op gang te brengen.


Voor het tijdschrift Kunstletters ga jij ook een Masterclass inrichten. Is dit ook een voorbeeld daarvan?

PW: Niet echt. Er is mij gevraagd om een masterclass te geven en mijn idee daarbij is: In plaats van te vertrekken van het medium zelf, zoals schilderen of beeldhouwen, is het misschien interessanter om te vertrekken vanuit een omgeving. Zo ga ik in mijn oeuvre ook te werk. Hoe kan ik van een omgeving of omstandigheid een werk creëren als een soort synergie? Dit vertrekpunt is enorm belangrijk. Om dan te kijken hoe zo’n werk na een dag evolueert. Als voorbeeld kan ik de film Dogville van Lars Von Trier aangeven. Elk object in dat dorp is op de grond getekend.



 

Hoe is het thema van de stad in je werk geslopen?

PW: Door het artistiek- sociaal project Vers Brussel. Men had het idee een kunstenaar met een dichter te laten samenwerken in de Brusselse wijk Montgomery. Voor die opdracht heb ik geprobeerd in contact te komen met de buurtbewoners. Ik heb een krant gemaakt in een oplage van tienduizend exemplaren waarin interviews met buurtbewoners gepubliceerd werden, samen met een aantal schilderijen van de omgeving en een gedicht over de wijk van Agneszka Kuciak. Daarna werden de schilderijen tentoongesteld in een parcours. Zo kwam het schilderij van de plaatselijke bloemenwinkel in de ambassade terecht en het schilderij van de ambassade in het reisbureau. Op die manier voelden de mensen dat er iets gebeurde in hun wijk. Het project resulteerde in een stoel die permanent als uitkijkpost aan de rotonde van Montgomery geplaatst is.



 

Je hebt ook in Nederland eens een houten uitkijkpost gebouwd.

PW: De vraag uit Nederland was om iets te doen rond de veranderingen in het agrarische landschap. Ik wist dat er een driehonderdtal jongeren zouden komen kijken. De installatie die ik daar neergezet heb, heette:Wargames. Het is eigenlijk een speeltuig dat beschilderd is in legerkleuren. Daar rond stond een draad waardoor je het speeltuig niet meer kon benutten. In eerste instantie kreeg je daardoor een heel desolaat effect. Daarnaast had je een heel duidelijke referentie naar wargames en computerspelletjes. Die zijn ook niet tastbaar en spelen zich louter af in de virtualiteit. Doordat je de functie weghaalde van dat speeltuig, kreeg het ook dat virtuele, dat louter mentale.



 

Ondertussen zijn we in je tweede atelier beland dat dient als zuiver schildersatelier. Ik ken je vooral van je kleurrijke schilderijen, maar hier hangen alleen maar zwart-wit schilderijen. Vooral veel portretten.

PW: Zoals je al aangaf, is deze schilderijenreeks inderdaad opgebouwd uit zwart-wit tonen. Maar er zit veel meer kleur in dan je op het eerste zicht zou denken. Waarom zwart-wit? Om heel duidelijk die verwijzing naar de fotografie weer te geven. Dit portret van Sven Vanderstichelen (curator tentoonstelling Fading) is gebaseerd op een zwart-wit tekening van Leon Spilliaert tussen planten. Op dat ogenblik was ik ook bezig een aantal sanseveria’s in brons te maken. Naar aanleiding daarvan hebben we een dertigtal foto’s van Sven en sanseveria’s gemaakt. Vervolgens kan je je afvragen: Waarom moet je dat nu nog gaan schilderen? Wel, uit die foto’s haal je een beeld waarmee je verder kan gaan dan met die exacte foto, en waarin je meer nuances kan leggen. Op een bepaald moment ga je weg van die foto. Terwijl heel het idee van de foto nog aanwezig is, krijg je door de toets een heel ander beeld, zoals je dat voelt bij Gerard Richter met zijn reeks over de Baader Meinhofgroep. De afleesbaarheid wordt anders.

Van iemand die je dus in je gezicht zou smijten dat je alleen maar foto’s naschildert, kan jij alleen maar denken: Dommerik!

PW: Inderdaad. Voor mij is Walter Sickert het mooiste voorbeeld van de invloed van de fotografie op de hedendaagse schilderkunst. Deze schilder leefde begin 1900 in Camden Town, een wijk in Londen. Er waren daar veel cinemazalen. Hij vond dat die grote afbeeldingen van geschilderde filmscènes veelal méér effect hadden dan de puur academische schilderijen. De invloed van Sickert op de hedendaagse schilderkunst is niet te onderschatten. Hij stelde vast hoe schilders van filmaffiches erin slaagden met grote kleurvlakken toch een bepaalde atmosfeer te scheppen. Sickert toonde ook heel duidelijk zijn bronmateriaal. Die lijn wordt ook doorgetrokken naar Richter, Tuymans… Vandaag de dag kan je een schilderij niet meer loskoppelen van de fotografie. In de reeks State of mind (zoals de zwart-wit reeks noemt), die ik drie maanden geleden heb afgewerkt, wou ik die verwijzing naar de fotografie extra in de verf zetten.



 

Wat wil je met je realistische portretten vertellen?

PW: In die portretten wil ik die Begeisterung, die Geistigheid - een mooi woord dat wij in het Nederlands in zijn dubbele betekenis niet kennen – van de geportretteerden vatten. Wat gebeurt er áchter die afbeelding? Maar ik zie deze twee portretten niet in een tentoonstelling fungeren. Ik maak ze om mijn oeuvre compleet te maken. In een boek zouden die portretten dan wel weer functioneren, om aan te tonen waarover mijn werk gaat.


Jij kijkt al zoveel verder in je carrière? Daar zit toch extra energie in? Waarom dan je tijd niet besteden aan een werk dat je wél kan exposeren of verkopen?

PW: De functionaliteit van een beeld mag de creatiedrang zeker niet in de weg staan. Als je de noodzaak voelt om die reeks te maken, moet je dat ook doen. Want achteraf kan dat in je oeuvre misschien toch weer functioneren naar een publiek.


Is het daarom dat je in reeksen werkt en een reeks ook bewust afsluit?

PW: Inderdaad. Ik zie mijn reeksen als momentopnames in mijn oeuvre. Ik kan je ook zeggen dat twintig procent van mijn werk niet getoond wordt en ook helemaal niet die pretentie heeft. Soms wil ik in een reeks een meer intimistische sfeer creëren. Dat geeft dan ook een sterkere input voor mijn volgende reeks schilderijen.


Wil je met zo’n reeks ook een beetje structuur aan je schilderen geven? Omdat je anders het no beginning and no ending syndroom hebt?

PW: Inderdaad. Na mijn laatste zwart-wit reeks heb ik drie maanden bewust niet gewerkt, totale onthouding. Dat is een mentale training, zoals een wielrenner moet rusten voor zijn Tour de France. Het geeft je een intellectuele input om er nadien terug in te vliegen en het zorgt er ook voor dat de volgende beelden die je gaat maken die noodzakelijkheid hebben. De beste inspiratie daarvoor is even gewoon te leven. Als kunstenaar moet je trouwens nog altijd de vrijheid hebben om datgene te doen waarvan je vindt dat het noodzakelijk is om te doen.



 

Zijn titels en bijhorende expoteksten extra sleutels bij je werk?

PW: Natuurlijk. Ik zorg er ook altijd voor dat er een bijhorende tekst is voor de toeschouwer die meer over mijn werk wil te weten komen. Maar ik heb zelf nog maar weinig teksten gelezen die iets aan het beeld toevoegen. Je hebt het ding an sich, wat op zich heel interessant is en waar je heel ver in kan gaan. Gaat het schilderij over het afgebeelde of over de ziel van het schilderij?


Vind je het erg dat de toeschouwer weet wat je vertrekpunt is, hoe je te werk gaat bij de opbouw van een schilderij?

PW: Nee, Gerard Richter is één van de eerste schilders die in publicaties liet zien wat zijn bronmateriaal is en van waaruit hij vertrok. Wat voorafgaat aan een schilderij moet je de mensen toch niet per se onthouden? Is het bijvoorbeeld belangrijk dat dit een afbeelding van mijn broer is, of is dat niet belangrijk?


Haal je je inspiratie ook bij je collega - kunstenaars?

PW: Ik zie, raar maar waar, Gert Robijns dichter bij mijn werk staan dan schilder Koen Van Den Broek. We zijn beiden wel met hetzelfde medium bezig, maar inhoudelijk zijn we twee compleet verschillende kunstenaars. Iemand naar wie ik sterk opkijk is Martin Kippenberger, die met dezelfde problematiek bezig was dan ik. Hoe kan je heel die complexiteit van beeldinformatie isoleren en tot een beeld maken dat uitmondt in een schilderij of installatie? Dat is niet vooropgesteld.


Bij jou is het niet zo dat je een penseel vastneemt omdat je voelt dat je móet schilderen?

