Interview met Piet Raemdonck (1972), Antwerpen, 29 juli 2011.
Hilde Van Canneyt: We kennen je als schilder. Vanwaar je keuze voor vrije grafiek destijds in Sint Lucas Antwerpen?
Piet Raemdonck: Ik was vanaf mijn zeven jaar al kunstacademie aan het volgen aan de academie van Eeklo, en rond mijn zestiende had ik daar voor grafiek gekozen. Ik denk dat het met mijn liefde voor tekenen en de lijn te maken had. Vrije Grafiek aan Sint Lucas was het logische vervolg. Doordat ik altijd zoveel met kleur ben bezig geweest, ben ik na mijn studietijd geëvolueerd tot een schilder. Maar ik denk dat ik een hele grafische schilder ben. Ik vind tekenen nog altijd de puurste vorm om je beeldend uit te drukken. Het is een heel bloot medium en ik vind dat heel schoon.
HVC: Het grafische is echt wel tekenen met een omweg.
PR: Zeker als je over grafische druktechnieken spreekt. De omslachtigheid was wel iets wat me tegenstond op de lange duur. Ik merk dat ik het nu heel aangenaam vind om heel direct mijn beeld te zien ontstaan. Ik heb op een bepaald moment besloten van mijn artistiek werk te gaan leven, en ik denk dat het sowieso onmogelijk was geweest om enkel met grafiek verder te geraken.
HVC: Ik las dat je op je vijftiende al de velden introk van je geboortedorp om te schilderen wat je zag. Toen je later naar het buitenland ging, maakte je er ook reisreportages. Gouache is aquarel gaan vervangen en erna schilderde je zelfs met olieverf en plein air.
PR: Ik heb altijd veel naar directe waarneming in de natuur geschilderd, omdat ik er van geniet, en ook om bij te leren over vorm en kleur. Kleuranalyse is iets wat me altijd beziggehouden heeft. Ik kijk rondom mij in een soort van kleurfilters. Voor mij gaat schilderen in belangrijke mate over kleurmenging, over een door en in elkaar gaan van kleuren.
HVC: In je zelfgeschreven teksten komen inderdaad veel de woorden kleurtheorie, kleurexpressie, kleurenleer, kleurnetten voor… . Ook licht is een belangrijk item in je werk. Daarnaast heb je een eigen mening over wit, zwart en grijs.
PR: Ik denk dat naarmate je schildert er een mening ontstaat over elk deelaspect van het schilderen. Wit, zwart en grijs zijn op hun manier heel specifiek.
Wit en zwart zijn extremen, absolute uiterste punten en grijs is een middelpunt dat neutraal is, geen kleur bekent. Het heeft heel lang geduurd vooraleer ik met zwarte verf ben gaan werken, ik heb het heel lang gemeden. Volgens mij is het een belangrijke gedachte dat kleur en niet-kleur met elkaar verbonden zijn in een soort continuüm. Vandaar dat ik lange tijd alleen maar met de hoofdkleuren heb geschilderd, en alles van daaruit mengde, ook de zwarten en grijzen. Voor mezelf is het fundamenteel geweest om door te dringen in het harmoniemodel van de kleurmenging. Ik heb er mij heel streng mee bezig gehouden. Nu begin ik daar gelukkig veel speelser mee om te springen, en durf ik meer te surfen en freewheelen.
HVC: Je kan je werk indelen in de klassieke genres landschap, stilleven en portret. Uit je stillevens zijn je composities gegroeid, het meest abstracte luik van je productie. Je voelt je een abstract schilder, omdat je op een abstracte manier kijkt, en het switchen tussen genres je bijna niks uitmaakt. Je ziet het als een dialoog tussen figuratie en abstractie. Het materiële interesseert je niet, het is de gewaarwording die belangrijk is.
Ik zie hier een schilderij voor mij dat op het eerste zicht op een interieur lijkt.
PR: Dit is één van de werken voor de tentoonstelling 'Kamerzichten' in het Zwart Huis in Knokke. Het wordt een duo-tentoonstelling met de overleden Josef Van Ruyssevelt.
Voor mij heeft dit interieur een soort van kasteelallure als je er zo naar kijkt, terwijl ik me gebaseerd heb op fotomateriaal uit een studentenhuis, met een samenraapsel van meubels en objecten. Ik vind het amusant dat door manipulatie die kamer een totaal andere allure kan krijgen, en een metamorfose ondergaat.
Wat de verschillende genres landschap, portret en stilleven betreft; ik merk dat ik me daar goed bij voel...Ik vind dat de schilderkunst de laatste jaren veel te veel met concept is bezig geweest. Op het groteske af. Ik kan een soort aversie voelen om vanuit pure conceptualiteit te vertrekken. Ik ervaar het als een statement dat ik bij die klassieke genres blijf.
