volgend interview: BERLINDE DE BRUYCKERE
Interview met Helene Vandenberghe, (dochter kunstenaar
Philippe Vandenberg (1952-2009)), Brussel, 29 juli 2012.
Atelier Philippe Vandenberg , Sint Jans Molenbeek
Hilde Van
Canneyt: Hallo Hélène, je bent de dochter van Philippe Vandenberg, die drie
jaar geleden uit eigen wil uit het leven stapte. Daarom hebben jullie met de
drie kinderen de ‘Estate Philippe Vandenberg’ uit de grond gestampt. In het
overlijdensbericht in de krant stond toen: “Hij was een getormenteerd mens die
met donkere krachten worstelde.”
Helene Vandenberghe: Mijn vader was een man die het
zeker niet altijd gemakkelijk had, het leven viel hem bij momenten zeer zwaar
en hij worstelde daar erg mee. Het creëren van een beeld beschermde en verloste
hem als het ware van zijn demonen. Hij geloofde steevast in de bezwerende
kracht van het beeld.
HVC: Kunstenaars maken natuurlijk ook wel werk om graag gezien te worden.
HV: Ik denk dat mijn vader in eerste plaats tekende/schilderde vanuit een noodzaak. Hij zei: “Als ik teken, kan ik de wereld aan.”
HVC: Op het einde van zijn leven, had hij al met jullie gesproken over zijn mogelijke zelfdoding, omdat hij zich ongelukkig en eenzaam voelde, vooral in zijn werk. Dit omdat hij het gevoel had dat hij geen klankborden meer had, nochtans iets wat hij vroeger wél had. In het tijdschrift H-art zei hij ook: “Als je jong bent, houd je je vast aan je meesters en voorbeelden, maar dat verdwijnt, waardoor je eenzaamheid alleen maar groeit.
In een interview
met Gérard Béreby zei hij: “Ik hou nogal van de uitdrukking: “Ik ben niet
zeker.” Ik geloof dat de creatieve handeling zeer intiem is en dat we ze
alleen, helemaal alleen stellen. Op dat moment worden we geconfronteerd met de
fundamentele eenzaamheid die deel uitmaakt van het mens zijn. Het is een
handeling waarbij niemand kan helpen. In feite schilderen we op het doek wat we
zelf missen. Niemand anders kan ons helpen.”
HV: Schilderen is een eenzaam proces en ik denk ook dat dit niet anders kan, toch niet in het geval van mijn vader (lacht). Het gevecht met de engel noemde mijn vader het. Je staat voor het witte canvas en tracht via de verf dat ultieme beeld te vangen dat een antwoord biedt aan je angsten of verlangens. En niemand kan je hiermee helpen, je staat er helemaal alleen voor. Eenmaal het beeld gevangen is het werk van de kunstenaar gedaan en wordt het beeld geschonken aan de buitenwereld. Een zeer genereus gebaar. In het begin van zijn carrière had mijn vader een groot klankbord, hij was ‘in de mode’ en kreeg veel feedback. Maar zijn werk evolueerde, veranderde van stijl, werd bij wijlen radicaler…was toen minder in de mode….mensen begrepen zijn beelden niet meer, kregen er geen vat meer op waardoor de dialoog stil viel. Mijn vader trok zich steeds verder terug in zijn atelier en bleef consequent doorwerken, wilde zich niet compromitteren aan de grillen van de kunstwereld maar de eenzaamheid knaagde en werd op lange duur ondraaglijk,
HVC: Jullie doelstelling is het werk van jullie vader internationaal levendig te houden, alsook opruimen in het atelier: een goede conservatie, stockage en archivering. Daarnaast werken jullie ook aan wetenschappelijk onderzoek rond het oeuvre en willen jullie zijn werk internationaal promoten.
Ergens antwoordt
je papa op de vraag of hij bezig is met het nabestaan van zijn werk: “Een
stichting doet mij te veel denken aan een mausoleum of een museum. Het
alternatief? Oeuvres die rondreizen en overal bekeken worden. Ook wil ik dat
mijn werk omgeven wordt door jonge mensen: als ik de jeugd kan raken, raak ik
misschien aan een puntje van de eeuwigheid.”