PW: Je hebt Sam Dillemans die vecht met zijn materie en daar ook constant mee bezig moet zijn. Daarnaast heb je ook kunstenaars zoals ik die van op een heel grote afstand naar dat schilderij toe gaan en zeggen: "Oké, dit moet ik echt schilderen”. Je gaat op een bijna chirurgische manier kijken naar de overvloed van beelden in de massamedia. Welk beeld moet écht geschilderd worden? Dat beperkt zich tot een dertig beelden per jaar. Daarbij ga ik te werk als een regisseur. Je hebt een soort plot waar je naartoe werkt en dan ga je op zoek naar de beste materie om dat gevoel weer te geven. Ik ben een grote David Lynch fan en wanneer ik schilder aan een reeks, denk ik vaak aan een film als Lost Highway. Op het einde heb je ook dat gevoel van: Waar is het begin en waar is het einde? Wat is hier nu gebeurd? Op die manier wil ik ook mijn oeuvre bekijken. Alles is mogelijk, maar het zit wel binnen de encadrering van de kunstscène. Soms is het ook een kwestie van overacting te vermijden. Het is voor een kunstenaar belangrijker wat hij niet doet dan wat hij wel doet. Daarom zijn die periodes waarin je niets doet belangrijk, anders zou je net aan overacting doen en dingen beginnen maken die niet nodig zijn.



 

Was je al van jongs af begeesterd door de kunst?

PW: Nee. Ik was al vierentwintig jaar toen ik naar de academie trok. Daarvoor zat ik in de handel maar zoals dat bij veel mensen het geval is, voelde ik de passie om iets te doen met kleurvlakken en lijnen. Je omgeving geeft je natuurlijk niet altijd de kans om daar ten volle voor te gaan. In 1993 was Antwerpen culturele hoofdstad. Ik kwam toen net uit het avondonderwijs. Toen een galerijtje me vroeg een werk te tonen, is er een klik gekomen en heb ik de keuze gemaakt al de rest stop te zetten. Op de academie ben ik dan Guillaume Bijl en Fred Bervoets tegen het lijf gelopen en ben ik de hele hedendaagse scène beginnen opvolgen, iets waar ik tot op de dag van vandaag niet mee ben gestopt. Ik vind het heel belangrijk om te kijken waar mijn collega’s mee bezig zijn. Daarvoor trek ik ook naar Londen, Düsseldorf… Ik beperk mij niet tot onze Belgische kunstenaars. Na mijn opleiding aan het HISK heb ik een drietal jaar in een soort isolement gewerkt. Toen is voor mij echt duidelijk geworden dat je met je twee voeten in de maatschappij moet staan om je oeuvre te kunnen laten functioneren. Ik ben ervan overtuigd dat er heel goede kunstenaars zijn die in hun atelier bezig zijn en in hun isolement heel sterk werk maken, maar je moet spreken over deze tijd, en tijd is ook je omgeving.


Wou je na het HISK bewust van alles laten broeden in je eigen hoofd?

PW: Het HISK zorgde ervoor dat je wel honderden personages in je hoofd had, omdat er wel drie à vier mensen per week in je atelier passeerden en allemaal hun eigen bedenkingen hadden. Op den duur begin je jezelf ook de vraag te stellen of het wel een noodzaak is waar je mee bezig bent. Hét belangrijkste ingrediënt om kunstenaar te worden, is de noodzaak.


Hoe zou je je eigen kunst omschrijven?

PW: Willem Elias omschreef het als neo-symbolisme. Op het einde van zijn tekst stelt hij dat, wanneer iemand een betere benaming vindt, hij er maar mee moet afkomen. Als kunstenaar denk je na over het inhoudelijke van je werk en hoe je dat kunt verbeteren en aanvullen. Maar je denkt niet na hoe we dat dan uiteindelijk gaan benoemen of wat dat dan uiteindelijk is.


Andere woorden die in teksten opdoken over je werk waren onder meer geheimzinnig, surrealisme, impressionisme en symbolisme. Zijn dat woorden waarin je je kunt vinden?

PW: Uiteindelijk zijn dat terminologieën. Als je met een beeld bezig bent, denk je daar niet op die manier over na.



 

Hoe leg je je werk dan uit?

PW: Vroeger zei ik dat ik kunstenaar was. Negentig procent van de keren werd daarop geantwoord: "Mijn tante schildert ook of die heeft indertijd…" Maar daar gaat het voor mij niet over. Ik ben heel fier dat ik na bijna twintig jaar kan zeggen: "Ik ben kunstenaar." Dat impliceert heel wat meer dan af en toe een schilderij te maken. Dat gaat over: Hoe kijk ik naar de wereld? Hoe ga ik om met mijn omgeving? Hoe ageer ik op bepaalde dingen? Dat gaat over de dingen die je opslokken, niet over dat ene schilderij dat je maakt. Dus als iemand mij nu vraagt wat ik doe, zeg ik: "Knutselaar." Dat zijn twee letters verschil.


Het hangt er natuurlijk van af tegen wie je het zegt. Wat zeg je tegen Luc Tuymans bijvoorbeeld, als hij je vraagt wat je te vertellen hebt met je schilderijen?

PW: De laatste tentoonstelling van Tuymans in Wiels is één van de sterkste tentoonstellingen die ik de laatste jaren in België heb gezien. Omdat hij afstand neemt van de toeschouwer. Wanneer je met zo’n afstand werk kan creëren, dan zit je in een stadium dat je zelfs geen publiek meer in je hoofd hebt en de toeschouwer niet meer mee incalculeert in het maakproces. Ikzelf zou met zijn expo in Wiels niet in zijn schoenen willen staan. Hij schildert met een statement dat het nog maar louter een communicatie is tussen hem en het schilderij. De periode dat Francis Bacon zijn eerste werken maakte, wist de toeschouwer ook niet wat ermee aan te vangen. Laat ons tien jaar wachten en dan diezelfde tentoonstelling van Tuymans nog eens gaan bekijken. Ik denk dat we er allemaal anders naar zullen kijken.


Denk je dat hij dan met een fuck you attitude naar het publiek schildert?

PW: Ik denk dat de toeschouwer onbestaand geworden is. De fout die heel veel toeschouwers maken als ze naar een tentoonstelling gaan, is dat ze hopen op een soort van linguïstisch systeem. Maar een schilderij is ook een wiskundig systeem, een samengaan van tonaliteiten. Ik denk dat de laatste werken van Tuymans daarover gaan.


Interessante theorie…

PW: Het verschil tussen Borremans en Tuymans is het verschil tussen koffie en thee. Het is beide warm, maar voor de ene is Tuymans de thee en Borremans de koffie, en voor de andere net omgekeerd.


Jan De Cock wil de beeldhouwkunst veranderen en er een andere draai aan geven. Denk je dat Tuymans dat ook wil doen met de schilderkunst?

PW: Je kunt in je leven niet tweemaal de schilderkunst beïnvloeden. De vraag is ook niet of hij de schilderkunst terug op niveau heeft gebracht. Hij heeft de manier waarop je met schilderkunst kan omgaan veranderd, de conceptuele kadrering van een schilderij duidelijk gemaakt. Dat is iets waar wij vandaag op verder kunnen werken. We maken een reeks van schilderijen, die individueel een bepaalde betekenis hebben, maar in de reeks een conceptueel idee. Dat heb ik van hem geleerd. Hij heeft daar wel een aardverschuiving mee veroorzaakt. Vroeger vonden de conceptuelen en intellectuelen Richter belangrijk en was er na hem niets meer. Tuymans heeft er mee voor gezorgd dat het schilderij als kunstwerk weer aanvaard werd.


Zou je ook graag zo’n pionier zijn?

PW: Ik zou dat niet aankunnen. Ik denk dat ik aan een oeuvre aan het werken ben dat voor veel mensen onduidelijk blijft. Een aantal curatoren en verzamelaars weten waar ik mee bezig ben. Misschien is dat voldoende.


Zie je je tot de laatste snik bezig je oeuvre verder uit te bouwen?

PW: Ik ken een heel mooie anekdote van Sickert – Frank Auerbach was trouwens ook grote fan van hem. Hij is tachtig jaar en er staat een reporter voor de deur waartegen hij zegt: “The man you looking for isn’t here, you have to find him in the British Museums”. Ik zou zo droevig niet willen gaan, maar ik hoop wel dat mijn werk belangrijker wordt dan mijn persoon. Je personage mag je werk niet in de weg staan. Je stapt sowieso in een bepaald proces waardoor je werk een bepaalde herkenning krijgt. Vandaag de dag is de muze een publiek geworden dat achter je staat terwijl je een werk maakt, een soort potentiële toeschouwer.


Want al heb je een gezin, het blijft een eenzame bezigheid.

PW: Wanneer je een werk maakt, voel je je niet alleen, want je hebt dat imaginair publiek voor je. Voor mij is alles architectuur: een omgeving, een publiek, een schilderij, een boek en ook het oeuvre dat je opbouwt.

Vind je dat een kunstwerk, zoals een boek, een mens kan veranderen?

PW: De schilderkunst heeft mezelf ook veranderd hé. Ik heb eerst schilderijen gezien die iets losmaakten vooraleer ik zelf ben beginnen schilderen. Ik herinner me dat ik als klein manneke in het Museum voor Schone Kunsten in Antwerpen voor het werk met de rode engelen van Jean Fouquet stond. Daardoor ben ik me wel vragen beginnen stellen: Hoe ziet de werkelijkheid eruit en hoe ziet de afgebeelde werkelijkheid eruit? Op die manier vind ik dat de afgebeelde werkelijkheid wél kan veranderen. Zoals je een boek leest. Een boek vertelt een verhaal dat je niet werkelijk meemaakt, maar dat je door te lezen wel kan ervaren. In dat idee en in die context kan de afgebeelde werkelijkheid een andere kijk geven op de werkelijkheid.


Hoe voel je wanneer een schilderij af is?

PW: Ik voel dat niet, ik stop als mijn werk wiskundig af is.


Hoe ga je om met - al dan niet - negatieve reacties op je werk?