HVC: Is bloemenvazen schilderen voor jou ook een statement? Je schreef daarover dat bloemen een schijnbare gelukzaligheid overbrengen, iets paradijselijks hebben… . Je stelt dit heerlijk vervullende van bloemen resoluut tegenover de zwaarwichtigheid in de tegenwoordige schilderkunst. Je schrijft ook ergens: 'dit is geen dwaasheid. Matisse, Hockney en Edgard Tytgat staan mij bij'. Mooi gezegd. Maar anderzijds wordt het schilderen van bloemen in de hedendaagse kunst scheef bekeken vrees ik.
PR: Bij Zeno X zit er ook een schilder die bloemenvazen schildert. Het is op zich een onnozel onderwerp: het thema van zondagsschilders. Daar gaan ze je nooit mee au sérieux nemen! (lacht) Net daardoor wil ik het schilderen. Het is niet zo dat ik me ergens buiten wil plaatsen. Het is gewoon dat ik het gevoel heb dat dat het eerlijkste en het beste is wat ik kan doen. Ik ben bezig met een soort verwondering te communiceren. Voor mij kan een schilderij ook een soort van droom- of ideaalbeeld zijn. Ik voel dat ik daar mee bezig ben. Bloemen hebben sowieso dat sublieme. Het bloemenvaasgenre is voor mij een bron die ik aangeboord heb, en ik voel dat ik daar nog heel veel in kan vertellen. Ook is het zo dat hoe meer ik het doe, hoe meer het een statement is.Trouwens ..door bloemen te schilderen heb ik heel veel geleerd omtrent kleurmenging. Kleurmenging gaat ook over een hiërarchie, en als je die hiërarchie niet doorgrondt op het moment dat je echt accuraat een bloemenvaas wil schilderen, dan ga je de mist in.
HVC: Je bent niet bang dat ze gaan zeggen: “Zie daar, dat is die bloemenschilder”.
PR: I wouldn’t mind. Morandi kunnen ze een flessenschilder noemen.
HVC: In je teksten – je houdt er blijkbaar van je werk in woorden uit te leggen – kwam ik ook nog andere namen tegen: Bonnard, Jean Brusselmans, Alex Katz. Ook inspiratiebronnen voor jou?
PR: Ik heb veel inspiratoren. Ik denk dat je geen twee schildershanden kunt bedenken die verder uit elkaar liggen dan die van Katz en Bonnard; extreem uniform en gespierd versus extreem variabel en wijfelend. Ik vind het interessant om te zien hoe anderen schilderen en af te tasten waar je mee accordeert.
HVC: Wat wil zeggen dat het weeral niet uitmaakt wat je schildert, maar wel hoe het geschilderd is?
PR: Ik vind het een spijtige zaak – maar het is een realiteit – dat het publiek heel vaak afgaat op wát er geschilderd staat. Ik vrees dat er een bepaalde intensiteit van kijken teloor is gegaan en ik mag hopen dat dat terugkomt. Misschien heeft het ermee te maken dat we in zo’n wilde beeldcultuur zitten: men denkt heel snel ‘dat men het gezien heeft’. Een goed schilderij ontvouwt zich vaak stelselmatig, je ziet steeds weer andere lagen en handelingen.
HVC: Dat vibrerende in je werk steken, is dat ook één van je betrachtingen?
PR: Ik speel met twee aspecten: hoe functioneert het werk van op afstand, en hoe functioneert een werk van dichtbij? Ik vind het belangrijk dat je die twee hebt als kijker. Je kunt een 'realistisch portret' schilderen, maar er zijn duizend en één manieren om tot dat portret te komen. Die verschillende manieren om dat te schilderen zijn ook allemaal verschillende mentaliteiten. Wanneer je gaat kijken van: “Hoe is dat portret hier geschilderd?”, treed je echt in dialoog met de maker.
HVC: Meer dan met de geportretteerde?
PR: Inderdaad. Zeker als je in de verf gaat kijken.
HVC: De eeuwige vraag van: “Waarom schildert een mens nu nog?” is daarmee misschien opgelost. Want uiteindelijk gaat het toch nog eens over de hand van de maker, wat een schilderij net interessant maakt tegenover een zuiver fotografisch beeld.