HV: Toen mijn vader is gestorven werden wij, mijn twee broers, Guillaume, Mo, en ik, geconfronteerd met dit enorme atelier en de vele tekeningen en schilderijen die nu plotseling onder onze hoede kwamen. Een zeer grote verantwoordelijkheid en ik moet eerlijk toegeven dat het toch wel efjes slikken was. Gelukkig komen we alle drie zeer goed overeen en kunnen we altijd op elkaar rekenen. We horen en zien elkaar zeker wekelijks. De clan VDB noemen we ons eigen lachend.
We hebben toen samen besloten dat, in de geest van onze
vader, het werk moest verder leven, buiten de muren van het atelier.
Maar de stap naar buiten willen we echt goed
voorbereiden, we hebben alle tijd dus willen we zeker niets overhaast doen.
Eerst kijken wat er allemaal is, in welke staat, onder welke condities en
kunnen we deze verbeteren etc…m.a.w. we bereiden de humus voor waarmee door
anderen verder kan gewerkt worden. We hebben dus in eerste instantie het
atelier gesloten van alle commerciële activiteiten en richten ons nu concreet
op de inventarisatie, conservatie en wetenschappelijk onderzoek.
Ondertussen, we zijn nu bijna 3 jaar bezig, hebben we
een vaste equipe van professionelen rond ons weten te verzamelen: mensen en
instellingen die vanuit professionele oogpunt mee het proces van
restauratie/conservatie en onderzoek opvolgen. Ik denk hierbij aan het KIK
(Koninklijk Instituut voor Kunstpatrimonium), La Cambre, Hogeschool Antwerpen,
ULB, Ugent….
We stellen het atelier ook open aan studenten en andere
geïnteresseerden. De studenten schilderkunst van Sint Lucas te Gent en de
Academie in Antwerpen komen hier om zich te laten inspireren, een dialoog met
het werk aan te gaan,….in de toekomst gaan we zeker verder met dit project. Ook
komen er vaak jonge kunstenaars, die als leerling mijn vader hebben gekend of
nog gastlezingen van hem hebben gevolgd. Het werk boeit hen enorm en het is ons
een plezier om hun in het atelier rond te leiden.
Als estate beperken we ons wel tot deze drie kerntaken
en gaan ons bewust niet in het inhoudelijk parcours mengen. Dit laten we aan
anderen over. We creëren enkel een platform. Op termijn gaan we ook in zee gaan
met een internationale galerie die het werk buiten het atelier zal doen circuleren.
HVC: Het is ook goed om jonge schilders te doen inzien dat veel ‘grote’ schilders een grote struggle in hun atelier meemaken. Dat het bij weinigen in 123 lukt achter hun schildersezel.
HV: ja dat klopt, veel jonge kunstenaars en studenten komen naar het atelier en vragen om terug te mogen komen omdat het hun op een of andere manier een hart onder de riem steekt.
HVC: Als dochter vind je je papa’s werk natuurlijk altijd sterk.
HV: Meestal toch…maar lang niet alles (lacht). Daarom houden mijn twee broers en ikzelf ons als ‘kinderen van’ ook zoveel mogelijk op de achtergrond als het op keuzes aankomt. We zijn ons zeer goed bewust dat we een veel te sterk geladen kijk hebben op het werk. Sommige curatoren in België hebben mijn vader ook goed gekend en kunnen het werk vaak niet loskoppelen van zijn persoon en geschiedenis waardoor ze een zeer beperkte en vaak gestigmatiseerde beeld van het werk hebben. Hun voorkennis beperkt hun om het werk met een open blik opnieuw te benaderen. Daarom hebben we besloten om het werk buiten België te brengen en mensen uit de internationale kunstscène in het atelier uit te nodigen. Zo zijn onder andere Hendrik Driessen van ‘De Pont’ in Tilburg hier geweest en Antoine de Galbert van ‘La Maison Rouge’ uit Parijs en Brett Littman van ‘The Drawing Center’ in New York. Dat zijn externen die mijn vader en zijn werk niet kenden. Zij vonden het werk ongelooflijk goed wat ons sterkte om verder te gaan in ons opzet: het werk internationaal levend houden.