PW: Sowieso krijg je een negatieve reactie nooit rechtstreeks. Als mensen de stap zetten mij rechtstreeks aan te spreken, is het meestal in een positieve, gunstige context. Positieve reacties kunnen me ook heel nerveus maken, zeker als mensen me naast grote namen plaatsen. Je hebt je afkomst en waar je naartoe gaat. Daartussen zit een heel verhaal.


Ben je gevoelig voor de manier waarop de media met je omgaan?

PW: Hoe meer er over je geschreven wordt, hoe meer plaats je inneemt, hoe meer herkenbaarheid en hoe meer gevolg.

Vind je dat je te snel carrière hebt gemaakt als kunstenaar?

PW: Het is gestaag gegroeid. Ik ben nu tien jaar professioneel bezig met mijn werk. Sinds vijf jaar werk ik samen met een galerij en leef ik honderd procent van mijn werk. In het begin is het altijd een aangenaam moment wanneer je werk begint te verkopen, maar wanneer de verkoop je begint in te halen, is dat soms heel raar. De volgende reeks die ik ga maken zal zeker niet beïnvloed zijn door het feit dat er mensen op een werk van mij aan het wachten zijn.



 

Moet je dan als kunstenaar toegevingen doen?

PW: Je stapt in eerste instantie buiten het isolement van je atelier en gaat kijken hoe je eigen oeuvre kan functioneren in een groter perspectief, in een soort van engagement naar een omgeving. Kijk, ik had net een expo in Aalst waar ik in een bronsgieterij – toch geen voor de hand liggende plaats om je werk te tonen - een gecrashte familiewagen in brons getoond heb in confrontatie met enkele van mijn schilderijen. Wel, daar zijn vijfhonderd mensen op afgekomen en dat was een moment waarop ik dacht: Hier gebeurt iets. Al was daar geen curator van erkende instituten te bespeuren.

In België heb je een aantal grote musea waar heel goede dingen gebeuren, maar voor een beperkte groep. Mensen gaan er naartoe vanuit een soort van strategie. Daarnaast heb je ook kleinere initiatieven, zoals Luk Lambrecht in Strombeek, waar niet altijd de grote massa aanwezig is, maar waar je wel altijd een expo te zien krijgt die gebalanceerd is en waarover nagedacht is.

Je werk wordt ook gesmaakt door het grote publiek. Het is toegankelijk, zoals dat heet.

PW: Het is niet omdat de man in de straat mijn werk verstaat, dat het van een minder intellectueel niveau zou zijn. Een goed werk draagt zowel de eenvoud in zich mee als het complexere dat erachter schuilgaat. Neem nu René Magritte. Zijn werk wordt door iedereen onmiddellijk gesmaakt, ook door niet-kunstkenners, terwijl het toch over zoveel méér gaat.


Wat is het belangrijkste gevoel dat je aan je publiek wilt meegeven?

PW: Waar ik zelf heel veel mee bezig ben in mijn werk, is het kantelmoment van het leven, hoe kwetsbaar alles is, hoe snel iets kan veranderen. In de films van David Lynch vind je dat ook terug, die switchmomenten.


Peter toont me op zijn computer nog enkele nieuwe werken, ze mogen er zijn! Ik hoop ze dan ook op een volgende expo te mogen aanschouwen!


Voor wie of wat doe je het in godsnaam?

PW: Ik heb ervoor gekozen en dan ga je er ook voor! De feedback, het imaginair publiek, je sociaal leven dat erdoor bepaald wordt. Het is ook typerend dat wanneer iemand mij vraagt hoe het gaat, ik altijd een antwoord geef over mijn werk. Op den duur ben je zo met je werk verbonden, ben je één met je werk. Al staat mijn gezinsleven daar dan weer helemaal los van.


Waarop ben je nu aan het broeden?

PW: Ik heb een aantal tentoonstellingen op stapel staan en daardoor begin ik ook weer als een chirurg naar mijn omgeving te kijken en probeer ik te denken welke beelden ik daaruit wil onttrekken om die op een canvas te zetten.


Dan wens ik je kunstige operaties toe Peter!

Hilde Van Canneyt, Copyright '09.


http://www.weidenbaum.be/
www.freemengallery.nl
http//www.kunstwerkt.be

Peter Weidenbaum stelt tentoon: 'Het zelfde en het andere'
Zebrastraat kunstenplatform, Zebrastraat 32, 9000 Gent
Van 27/09/09 tot 25/10/09.

Interview met Michaël Borremans en Manor Grunewald

Gent, 26 maart 2009.

 
Beide kunstenaars verwittigen me op voorhand dat ze interviews met kunstenaars niet interessant vinden en dit interview achteraf ook niet willen nalezen. Ze willen ook geen foto’s van hun werken bij het interview.
"Ik wil een heel droog interview," zegt Borremans. Bij deze dus, het leven zoals het is, beeldende kunstenaars.

Hilde Van Canneyt: Hallo Michaël en Manor. Waar hebben jullie elkaar leren kennen?
Michaël Borremans (1963): In 2006 gaf Manor mij een uitnodiging van zijn tentoonstelling en nadien zijn we elkaar blijven tegenkomen. Manor is echt wel een sympathieke gast.

Ken je zijn werk?
Borremans: Euh, ik ben vandaag voor het eerst naar zijn website gaan kijken… Grunewald is een Duitse naam en het viel me wel op dat zijn werk heel Duits is…

Manor, hoe stel jij je voor aan mensen die jou niet kennen.
Manor Grunewald(1985): Ik stel me voor als schilder; “kunstenaar” is zo’n vuil, geladen woord; “schilder” klinkt beter.
Borremans: Ik zeg “kunstenaar”, maar ik vind het wel fijn en zie het als een compliment als mensen me schilder noemen, want dat wil zeggen dat ik de mensen goed misleid heb. Ik ben eigenlijk een valse schilder, ik maak misbruik van dat medium. Ik ben schilder geworden omdat je daar trucs kan mee uithalen.
Grunewald: Ik vind het interessant om vanuit het medium schilderkunst te vertrekken naar andere mediums, dat is voor mij het meest evidente, en zo benader ik ook mijn sculpturen.

Hoe zag jullie werkdag eruit vandaag?
Borremans: Ik heb nu een periode dat ik niet werk. Ik had een tentoonstelling in New York en volgende maand één in Hannover en in between ontwijk ik mijn atelier.
Grunewald: Bij mij is het ook kalmer doordat ik net in Brugge een expo heb opgezet, dus heb ik in mijn atelier wat testen gedaan op groot doek, erop zitten dweilen.
Borremans: Ik heb wel facturen betaald vandaag! Dat is ook hard werken. (lacht)

Manor, vandaag verscheen je eerste artikel in H-art, hoe voelde dat? Heb je het gevoel dat je nu bij de kliek van gerespecteerde ‘hedendaagse kunstenaars’ behoort?

Grunewald: Zo denk ik daar niet over. Ik was aangenaam verrast dat die vrouw mij contacteerde, maar was eigenlijk meer nieuwsgierig naar wat zij ervan gemaakt had.
Borremans: Ik lees H-art niet graag, dat is voor kunstliefhebbers…

Leg eens uit.

Borremans: Je krijgt een weerslag van wat er gebeurt in de kunstwereld, maar als ik daar in kijk, voel ik me er niet goed bij. Dan ben ik totaal ontregeld en gedesoriënteerd. Ikzelf zit liever gewoon in mijn cocon…
Grunewald: Je ziet het als de Dag Allemaal voor kunstenaars?
Borremans: Zoiets! Nee hoor, voor mensen die geïnteresseerd zijn in kunst, die willen volgen wat er gebeurt. Het is een bruikbaar iets en het is goed dat het er is.

Lees je andere tijdschriften?

Borremans: Bij de tandarts. Nee, serieus, ik koop geen kunsttijdschriften.

Dan leer je ook geen nieuwe kunstenaars kennen?

Borremans: Ik ken er dan ook heel weinig...

Heb je het gevoel iets van schilderkunst te kennen?

Borremans: Ook niet. Ik vind het net heel interessant dat ik vanuit een eng perspectief zo met de dingen om ga, dat is een beperking, maar ook een vorm van minimalisme waardoor ik beter kan functioneren. Ik kies zelf waarmee ik geconfronteerd word en wil, voor zover dat mogelijk is, die zaken onder controle houden. Je kan niet alles toelaten, anders krijg je teveel input en word je compleet fucked-up. Ik ben daar nogal gevoelig voor.

Als een galerijhouder met jou praat over andere kunstenaars, moet je dus constant zeggen: "Die ken ik niet."

Borremans: Inderdaad.
Grunewald: Ik lees H-art wel, maar geef toe dat veel andere kunsttijdschriften toch op de collectioneurs gericht zijn.

Manor, jij bent autodidact, vind je dat een beperking?
Grunewald: Integendeel. Als ik mijn jaren op de kunstschool uitgedaan had, zou ik nog meer in de war zijn. Ik wil zelf ondervinden. Zelfstudie vind ik belangrijker dan babbelen over mijn werk, want dat interesseert me niet. Ik doe dat ook niet met andere mensen, ik vind dat niet belangrijk. Ik ga ook niet bij andere kunstenaars dieper op hun werk ingaan, dat interesseert mij niet. Ook ’s avonds op café niet.

Moet jullie vriendin iets van kunst kennen of hebben jullie liever een verpleegstertje die voor jullie zorgt?