Maar jij schildert liever wat je ziet dan wat je voelt.PR: Neenee, dat is te kort door de bocht. Ik hou er wel van te schilderen wat ik zie, maar ik ga mijn emoties daar absoluut niet bij afsluiten. Ik vind het heel belangrijk om vanuit mijn buik te schilderen en ik wil mijn publiek ook liever in de buik aanspreken dan in de kop. Soms zeggen mensen me: “Ik mag dat misschien niet zeggen, maar ik vind het mooi.” Fantastisch toch! Ik hoorde Michaël Borremans ergens zeggen dat hij probeert mooie schilderijen te maken, en ik had iets van: “Eindelijk, het mag weer!” Het ligt toch in onze macht als schilder om schoonheid te creëren. Ik zie er geen graten in.
HVC: Modeontwerper Dries Van Noten heeft je vorig jaar de opdracht gegeven acht kolossale portretten te schilderen als beeld bij zijn wintercollectie.
PR: Voor mij was die opdracht belangrijk, want ik ben toen voor het eerst sinds jaren terug met zwarte verf gaan schilderen. Er zat veel zwart in de collectie van Dries, daarom leek het me ook passend écht zwart in de schilderijen te steken. Uit het beschikbare beeldmateriaal heb ik een aantal gezichten gekozen en ik heb ze geschilderd op doeken van drie meter hoog. Ik heb ze brut geschilderd; ik wou een avontuur van schurende, druipende en spattende verf, naast het fotografische aspect. De originelen hebben in het Modepaleis in Antwerpen gehangen, en dan heeft Dries ze ook als begeleidend beeld voor de collectie gebruikt in Parijs en Hong Kong.
HVC: Wat hoop je dat de kijker in je schilderijen terug kan vinden? Hoop? Troost? Genot?
PR: Het klinkt alle drie heel goed (lacht) Joy, zou ik zeggen.
Het gaat er ook over in hoeverre de kijker meegaat in je verhaal. Als mensen je werk volgen en een soort van geest kunnen gewaarworden die doorheen mijn schilderijen loopt, is het helemaal geweldig natuurlijk.
HVC: Merk je door een reactie van een kijker dat hij/zij op dezelfde golflengte als jou zit?
PR: Je kan dat soms wel merken, maar dat zijn witte raven. Ik denk sowieso dat iedereen er zijn eigen schilderij van maakt en dat is ook goed, want het is op dat moment de realiteit voor die persoon. Ik moet daar als maker respect voor hebben. Als de kijker iets in een schilderij ervaart, en mij vraagt: “Klopt dat?”, dan ga ik daarop niet “Neen” antwoorden.
HVC: Schilderen is natuurlijk communiceren, het mottige is dat het altijd via een omweg moet gebeuren en de kijker niet altijd weet wát je wil communiceren.
PR: Ik heb het voordeel dat ik af en toe met mensen praat over mijn werk.
HVC: Jij tracht als schilder het kijken te de-automatiseren. Dat heeft er mee te maken dat je wil loskomen van het onderwerp, nieuwe werelden naar voren wil laten treden.
PR: Ik ben blij dat je dit aanhaalt, want het is een element waar ik nog niet lang bewust mee werk. Echt niet iedereen gaat kijken naar hóe er geschilderd is, dus is het van belang dat moment van ‘ik heb het gezien’ uit te stellen. De blik de-automatiseren dus. Ervoor zorgen dat er niet meteen iets ontstaat van: “Dit is het plaatje, I 've seen the whole picture.” Ik knip als het ware stukken uit het beeld, zodat de kijker op het verkeerde been gezet wordt.
HVC: Je hebt het hier over ‘stukken uitsnijden’, ik zie dat je in je nieuwe werk met de collagetechniek werkt.PR: Ja. Dat heeft verschillende redenen: ik wou onder andere het knutselaspect terugbrengen in mijn werk. De laatste vijftien jaar heb ik vooral met olieverf op doek geschilderd, maar ik heb hele rijke herinneringen aan mijn kindertijd, waarin ik veel knutselde. Omdat ik het ook zo belangrijk vind om vanuit de buik en mét de buik te communiceren. Daarbij kan je met collage ten allen tijde beslissen om een deel te verwijderen of een deel toe te voegen. Je bent niet op voorhand beperkt tot een formaat, wat je wel hebt met een schilderdoek dat al opgespannen is. Ik ga het werk zodanig presenteren dat het geen strakke buitenranden heeft, het mag een pulserende contour hebben.
In dit collagewerk zijn eigenlijk allemaal elementen samengebracht die een andere oorsprong hebben. Ik vind dat boeiend: daardoor wordt het schilderij extreem zijn eigen realiteit. Die kamer die je ervaart bestaat niet buiten dat schilderij.