Borremans: Hilde, wil je mijn privé-leven hier wel even buiten houden als het niet geeft? Als ik daar over begin dan zijn we wel een eindje bezig… Van mijn vorige vriendin - waar ik lang mee samen was - kreeg ik wel eens goede feedback. Dat is bijna een voorwaarde voor een vriendin, dat ik een soort intelligente feedback terugkrijg. Ik heb dat wel nodig, ook van andere mensen.
Grunewald: Interesse is ook iets anders dan kennis. Dus ja, mijn vriendin moet geïnteresseerd zijn.

Het is dus voldoende dat ze daarvoor op het gevoel afgaan?
Borremans: Dat gaat zo. Je wordt geconfronteerd met een beeld, een artefact, en je merkt onmiddellijk als je het toont aan de ander of het functioneert of niet.

Wat doet liefde bij jullie in de kunst?

Borremans: Als het slecht gaat in de liefde, is dat goed voor de kunst, gaat het goed in de liefde, dan is dat ook goed voor de kunst. Een liefde kan inspirerend werken en geen liefde kan ook inspirerend werken. Maar het is niet omdat er liefde is dat je slechte kunst zou maken.
Grunewald: Als je werkt aan een oeuvre in het algemeen, ga je niet afhankelijk zijn van kleine toestanden in je leven. Wijzelf gaan die toestanden in bepaalde werken wel terug kunnen ophalen, maar iemand anders niet.

Michaël, herinner je je nog de eerste maal dat er iets over je gepubliceerd werd?
Borremans: Daar kan ik me niks specifieks meer van herinneren, maar ik herinner me wel de periode – ik ben pas laat gedebuteerd als schilder – dat ik bevestigd werd als schilder. Ik wist en voelde al langer wat ik kon, maar dat werd nu ook door de buitenwereld bevestigd. Het was zo van: toch nog! Ik heb daar dus wel van kunnen genieten.

In al je biografieën zie ik als eerste jouw tentoonstelling in Croxhapox staan. Herinnert je je die expo nog (in ’96) ?

Borremans: Ja hoor, ik heb er twee keer schilderijen tentoongesteld, en telkens was het een heel interessante ervaring.
Grunewald: Het marcheert en bruist daar wel.
Borremans: Als ‘jonge’ kunstenaar kreeg ik daar de nodige feedback. Ik vond dat heel positief.

Waren er toen onmiddellijk mensen die op jouw werk vlogen, die voorspelden ‘hoe groot’ je ging worden?
Borremans: Nee, dat was eigenlijk heel beperkt hoor, je verkocht daar ook niks of zo. Maar die kritische feedback was wel heel interessant, iets dat ik tegenwoordig nog veel te weinig hoor. Ik vind dat heel vervelend. Trouwens ook in het algemeen, we zijn allemaal veel te lief voor elkaar. Als je iets te veel zegt, wordt dat onmiddellijk heel persoonlijk genomen.

Je expo in New York onlangs oogstte veel positieve bijval. Is zo’n expo gewoon een verzameling schilderijen, of werk je daar bewust naartoe?
Borremans: Ik heb dat minutieus voorbereid. Ik heb zelfs een maquette toegestuurd gekregen van de ruimte waar ik tentoonstelde.

De films die je daar tentoonstelde waren - naar verluidt - fantastisch. Als je, zoals ik, nog nooit een film van jou gezien hebt, wat mis je dan?
Borremans: Dat is een rare vraag… ik denk niet dat je iets mist hoor. Kijk, ik ben bezig met die schilderijen, en soms kom ik tot een beeld en heb ik intuïtief het gevoel dat het interessant zou zijn als daar een element van beweging zou inzitten. Sommige van mijn schilderijen zijn in wezen sculpturen, maar ik heb niet de know-how om dat uit te voeren.

Heb je geen zin om te wroeten in klei?
Borremans: Nee, absoluut niet, maar ik wil het wel graag updaten. Ik ben dan beginnen experimenteren met film en wou zien hoe dat zou werken. Ik presenteerde mijn films ook een beetje zoals schilderijen. Ik verwacht dat mensen op dezelfde manier met mijn films omgaan zoals ze met mijn schilderijen omgaan. Ze moeten al boeiend zijn als je er twee seconden naar kijkt. Ze gaan verder in een continue ‘loop’, het is zelfs niet de bedoeling dat je ze uitkijkt. Ze zijn aanwezig in de ruimte, zoals een ander kunstwerk.
Grunewald: Inderdaad, als een filmpje twintig minuten duurt heb ik daar al geen zin meer in, dat moet mij direct boeien, ik wil daar onmiddelijk in opgezogen worden. Als ik een goed schilderij zie, heb ik dat ook.

Gaat het voor jou puur om het beeld, een soort schoonheid van een beeld?
Borremans: Schoonheid of whatever. We zijn zodanig gewend en geconditioneerd dat film een verhaalstructuur heeft, terwijl bij het ontstaan van de film daar heel veel mee geëxperimenteerd is. Ik ent me op die oude traditie van omgaan met film. Ik benader het vanuit het perspectief van de schilderkunst. Mensen vragen me soms ook om een film te screenen op een festival of zo, maar dat is niet mijn bedoeling.

Het feit dat je 'film' maakt heeft dan te maken met het medium, het feit dat je niet alles kwijt kan in de schilderkunst?
Borremans: Maar nee, het is niet het feit dat ik vind dat ik niet alles kwijt kan in de schilderkunst, het is gewoon een neiging die ik had om daar eens iets mee te proberen… en dat is blijven groeien.

Stel dat je negatieve kritiek zou krijgen op jouw films, krantenkoppen die luiden als: ‘Borremans kan het niet meer’. Zou je dan tóch nog verder met dat medium werken?
Borremans: Ik zou willen dat ik die negatieve, maar gefundeerde en relevante kritiek kreeg, dan zou ik daar veel aan hebben.

Lees je alleen maar positieve recensies over je werk?
Borremans: Inderdaad, en dat is heel goed, maar eigenlijk heb ik daar niet veel aan.

Ik kan me inderdaad voorstellen dat je ’s ochtends in de krant een positieve recensie leest, maar tien minuten later jezelf in je atelier weer de grootste loser vindt.
Grunewald: Mijn artikel in H-art deed me na vijf minuten ook niks meer.
Borremans: In je atelier word je inderdaad weer met jezelf geconfronteerd. Het is niet omdat je op een bepaald moment succes hebt, dat het plots makkelijker wordt om een volgend werk te maken. Dat heeft daar eigenlijk niks mee te maken.
Grunewald: De criteria voor je werk worden dan plots veel hoger omdat de mensen een verwachtingspatroon creëren over je werk, zodat je het niet meer kan maken om met een minder geslaagd werk af te komen. Hang negen goede doeken in een tentoonstelling en één slecht, en het zal alleen nog maar over dat ene slechte gaan, de rest zien de mensen al over het oog, dus die slechte werken, dat kan je niet maken hé.
Borremans: Dat is niet waar hoor. Succesvolle kunstenaars beginnen soms slecht werk te maken en niemand zegt er iets van.

Lonkt dat gevaar ook voor jou, Michaël?
Borremans: Inderdaad, de vraag naar mijn werk is groot, ik zou kunnen proberen om aan die vraag te voldoen. Ik zou kunnen werken met assistenten en op korte tijd heel veel poen scheppen, maar zo marcheert het niet.
Grunewald: Je werk moet er zich ook toe lenen dat te doen natuurlijk, als je een Jeff Koons bent, dan klopt dat bijvoorbeeld bij het oeuvre.

Heb je het gevoel dat je jezelf telkens weer moet vernieuwen? Ben je niet bang dat ze ujebinnen dertig jaar verwijten dat je altijd op dezelfde thema’s hebt verder gewerkt?
Borremans: Er zijn een aantal thema’s waarrond ik werken omdat ik ze nooit beu word.

Manor, jij hebt nu in Brugge een expo in de Bogardenkapel (is ondertussen al voorbij, red) Hoe heb je die expo opgevat?
Grunewald: Ik vond de lokatie interessant en wilde daarom ook iets aanvangen met die ruimte. Niet zomaar iets ophangen, want daar heb je niet veel aan. Het totaalbeeld van een tentoonstelling moet kloppen, ik ben daar dan ook een half jaar op voorhand aan begonnen. Omdat het in een kapel was, wilde ik een soort catacombenaltaarstuk creëren voor die ruimte. Ik ben wel vertrokken vanuit mijn schilderijen en collages, en zo functioneert het voor mij ook, als een collage. Je hebt grote witte wanden en daar zet ik dan een paar elementen voor, exact gepositioneerd. Ik heb er ook voor geopteerd om niet te veel schilderijen te tonen, twee aan elke wand, zodat de installatie nog meer naar voor kwam.

Was je tevreden over je ‘eigen’ expo?
Grunewald: Wel ja, omdat je altijd een verbrokkeld beeld hebt bij het maken van een installatie. Je kan dat op voorhand niet altijd goed inschatten in je atelier, maar het moet ruimtelijk kloppen natuurlijk.
Borremans: By the way, wat is eigenlijk de reden voor dit dubbelinterview?

Hilde: Wel, Manor vertelde me dat hij met jou uit was geweest en toen vroeg ik hem of hij niet aan jou wou vragen of je geïnteresseerd was in een bloginterview. Maar omdat ik nogal ‘opkijk’ naar je werk, leek een dubbelinterview me ideaal om me wat achter te verstoppen.
Grunewald: Ik vond het interessant om twee verschillende generaties aan het woord te laten, ik ben 23 en Michaël is dubbel zo oud. Daarbij zitten we ook beiden in een andere fase van onze carrière. Die verschillende visies tegenover elkaar zetten leek me wel interessant.