Ik werk op verschillende manieren met collage en dat zal een constante zijn in de expo in het Zwart Huis. Ik vertrek van stukken zelfgekleurd papier. Stukken die heel goed aan elkaar geplakt zijn en andere die lijken te golven en zweven, wat een meerwaarde kan geven… Als je spreekt over interieurs, spreek je over driedimensionaliteit en door die lossere stukken kan je een soort van metaruimte krijgen…
Soms denk ik dat een werk klaar is, maar de volgende dag brei ik er weer een stuk aan, waardoor het werk een heel andere sfeer of beleving krijgt...
Ik werk veel met complementariteit in kleur. Vandaar ook de keuze voor gekleurd papier, wat me automatisch in een bepaalde richting duwt, waardoor ik verplicht ben met kleur te reageren in een andere richting. Ik schilder als het ware in het rond. Als ik bijvoorbeeld een rood blad papier heb, en ik heb een grijstint nodig, dan ga ik geneigd zijn geen grijze verf te nemen, maar daar een licht turquoise op te zetten, waardoor je grijs ziet verschijnen. Ik haal mijn kleuren vaak vanuit complementaire kleuren. Dat geeft ze een inherente logica. Mocht je vertrekken van een witte ondergrond, dan zou je andere dingen doen. Veel schilders gaan zwart en grijs gebruiken als twee losstaande entiteiten. Daardoor ontstaat het risico dat er geen dialoog is tussen de delen in het schilderij. Het kan me echt storen als het palet van een schilderij slap is.
HVC: Je hebt een eigen mening over techniek en afbeelding, over binnen- versus buitenbeeld, positief versus negatief, contrast tussen lijn en begrenzing, vorm, perspectief, gelaagdheid, vervaging, het sferische, nabeelden, kleurvlekken… Het valt me op dat je heel theoretisch denkt over je werk.
PR: Maak je geen zorgen, ik ben bijzonder emotioneel. (lacht)
Ik ben intensief met het optische bezig, omdat ik als schilder nu eenmaal optisch communiceer...
Die principes die je aanhaalt zijn universeel, en gelden als bouwstenen zowel voor abstract als figuratief werk.
Voor mij zijn kleurvlekken en nabeelden trouwens nogal emotioneel...
Ik hou ervan dingen in tegenlicht te schilderen, omdat je door dat lichtbad een totale vervorming krijgt van de kleur en de vorm van het ding.
Het ontroerde me toen ik May Van Ruyssevelt hoorde vertellen dat haar man graag in tegenlicht schilderde. Dat is iets wat Josef Van Ruyssevelt en ik gemeen hebben. Ik doe geen kwaliteitsvergelijking tussen hem en mij, maar ik denk dat we allebei luministen zijn, en het licht hoger inschatten dan de dingen.
HVC: Ook mooi gezegd is: de rekwisieten worden mijn acteurs in een visuele opvoering. Dingen worden gepositioneerd en weer verschoven en in wisselende dialogen tonen ze zich steeds van een andere kant. Vormen vervormen en verdwijnen. Niet-vormen eisen de aandacht op en lijken vorm te zijn, ze worden dat dan ook binnen de verftaal van het schilderij.
PR: Dit is een tekstje dat ik geschreven had omtrent mijn composities, maar dat gaat ook helemaal op voor de kamerzichten. Ik voel dat nu ook bij het maken van deze werken: dat meubilair, dat zijn voor mij acteurs. Ik merk dat ik bijvoorbeeld die groene stoel als een individu in het schilderij benader, die kamer met meubilair is niet leeg, ze is als het ware bevolkt...
Ook de coulisse is een element waar ik veel mee speel. Dat is een theatraal aspect, dat gaat over tonen, verhullen en onthullen, het binnentreden in het schilderij.
HVC: Gerd Hendrickx, die een tekst over je werk schreef, vermeldde een versregel van de Portugese dichter Pessoa, het ging over “een leerschool in verlering.”
PR: Het gaat over een leerschool in verlering als een stelselmatige bevrijding van het academische systeem. Ik heb een klassieke academische techniek, maar ik wil die niet als een keurslijf. Een schilderij kan zodanig technisch zijn dat het verstikkend werkt.
Het feit dat ik nu aan het knutselen ben is daar een heel bewust onderdeel van. Zo trek ik de boel open en steek ik mezelf een soort van stokken tussen de wielen, zodat het allemaal een beetje gaat manken. Waardoor er andere dingen naar de voorgrond kunnen treden.
Ik ben een groot liefhebber van naïeve kunst, en heb bewondering voor mensen met een klassieke métier die die helemaal loslaten om iets anders te laten geboren worden.