Kijk jij op naar Michael Borremans’ werk, Manor?
Grunewald: Ik vind het interessant werk ik en heb al zijn boeken, maar opkijken is een groot woord.

Hoop jij, Manor - als je tweemaal zo oud zal zijn als nu - dat je een even goed en bekend schilder als Michaël zal zijn?
Grunewald: Tja, bekend… het essentiële voor mij is dat ik ook dan nog altijd mijn ‘ding’ kan doen, wat impliceert dat ik op mijn zeventigste nog altijd aan het schilderen wil zijn. Als ik daarvan kan leven is dat genoeg, meer hoeft niet echt. Michaël heeft dat ook niet zelf gecreëerd hé, dat is hem overkomen.
Borremans: Ik zou dat ook raar vinden als je daar zou naar streven.
Grunewald: Daar ben je toch niet mee bezig als kunstenaar
Borremans: Een carrière, dat is een tool hé. Dat is geen ultiem doel. Je hebt een carrière nodig omdat dat je een platform biedt. Je moet hett ergens in stand houden om je werk te tonen, het is een instrument die je gebruikt.

Je zit nu toch in een comfortabele situatie waardoor je tijd en budget hebt, en waardoor je je kan opsluiten in je atelier?
Borremans: Ja? (lacht)
Grunewald: Ik heb nu ook tijd en budget, door o.a. subsidies die ik krijg, en af en toe verkoop ik een werk. Had ik nog minder budget, zou ik mijn medium daaraan aanpassen en bijvoorbeeld enkel tekenen, wat goedkoper is.

Liever een arme, maar gelukkige kunstenaar dus?
Grunewald: Dat is een extreme stelling natuurlijk. Ik geniet ook wel van dat ietsje meer, maar als ik niet meer elke dag in mijn atelier kan werken, voel ik mij niet goed.

Krijg je nog subsidies, Michaël?
Borremans: Ik heb dat niet nodig. De organisaties die mijn tentoonstellingen organiseren, vragen veelal subsidies aan, maar daar zit ik voor niets tussen.

Je volgende expo in Hannover heet Automat. Waarom?
Borremans: Dat is de titel van een schilderij, maar het heeft ook te maken met een thema dat ik vaak bespeel: het geanimeerde en niet-geanimeerde dat ik met elkaar combineer. Met deze twee zaken probeer ik een staat van verwarring op te roepen. De lange traditie van de automaat stamt uit de 17e eeuw. Men maakte toen van die mechanische popjes die automatisch bewogen, en daar wil ik aan refereren. Het is een gegeven waar ik veel mee omga in mijn werk, de wijze waarop de mensheid zichzelf uitbeeldt. Ik recupereer dat in mijn schilderijen en zo heb je altijd een afbeelding van een afbeelding, wat een interessante afstand schept. Zoals de figuren uit 'la commedia dell’arte', dat zijn proto-types, het zijn geen echte individuen. Dit thema gebruik ik ook veel in mijn tekeningen, elke figuur die ik teken is een pion in een groter geheel. Ze zijn heel onpersoonlijk.

Is er een groot verschil tussen je expo in New York en je komende expo in Hannover?
Borremans: De expo in Hannover is een adaptatie van de show in New York. Ik zal het wel nog wat uitbreiden en op een andere manier presenteren. Voor mij is dat ook eens interessant, dat ik met dezelfde dingen een andere presentatie heb.

Ben je soms jaloers op Manor’s onbevangenheid? Want je moet toch veel meer denkwerk verrichten? Zou je graag terug in zijn schoenen staan en helemaal van nul herbeginnen?

Borremans: Nee, helemaal niet. Ik heb dat doorgemaakt. Trouwens, ik blijf heel onbevangen, het wordt zelfs erger, het verontrust mij soms. Ik word zelfs meer en meer onverantwoordelijk.

Zien jullie de romantiek van het kunstenaarschap zijn nog in, of vinden jullie het vooral ploeteren?
Borremans: Die twee gaan hand in hand.
Grunewald: Natuurlijk! Maar soms komen er zoveel andere dingen bij kijken, zoals paperassen en zo, waaroor je de romantiek soms wel vergeet.
Borremans: Kunstenaars die zeggen: “Inspiratie bestaat niet, daar is niks romantisch aan, het is gewoon hard work”, die snap ik niet. Chuck Close – die ik trouwens een slechte schilder vind - heeft ooit eens gezegd dat hij niet gelooft in inspiratie. Wel, die man kent het niet, en dat zie je ook in zijn werk, het is echt niet geïnspireerd.

Heb je een assistent, Michaël?
Borremans: Ik heb wel een assistent die mijn mails en allerlei vervelende dingen in orde brengt.

Een clichévraag: Wat is jullie drijfveer?
Grunewald: Dat is iets onbewusts...
Borremans: Dat verschilt au fond eigenlijk niet veel van gasten die graffiti spuiten. Het is iets heel primair. Zoals een hond zijn plasje doet waar een andere hond dan aan gaat ruiken. Zo werkt het ook met kunst.

Zo had ik het nog nooit bekeken…
Grunewald: Het is ook iets heel organisch. Je bent daar zodanig mee vergroeid dat het de normaalste zaak van de wereld is, het is niet iets waar je dikwijls bij stilstaat.

Maar jij , Michaël, zou je ook in Curaçao een hutje kunnen kopen en daar gewoon verder gaan schilderen ipv hier te blijven in het koude Gent? Je hebt er het budget voor…
Borrremans: Ik heb dat wel al een paar keer overwogen en ben dat nog aan het overwegen, maar niet naar Curaçao, dat spreekt me niet echt aan. (lacht)

Stel, je zit daar op zo’n prachtig eiland met allemaal mooie vrouwen rondom je, zou je dan ook nog nood voelen om te schilderen?

Borremans: Ik zou periodes hebben dat ik met die vrouwen bezig zou zijn en periodes hebben dat ik zou schilderen. Ik heb die twee polen nodig. Ik merk ook soms dat ik fases in mijn leven heb dat werken niet aan de orde komt. Maar als ik aan het werken ben, is dat ook heel intens.

Dus zelfs in een grot zou je nog de behoefte voelen om je beeldend uit te drukken?

Borremans: Als ik een oermens zou zijn, dan zou ik ook nog tekenen.

Zelfs als niemand die tekeningen ooit nog zou zien?
Borremans: Absoluut! Al doe je dat toch niet helemaal alleen voor jezelf. Zelfs die grottekening zal ooit iemand wel eens zien…

Zijn jullie in het atelier al bezig met het applaus dat jullie erna zullen krijgen?
Borremans: Ik toch niet.
Grunewald: Het is gewoon een manier van erkenning. Bij mij ontstaat een werk uit losse flarden. Nu mijn werk hier en daar opduikt, ben ik misschien inhoudelijk bewuster bezig met mijn ding. Ik wil in eerste instantie dat mensen een eigen invulling geven aan mijn werk, dat is net het interessante eraan. De titels die ik kies voor mijn werken zijn eigenlijk absurd gegeven bij het beeld zelf, maar dat doe ik dan ook om verwarring te schoppen bij de toeschouwer.

Zijn titels belangrijk?
Borremans: Natuurlijk. We zitten in een periode waarin we veel verwerkt hebben. In de 20e eeuw is er veel veranderd in de kunst. De kunst is helemaal geanalyseerd en omwenteld geweest. Dat zijn allemaal zaken die ertoe bijdragen dat we vandaag anders met kunst omgaan dan 50 jaar geleden.

Je bedoelt dat titels extra sleutels voor hedendaagse kunst zijn?
Borremans: Voor mij maken titels een wezenlijk onderdeel uit van het kunstwerk. Omdat ze ergens sturen of net het tegendeel doen.

Is het nodig dat de kijker, voor ze de expo bezoekt, eerst een begeleidende tekst over jullie werk leest?
Borremans: Dat is niet noodzakelijk voor mij.
Grunewald: Voor mij ook niet.
Borremans: Het heeft lang geduurd vooraleer er over mijn werk interessante teksten zijn geschreven. Ik ben er wel blij om dat die er nu zijn.
Grunewald: Het is voor kunstcritici soms moeilijk te vatten waar je precies mee bezig bent.
Borremans: Ik vind het wel interessant dat die teksten bestaan, dat er een aantal aspecten van mijn werk geëxpliceerd worden. Daar is wel hier en daar behoefte aan.
Grunewald: Dat vind ik ook. Omdat ik met losse fragmenten werk – dingen die op zich niks betekenen – en deze dan hervorm tot nieuwe beelden, is dat zeker nodig. Want ik kan dat wel simpel uitleggen en mensen schrijven daar dan teksten over, maar meestal snappen ze het toch niet.
Borremans: Je hebt natuurlijk kunstenaars die heel theoretisch zijn ingesteld en dat wel kunnen.

Veelal wordt door beeldend kunstenaars toch beweerd dat het beeld voor zich moet spreken, dat het geen tekst en uitleg hoeft?
Grunewald: Een tekst op een tentoonstelling moet inderdaad bijzaak zijn. De essentie van een werk is in eerste instantie dat het iemand gewoon moet raken. Je moet daar naartoe gezogen worden. Het werk moet kloppen qua beeld.
Borremans: In de conceptuele kunst is het werk gewoon een illustratie bij het idee. De kunst is daar bijna bijzaak, al is dat misschien overdreven gesteld.
Grunewald: Maar zo marcheert het wel, als je de tekst niet gelezen hebt, zal je het niet vatten.
Borremans: Soms heb je wel het gevoel dat het werk zelf een residu is van de theorie.