HVC: Voor je expo in het Zwart Huis wil je het publiek ook eens iets anders laten zien…
PR: Ik ben er nog niet, maar ik hoop dat ik iets aflever dat ademt, en dat meer is dan ‘goed gemaakt’. Misschien dat dat ‘goed gemaakt’ in onderdelen ‘slecht gemaakt’ zal zijn, maar daardoor hopelijk net goed. Ik vind het belangrijk om dat te relativeren.
HVC: Jozef Van Ruyssevelt schilderde ook naar waarneming en bestudeerde kleur, licht en ruimte, zonder detaillering, realistisch abstract. Hij schilderde eerst altijd in zijn atelier en pas later in ’74 is hij naar buiten getrokken met zijn schildersezel. Hij was gefascineerd door de manier waarop de dingen zich aan hem voordeden. Het is niet toevallig dat Gerda Vander Kerken van het Zwart Huis aan jou dacht om deze duo-tentoonstelling op stapel te zetten.
RO: Ik ga bekennen dat ik lange tijd bewust geen literatuur van Van Ruyssevelt in huis heb gehaald omdat zijn werk me te extreem aanzoog. Maar ik bleef hem maar tegenkomen: mensen die me zeiden dat mijn werk aan hem deed denken, mensen die werk van me kochten en het naast een schilderij van hem hingen, enz… Er gaat veel resoneren bij mij wanneer ik naar zijn werk kijk...
HVC: Hij benaderde schilderkunst ook vanuit zijn intuïtie en innerlijke noodzaak, zonder symboliek of verwijzingen. Jij ook?
Ik heb in die zin een groot ontzag voor hoe Bonnard artistiek risico nam, en slecht durfde te schilderen. Fenomenaal toch?
HVC: Dat brute wat je in schilderkunst terugvindt is inderdaad de max!
PR: Een schilderij is een neerslag van een dans. Daarmee bedoel ik geen elegant salondansje hé… dat kan alles zijn wat een mens aan bewegingen kan maken!
Een schilderij is een neerslag van handelingen. Kwestie van je daarvan bewust te zijn..
HVC: Je zou dus niet in beschonken toestand kunnen schilderen?
PR: Toch wel. Dat is dan ànders bewust. (lacht)
Wanneer ik geconfronteerd word met organische vormen, of een portret maak of in de natuur schilder, ga ik afstemmen op een soort van cosmic dance, de werveling die door de dingen gaat. Als schilder ga ik dan echt surfen op die golf. Dat is een soort van in- en uitbeweging: inzoomen en uitzoomen, waarbij het uitzoomen een moment is waarop je naar de totaalervaring teruggaat, en kijkt wat je zonet gedaan hebt.
Wanneer ik in de natuur schilder, is de natuur de leraar.
Dan zou je kunnen zeggen: “Ik ga die boom binnentrekken in mijn toets”, maar je kan ook zeggen: “Ik ga mijn toets uitbreiden naar die boom.” Dat is een enorm verschil in mentaliteit. Een van de redenen waarom ik Jozef Van Ruyssevelt bewonder, is dat hij een heel geraffineerde en genuanceerde manier van krabbelen heeft. Zijn schriftuur gaat heel chaotische proporties aannemen, maar is altijd raak.
HVC: Jozef Van Ruyssevelt had geen ander leven dan zijn schildersleven en leefde geen dag zonder schilderen. Kan je je daar in vinden of vind je moeilijk de weg naar je atelier?
PR: Daarin ben ik anders. Ik vind niet dat de kunst voor het leven moet staan. Ik vind dat je in eerste instantie goed moet leven.
HVC: Je ziet het dus als een opoffering?
PR: Ik vind het heel belangrijk dat je input krijgt van het leven. Je moet daar een evenwicht in te vinden…
HVC: Maar het is je droom een grote of bekende schilder te worden? Daar moet je toch hard voor werken?
PR: Liever een grote schilder dan een bekende schilder. Ik denk wel dat ik opofferingen doe.
HVC: Had je liever in een ander schildertijdperk geleefd, of voel je je als een vis in het water als schilder in 2011?
HVC: Voor wiens kunstenaarscarrière zou je willen tekenen?
PR: Piet Raemdonck. (lacht)
HVC: Mooi einde me dunkt.
Hilde Van Canneyt, copyright 2011, met dank aan het croxhapox en Het Zwart Huis.
De duo-expo van Piet Raemdonck en Jozef Van Ruyssevelt gaat door van 29/10 tot 4/12/’11, Zeedijk 635, 8300 Knokke. Open za en zo van 14 tot 18u.
Opening za 29/10 van 14 tot 18u.
www.pietraemdonck.com
www.galieriezwarthuis.be
www.jozefvanruyssevelt.be