Wat ik las in een ander interview met jou en ik wel heel treffend vind is: ‘Een kunstwerk dat heel interessant is maar niet slaagt in zijn betekenisoverdracht is een mank kunstwerk’.
Borremans: We zijn weeral met beeld bezig hé…
Grunewald: Dat is de primaire noodzaak van een werk: het beeld. Als dat al niet klopt, moet je er voor de rest niet veel woorden aan vuil maken.
Borremans: Maar je hebt dat ook niet allemaal in de hand hé, er spelen ook toevallige factoren in mee. Het is voor de kunstenaar heel belangrijk dat een beeld potentiële overdracht en kwaliteit heeft. Een slechte kunstenaar zal dat niet zien. Dat is het verschil. Ik denk dat veel kunstenaars een schilderij kunnen maken, maar zich niet kunnen onderscheiden.
Grunewald: Ze zien niet wat goed of slecht is, ze zijn ook vlug content van zichzelf.
Borremans: Hoe dikwijls ga je niet naar een expo met 20 werken waar er maar twee uitschieters zijn? Wel, in feite zouden ze alleen maar die twee goeie werken moeten tonen.

Zijn er nog expo’s van anderen die jullie zich herinneren waardoor jullie compleet omver geblazen werden?
Borremans: Ik heb dat wel al enkele keren meegemaakt, maar ik heb een heel slecht geheugen.
Grunewald: Ik heb dat één maal gehad, maar wel op een dubbele manier. Dat was een expositie van een avondschool schilderkunst, de werken waren zelfs niet goed geschilderd, maar omdat die beelden zo naïef waren – een schilderij van hun chiwawa enzo – ontroerde mij dat enorm. Het voelde ook heel Vlaams aan die taferelen. Uiteindelijk is zo'n werk slecht, maar dan doet er niet toe, het maakt iets in je los.
Borremans: Als jonge gast zag ik een tentoonstelling van de etsen van Goya en daar was ik wel door platgeslagen. Of ge ziet ne keer nen goeien Rembrandt of Vermeer en denkt: et alors?

Ik had zoiets in het Hermitage in Sint-Petersburg, ik kon echt niet weg kon gaan van die Matisses of Kees van Dongens. In Keulen kon ik enkele jaren geleden geen afscheid nemen van de Hopper-tentoonstelling.
Borremans: Ik ken dat gevoel.

Zijn jullie ooit al verliefd geweest op een beeltenis van een schilderij?
Borremans: Natuurlijk.

Ik had dat bij je schilderij dat ik zag in Zeno X, een jongen met een groen masker. Er zit zo’n droevige blik in zijn ogen die me enorm fascineert. Ik heb daar toen een foto van getrokken en die hangt nu op mijn kamer, samen met dat meisje met die extra rode blos op haar wangen.

Borremans: Die jongen loopt hier rond in Gent Hilde, hij is wel nog maar 17 jaar…

Ahum...
Borremans: Het is nen wijzen gast. (lacht) Ik vind dat eigenlijk heel tof dat je dat doet. Er zijn zo nog beelden die je overal ziet, in massa, ik vind dat fantastisch! Ik denk dat mijn beelden beelden zijn die je niet helemaal kan definiëren, je bent er nooit mee klaar, het zijn open beelden. Daardoor blijven ze ook stààn, omdat je ze niet kan afwerken.
Grunewald: Als kunstenaar ga je sowieso al dingen zien in het dagelijkse leven die anderen misschien niet opmerken. Je definieert en creëert zelf beelden en dingen die je inspireren. Ik kan er ook erg van genieten ergens te zitten en te voelen dat alles klopt. Dingen die je onbewust oppikt.
Borremans: Ik ben daar wel bewust mee bezig hoor, het zijn dingen die ik in mijn werk ook toelaat.
Grunewald: Je moet wel een filter hebben hé.
Borremans: Ik weet: dit element heeft connotatie hier- of daarmee, met bijvoorbeeld kunstgeschiedenis. Het is altijd gelieerd aan een heleboel dingen die we kennen en die collectief zijn. Daarom is iedereen op een bepaald punt vertrouwd met de beelden die ik maak. Dat maakt mijn werk dan ook attractief en triggering.
Grunewald: Bij mij is dat meer onbewust, maar ik kan ook een krant openslaan en iets lulligs zien - zoals een hoek van een foto - en aanvoelen dat het een bruikbaar element kan zijn.
Borremans: Ik ben daar heel slinks en cunning in. Ik schilderde zo’n melkmeisje met een kapje die op de grond ligt, geïnspireerd op Vermeer. Wel, de manier waarop ze afgebeeld is -ze is waarschijnlijk dood, bijna de nek omgewrongen - en de manier waarop ze getoond wordt met die harde schaduw, is zoiets als forensische fotografie. Die combinatie heeft een enorme power en heeft een soort bipolariteit waardoor het niet te vatten is en heel erg aangrijpt. Dat komt niet toevallig tot stand dan, maar is heel doordacht.

Je toont je werk aan de hele wereld, maar je steekt er waarschijnlijk ook soms sarcastische of humoristische elementen in, zonder dat de kijker het daarom doorheeft.
Borremans: Ik heb inderdaad een heel groot podium, ik vind dat fantastisch! (lacht) De mensen zien inderdaad niet altijd wat ik bedoel, maar mijn werk appeleert ook aan het onderbewuste, want het onderbewuste kijkt altijd mee. Het is interessant om daar rekening mee te houd, maar er bestaat ook kunst waar uitdrukkelijk geen humor in voorkomt.

Zoals bij wie?
Borremans: Christian Boltanski is een hele goede kunstenaar, maar heel ernstig. Voor mij is dat een zwak punt van dat werk. Een werk moet veel caleidoscopische mogelijkheden hebben qua benadering. Conceptuele kunst heeft dat veel minder natuurlijk.
Grunewald: Ik geef mijn schilderijen meestal titels die los staan van het werk. De titel Let’s not talk about the IKEA colours heb ik gewoon aan een werk gegeven omdat er zo van dat blauw en geel uit het IKEA-logo in voorkwam. Mensen lezen dan die titel en zitten dan eigenlijk al direct vast. Ik misleid graag mensen.
Borremans: Het publiek is zich niet altijd bewust van wat het ziet.

Maar jullie zijn soms al maanden vertrouwd met jullie eigen werk, terwijl wij het nog maar voor de eerste keer zien en als het meezit er misschien drie minuten naar kijken.
Borremans: Een publiek moet zich niet bewust zijn van wat het ziet, want het werkt net omdat het appeleert aan dat onderbewuste.
Grunewald: Een titel is echt wel belangrijk. Stel: je schildert koning Albert en je geeft dat de titel ‘lul’, dan creëer je al iets heel tegenstrijdig. Je kan daardoor mensen met één woord direct van de kaart brengen.


PLASPAUZE


Wat is kunst trouwens?
Borremans: Ik weet niet wat kunst is, maar ik weet wel vaak wat wel kunst is als het er op aankomt.
Grunewald: Voila, het zijn mensen die serieus bezig zijn met hun kunst die kunst maken.

Je hebt eigenlijk geluk, Michaël, dat je succes kent terwijl je nog leeft…
Borremans: Veel kunstenaars kennen succes tijdens hun leven, dat is geen uitzondering, het is meer de regel. Jan Van Eyck werd ook goed betaald hoor.

Vinden jullie zich méér dan de gewone mens in de straat? Vinden jullie jezelf een soort van scheppende genieën?
Borremans: Absoluut niet, dat is de fout van de toeschouwer. Die denkt dat de kunstenaar in zijn werk de geniale kunstenaar probeert te zijn en zijn publiek maar moet proberen te achterhalen wat de kunstenaar bedoeld heeft. Zo zijn we geconditioneerd. Ik probeer daar helemaal tegenin te gaan doordat ik open werken maak waar die vraagstelling niet meer van toepassing is – denk ik.

Wat wil je teweegbrengen bij je publiek? Stel dat je nooit bestaan had en dus nooit die mooie tekeningen en schilderijen geproduceerd had, zou de wereld er dan anders uitgezien hebben?
Borremans: (lacht) Niet zoveel, maar dat valt nu moeilijk in te schatten natuurlijk. Kijk naar het werk van Andy Warhol, zonder hem zou de kunstwereld er toch anders uitgezien hebben. Veel kunstenaars zijn enorm belangrijk geweest, dat wordt vaak onderschat. Historisch bekeken, zijn de belangrijkste getuigen van de geschiedenis de kunstenaars geweest. Dat zijn de dingen die meegedragen worden.
Grunewald: Kunst staat ook vaak buiten de officiële instanties en vormt zijn eigen mening, want iedere kunstenaar voert zijn eigen onderzoek uit.
Borremans: Film en fotografie hebben vorige eeuw ook zodanig ons kijken en denken over het beeld beïnvloed, maar dat wordt zwaar onderschat.
Grunewald: De enige kunstvorm die algemeen aanvaard en verstaan wordt is muziek, omdat iedereen door onder andere de radio daar sneller mee geconfronteerd wordt.
Borremans: Ik heb lang in het onderwijs gestaan, ik vind het bijzonder jammer dat in het algemeen onderwijs beeldcultuur niet benaderd wordt, dat is gewoon krankzinnig. Ik vind het onbegrijpelijk dat mensen niet leren met beelden omgaan. Dat zie je ook in film en reclame, hoe slecht dat kan zijn. Ik vind – maar dat is de verantwoordelijkheid van de regering natuurlijk - dat je dat in het onderwijs moet binnenbrengen. Zo ga je ook een cultureel beschavingsniveau bereiken dat veel interessanter is dan met wat we nu opgezadeld worden.
Grunewald: Aan dat één uurke per week hebben veel leerlingen geen boodschap meer, ze zouden dit beter wijden aan beeldanalyse.
Borremans: Ons onderwijssysteem is nog heel 19e eeuws eigenlijk. Maar we zijn blij want we zitten op het hoogste niveau in de wereld en willen op onze lauweren rusten in plaats van nog progressiever te worden. Het gevolg is dat we nu alleen nog maar slechte TV-programma’s hebben en mensen zelfmoord plegen omdat ze slechte TV-programma’s zien, slechte architectuur zien, slechte vormgeving zien… Het hangt aan elkaar.

Jullie zijn dus ook van mening dat schoonheid - wat jullie toch op een bepaalde manier maken - de wereld kan redden?
Grunewald: Esthetiek is heel belangrijk.
Borremans: Beeldcultuur, architectuur en film zouden de basis moeten zijn in het onderwijs. Het is zo aanwezig in onze maatschappij, maar we leren er niet mee om te gaan.
Grunewald: Met basismateriaal kan je bijvoorbeeld al hele mooie huizen bouwen, hoe komt het dat er zoveel oerlelijke gedrochten gebouwd worden? Omdat een groot aantal mensen daar geen kennis van heeft.

Over naar muziek: Zetten jullie muziek op als jullie aan het werk zijn?
Grunzwald: Ik altijd.
Borremans: Ik nooit.

Maar je zingt wel bij The Singing Painters! Is dat cultuur of is dat fun?
Borremans: Voor mij is dat ontspanning. Ik vind wel dat we heel goeie muziek maken, maar ik ben zowat den enigen die dat vindt… (lacht)

Hebben jullie al een CD uit?
Borremans: Natuurlijk niet, we zijn een heel obscuur groepje.

Terug naar het atelier: is dat de plaats waar jullie het gelukkigst zijn?
Borremans: Nee, helemaal niet! Dat is de plaats waar er veel geween en tandgeknars aan vooraf gegaan is. Dat is de plaats van veel zweet, tranen en bloed.
Grunewald: Dat geluk daar duurt vijf seconden..

Is het jullie thuis?
Borremans: Voor mij wel. Voor mij is het belangrijk dat mijn atelier is waar ik woon, omdat ik geen discipline heb. Ik moet kunnen werken als het mij invalt. Maar misschien zou dat wel heel goed voor me kunnen zijn, een atelier op afstand.
Grunewald: Ik woon op vijf minuten van mijn atelier en dat werkt heel goed voor mij, maar soms na het diner ’s avonds heb ik nog zin wat te werken, maar merk ik dat ik er toch niet geraak. Door die afstand zie ik er tegenop. Ik ben echt wel een nine to five-er.
Borremans: Ik schilder alleen bij daglicht, tekenen doe ik wel ’s avonds. Maar zoals ik al zei, ben ik redelijk lui.

Je vindt jezelf een luierik?
Borremans: Ja… euh nee… De uren die ik effectief werk zijn zeer miniem. Ik zit niet graag in mijn atelier, maar de uren dat ik aan het werken ben, vergeet ik dat ik in mijn atelier zit.
Grunewald: Over dat gelukkig zijn in uw atelier: ik vind dat wel een interessant gegeven omdat dat er bitter weinig aanwezig is, je zit daar wel te wroeten hé. Soms zit je daar een uur niks te doen en ben je zodanig geconfronteerd met het werk dat je aan het maken bent, dat dat heel frustrerend is. Je zit continu alleen en je moet de vraagstelling continu aan jezelf voorleggen. Soms los je dan een probleemstelling van dagen in één minuut op, dan ben je vijf seconden content, maar kom je weer voor een volgend probleem te staan.

Voelt de eenzaamheid van een atelier soms zwaar aan?
Borremans: Als ik aan het werken ben voel ik geen eenzaamheid. Als ik me eenzaam voel, ga ik gewoonweg niet naar mijn atelier.
Grunewald: Ik ook niet. Ik hou van de wisselwerking alleen in mijn atelier te zijn en dan 's avonds te gaan aperitieven.

Michaël, de periodes dat je je opsluit om te schilderen, lukt het dan om echt een week geen mensen te zien?
Borremans: Ik bepaal nooit op voorhand 'of ik me ga opsluiten’. Ik begin te werken en kom achteraf tot de constatatie dat ik me opgesloten heb. Als ik intensief bezig ben met iets , kan me dat erg in beslag nemen..
Grunewald: Je voelt ook dat je goed bezig bent dan, dat het klopt, en dat wil je zeker niet stilleggen, uit besef dat het van korte duur is 'dat het goed marcheert'. Je wilt er dan ook helemaal in opgaan.

Zien jullie jezelf nog duizenden schilderijen maken?
Borremans: Zoveel moeten het er nu ook niet zijn…
Grunewald: Dat moeten daarom niet perse schilderijen zijn…

Maar is dat dan voor jezelf of voor iemand anders?
Borremans: Meestal worden die wel verkocht aan iemand anders hé…
Grunewald: Schilderijen is ook iets relatiefs. Voor hetzelfde geld zegt Michaël binnen tien jaar dat voor hem dat medium ook veranderd is hé. Dat is een evolutie die je niet op voorhand kan bepalen.
Borremans: Maar toch vermoed ik van wel hoor! Ik denk dat ik nog maar net op gang kom, ik denk dat ik mijn beste werk nog moet maken.

Verlang je er nog naar een soort Mona Lisa te maken?
Borremans: Dat is geen doel op zich, maar het zou wel interessant zijn mocht dat gebeuren. Zo’n werk dat de kunstgeschiedenis ingaat en altijd gerecupereerd wordt..
Grunewald: Op koffietassen enzo…(lacht)

Ik denk er net aan, er staat een tekening van u op de cd van dEUS!
(Michaël trekt een grimas)

Vraag skippen?
Borremans: Nee, als je er een interessante vraag kan over stellen niet…(lacht)

Ben je tevreden over hoe de tekening op het hoesje staat?
Borremans:Ik vind het wel interessant dat mijn tekening op zo’n commerciële manier gerecupereerd wordt, ik heb daar niks op tegen.
Grunewald: De tekening klopt ook wel met de titel van de cd.
Borremans: Het klopt helemaal niet met de titel van de cd, maar het kàn kloppen natuurlijk. By the way, ik heb een rock’n roll hart hé, als rockers mij zoiets vragen doe ik dat, zeker als ik fan ben, want ik heb zoiets ook al een paar keer geweigerd.

Al veel foute keuzes gemaakt in het leven?
Grunewald: Nu! Dit interview! (lacht)
Borremans: (kort en bondig) Ik heb al veel foute keuzes gemaakt in het leven.

Hadden jullie er destijds graag bij geweest ten tijde van de impressionisten in Frankrijk of de expressionisten in Duitsland? Iedereen die ’s avonds bij elkaar kwam en al dan niet Absinth dronk.
Borremans: Dat wordt allemaal heel erg geromantiseerd…
Grunewald: Dat is nu nog altijd! Dat is allemaal dikke zever… we zitten wij ook op café ’s avonds…
Borremans: Trouwens die impressionisten en surrealisten konden elkaar niet uitstaan.

Voelen jullie zich verbonden als een ‘kunstenaarsgroep’?
Grunewald: Maar neen, daar zijn wij niet mee bezig…
Borremans: Ik wil met schilders niks te maken hebben! Ik ga liever op café met schone meiskes! (lacht)

Over drinken gesproken, drinken of ‘smoren’ jullie in het atelier tijdens het werk?
Borremans: Ik drink braaf koffie en water… Drinken is voor als je je wil ontspannen…
Grunewald: Dat marcheert niet als je drinkt. Dat is een heel romantisch gegeven uit de kunstgeschiedenis.

Schilderen is topsport, maar doen jullie nog aan andere sporten om het schilderen te compenseren?
Grunewald: Jeu de boules! (lacht)
Borremans: Ik durf dat niet zeggen, het is te belachelijk gewoon: ik ga gaan lopen met een kap op, zodat niemand me herkent. Ik vind het echt geen gezicht, maar het is goed voor de conditie en ik heb er echt veel deugd van…
Grunewald: Als je een Orval of tien drinkt heb je daar ook deugd van hoor!

Over dat herkennen gesproken, heb je daar last van als je ergens binnenkomt, Michaël? Want de 10% die misschien 'kijken', zijn dan wel mensen die kennis hebben van kunst.
Borremans: Och, Ze kijken echt naar mij… Wat wel ambetant is op een receptie is dat mensen die ik niet ken tegen mij beginnen te spreken - en helaas - zijn dat de meest vervelende mensen. Die willen dan ‘praten’ met mij. Beleefde mensen laten mij gerust.
Grunewald: Ik had dat onlangs dat ene persoon x mijn hele programma kende waar ik mee bezig was, maar ik vond dat zeer irritant, want heb ik daar geen boodschap aan en die weten ook niks anders interessants te vertellen.

Stel: je komt de Vooruit in Gent binnen…
Borremans: Ik kom daar nooit binnen, dat is precies een jeugdhuis, ik kan daar niks gaan doen.

Ok, het S.M.A.K dan, denk je dan niet, fuck, ze gaan me herkennen en naar me kijken?

Borremans: Ik ben wel Koen Wauters niet hé. Tom Barman zei me: "Nu met die CD-hoes ga je pas echt bekend worden".
Grunewald: Mensen die met kunst bezig zijn, zijn dààr toch niet mee bezig? Trouwens, in kunstcatalogi staan meestal ook geen foto’s van de kunstenaar.
Borremans: Ik probeer ook altijd te vermijden dat er foto’s van mij in staan.
Grunewald: Het gaat niet over je gezicht hé, het gaat over je werk.

Je moet waarschijnlijk ook tegen de roddel ’die zal wel veel geld hebben’ kunnen…
Borremans: Dàt is wel waar natuurlijk! (lacht)

Voel je jaloezie?
Borremans: Die zal er ongetwijfeld wel zijn.

Voel je onderhuidse steken van mensen?
Borremans: In het begin voelde ik wel dat sommige vrienden minder vriend werden en andere mensen plots mijn vriend wilden zijn… heel raar. Maar dat is nu voorbij.

Is het eenzaam aan de top?
Borremans: (lacht) Eenzaam aan de top? Hilde toch..
Als je Luc Tuymans ziet, hebben jullie samen een klik?
Borremans: Luc Tuymans ken ik nauwlijks, ik heb daar nog nooit mee ‘geklapt’, misschien doen we dat ooit nog wel eens…

Wat denken jullie over emotie in de kunst? Mag de kijker jullie gemoedstoestand herkennen in jullie werk?
Grunewald: Dat is ook heel dubbel hé. Bij mij zal dat minder herkenbaar zijn omdat ik zo neutraal mogelijk probeer te zijn t.o.v. mijn werk.
Borremans: Ik geef wel een state of mind weer die meer algemeen is natuurlijk. Bij mij kan je niet zien aan mijn werk of ik me depressief of goed voelde.

Wie jullie kunst afwijst, wijst die ook jullie persoon af?
Borremans: Ik zou dat niet gauw persoonlijk nemen. Pas op, je hebt ook de factor van ijdelheid natuurlijk - die je ook niet mag uitschakelen - maar je mag dat niet persoonlijk nemen, het gaat over je werk.
Grunewald: Je kan dat ook weer vergelijken met muziek, omdat het iets is waar mensen makkelijker kunnen mee omgaan. Je hebt van die Vlaamse pompmuziek - die sommigen graag horen - en dan Coltrane waar andere liefhebbers voor zijn. Je kan toch nooit iedereen behagen?
Borremans: Dat heb je goed gezegd!
Grunewald: Je hebt natuurlijk ook gefrustreerde mensen die het zelf niet aankunnen en een ander zijn werk dan maar afbreken.

Maar bij jouw werk, Michaël, heb ik het gevoel dat gewoonweg niemand het slecht of lelijk kàn vinden.
Borremans: Zo in mijn gezicht gebeurt dat nooit. Maar mijn werk heeft soms ook iets mufs hoor, zo fris is mijn werk toch niet…

Komaan!
En een lief dat je werk niet graag ziet, kan dat je lief worden?
Borremans: Dat zou ik graag eens hebben, dat zou eens een goed lief zijn zeg, dat is dan een vrouw die je uitdaagt hé.

Ik zit al een hele week met dat liedje Tragedy van de Bee Gees in mijn hoofd, zo’n liedje dat je echt een wow-gevoel geeft. Wel Michaël, jij ben één van de weinige kunstenaars waar ik ook dat wow-gevoel bij heb – een soort verliefdheidsgevoel - als ik sommige werken zie.
Borremans: Tja, ik ben een catchy-kunstenaar hé! (lacht)
Grunewald: Dat is net het nadeel van beeldende kunst, dat je dat moet gaan bekijken op een tentoonstelling. Je hebt veel minder dat instant-gevoel zoals je bij een liedje op de radio kan hebben. Er is weinig spontane confrontatie, behalve op foute locaties als rotondes. Je moet echt naar die tentoonstelling gaan om het te vatten. Je kan natuurlijk een catalogus openen van een bezochte expo, maar dan duurt het langer voor je daar in opgaat. Jij kan dat nummer van de Bee Gees nu neuriën en iedereen is er mee weg, zeg een titel van een werk van Michaël en dat effect kan je niet in 1-2-3 bewerkstelligen.

Inderdaad, maar verf, verfstreken op een doek, dat heeft toch echt iets magisch, iets ondefinieerbaars.
Grunewald: Je kan het vergelijken met een gitaar, de ene haalt daar de goorste troep uit, de andere sublieme klanken. Idem met een tube verf: de ene kan daar alleen maar een vlak mee schilderen, de andere maakt daar iets prachtigs mee.
Borremans: Verf kan inderdaad sensualiteit hebben, het is iets heel fysieks, erotisch…

Waarvoor hebben jullie totààl geen talent?
Borremans: Ik kan totààl niet dansen. Ik heb veel ritme in mijn lijf en in mijn hoofd, maar een soort vertraging tussen mijn hersenen en mijn benen, ze reageren altijd een fractie trager dan ik gedacht had. Ik zit raar ineen op dat gebied, ik vermoed dat ik een psychomotorisch probleem heb.
Grunewald: Ik heb dat probleem met muziek, ik heb echt geen voeling met gitaar spelen, al zou ik dat echt wel willen.
Borremans: Allez, gitaarspelen, dat is toch fantastisch! Dat is gewoon het verlengstuk van je lichaam!
Vet
Ik wil jullie niet droevig maken, maar wat mag er op jullie grafzerk staan?
Borremans: Ik wil geen graf, ik zou het liefst zo gewoon verdwijnen zoals die vliegenier, Antoine de Saint Exupéry. Dat ik vermist bent, plots, en nooit meer teruggevonden word…
Grunewald: Of zoals Dennis Black Magic, die is toch ook verdwenen?
Borremans: Of zoals op het grafzerk van Cowboy Henk staat: Hij leerde zijn volk niks.

Er volgt nog veel over en weer gebabbel over kunstenaars, en ego’s, en dood zijn maar nog kunst nalaten, en tandartsen, en werken bij de Volvo, en vrouwelijke kunstenaars en wie de vrouw het mooist afgebeeld heeft, en gebabbel over een film van Bratkov waar Michaël smolt van die vrouw, en Manor die vindt dat het mooiste kunstwerk de wereld zelf is, tot gebrabbel over al dan niet seks voor een dagje schilderen in het atelier…

Houden jullie van interviews?
Borremans: Interviews zijn zinloos. 90% is overtollige informatie.
Grunewald: Laten we nog enen drinken…

Wat moet de lezer onthouden dit het interview?
Grunewald: Relativeringsvermogen...
Borremans: Dat in onze maatschappij het belang van beeldcultuur onderschat wordt en dat het aan de overheid is om daar bewust mee om te gaan. Dit is een oproep aan Frank Vandenbroucke, hij is niet slecht bezig, maar het kan nog beter…

Tijdens het nakaarten aan de bar:

Ik heb jullie eigenlijk te weinig over jullie werk laten praten hé?
Grunewald: Nee, ik denk dat dat eens een goed gegeven is. Maar mensen zijn in het algemeen ook niet echt geïnteresseerd in de diepgang van iemands werk.
Hilde, je ging nog een goeie vraag stellen: ‘Waarom andere mensen werken en wij niet?’ Alsof wij niet werken?
Borremans: (zingt) 't Zijn zotten de wèèrken...
Mijn ambitie ligt in mijn werk en ik blijf heel nieuwsgierig naar wat ik kan doen binnen mijn onderzoek.
Grunewald: Idem voor mij!

Hoeveel krijg ik op 10 voor dit interview?

Grunewald: Een volle 8. En nu kap ik ermee zulle!
Borremans: Een 6.

Waarom maar 6? Wat moest ik nog meer gedaan hebben?
Borremans: Je bent erdoor, zijt content! Het waren wat domme vragen hé Hilde!

Dat is expres, op mijn domme vragen krijg ik veelal interessante antwoorden...
Borremans: Het waren zo van die vragen waar ik me geen raad mee wist.

Waren ze te weinig kunstgecultiveerd?
Borremans: Ik vond dat ze te veel over kunst gingen. Ik wou over leuke dingen praten.

Zoals?VetBorremans: Dieren.

Wat is je lievelingsdier?
Borremans:
Tegenwoordig heb ik nogal veel affectie voor de lama.

Waarom?
Borremans:
Ik zou dat graag hebben als huisdier omdat dat eigenlijk niet in een huiskamer past.

Lievelingsbloem?
Borremans:
Klimop.

Lievelingsauto?
Borremans:
Heb ik niet.

Lievelingsgerecht?
Borremens:
Japans!

Let je op je gezondheid?
Borremans: Niet genoeg.

Heb je iets destructiefs in je?
Borremans: Absoluut! We hebben dat allemaal hé, eigenlijk schilder ik uit pure doodsdrift...

Schilderen tot de dood je van je penseel scheidt. Wow, wat een einde, bedankt voor het interview mannen!

Hilde Van Canneyt. Copyright 2009. Met dank aan croxhapox.

Expo's Manor Grunewald:
Zennestraat 17: Zennestraat 17, Brussel: van 23/04 tem 30/05.
Cruel Intentions: Broelmusem, Broelkaai 6, Kortrijk: van 15/05 tem 07/06.
Monumental: Luipegem 77, 2880 Bornem: van 17/05 tem 20/09.
The Ornamental Body: Witte Zaal, Posteernestraat 64, Gent: van 29/05 tem eind juni.
Solo project: release catalogus nov-jan 2010, Fordlaan 17.

http://www.manorgrunewald.com/
http://www.zeno-x.com/
http://www.fortlaan17.com/
www.kestner.org/de

statcounter