HVC: Met de Estate Vandenberg werken jullie ook samen met andere kunstenaars, zoals Walter Swennen, Berlinde De Bruyckere, Dirk Braeckman… Je vader zei ook ergens: “Ik voel me met elke andere kunstenaar verwant.”
HV: Als kinderen van een kunstenaar zijn we veel omringd geweest door ander kunstenaars. We hebben ook bewondering voor kunstenaars en voelen ons vaak beter op ons gemak bij kunstenaars dan in de kunstscène die rond de kunstenaars leeft (lacht). Mijn vader kent nog steeds heel veel aanhang bij andere kunstenaars en vrij van alle belangen zijn ze de beste ambassadeurs voor zijn werk. Zij weten wanneer en wat er op dit moment leeft en benaderen het werk dan ook op hun eigen actuele manier. Zij maken een kwalitatievere selectie dan ons en bieden het publiek steeds opnieuw een nieuwe lezing van het werk aan.
HVC: Wijlen Robert Hozee, directeur van het MSK te Gent geweest en waar Philippe in 2008 een expo had, schreef: “Zijn expressieve en extreme kunst waarmee hij het lot wil bezweren heeft vele verwanten in het museum. We zien vreemde en meestal wrede voorstellingen, vaak gevat in een beheerste chaos van lijnen en details, die we ook in de etsen van James Ensor aantreffen. Interessant is het evenwicht tussen het expressieve en het therapeutische: aan de ene kant en het zuiver esthetische aan de andere kant.”
HV: ‘Ik word een beter mens door kunst’ zei mijn vader altijd. De mens balanceert constant op de lijn tussen verlangen en afschuw. De kunstenaar maakt hiervan zijn motieven: hij schildert hetgeen hij verlangt en hij schildert hetgeen hij verafschuwt. Op die manier wordt het schilderij een remedie, krijgt het een bevrijdende, genezende functie. En elke kunstenaar heeft hiervoor zijn eigen recept: Matisse tekende dansende figuren, Van Gogh zonnenbloemen, mijn vader soms vreemde figuurtjes in apocalyptische landschappen (lacht).
HVC: Hij trok zichzelf en anderen ermee uit de modder.
HV: Zo zag hij dat. Kunst maakt een mens vollediger, doet aan zelfverheffing, trekt de mens uit de modder als je wilt.
HVC: Elders zegt hij nog: “Het liefst zou ik alles vertaald hebben in licht: materie is problematisch, materie is vies. “
HV: Ja, dat klopt. Bij grootse schilderijen zie/voel je de verf niet meer, je ziet geen doek meer, je ziet niets meer van dit alles….je zit enkel in het enorme mysterie van het werk. Denk eens aan de laatste zelfportretten van Rembrandt, de grote kleurvakken van Rothko…Deze werken verheffen je, leiden je binnen in een wereld dat je troost en courage geeft maar geen seconden denk je nog aan de verf, de materie. De opdracht van de schilder is dus net om ons, de kijker, de verf/de materie te doen laten vergeten door hiervan licht te maken. De materie wordt op die manier dus enkel nog maar de support voor het visioen…of het licht als je wilt.
HVC: Hij zegt ook: “Ik geloof dat men zich zou moeten beperken tot wat dringend en noodzakelijk is. De hedendaagse productie is weerzinwekkend. Ik wil geen stapel nutteloze doeken achterlaten. Op de schilder rust een zware verantwoordelijkheid. Daarom moet hij zoveel mogelijk opruimen alvorens hij het aardse leven achter zich laat. Destructie is een deel van de creatie: kamikaze. Bepaalde schilderijen kunnen ontsnappen, maar de werken die achterblijven zijn niet noodzakelijk de beste.
HV: Mijn vader heeft een lange weg van destructie achter de rug. Heel veel schilderijen werden overschilderd of gewoonweg vernietigd. Gelukkig heeft hij van elke periode steeds de beste werken aan ons geschonken. Het is wel grappig want we waren ons daar niet van bewust. Toen we, na zijn dood, in het atelier aan het opruimen waren kwamen we tot deze constatatie. Hé hier nog een schilderij met ‘aan Mo mijn Zoon’ erop…Ik denk dat hij via het schenken aan ons zich tegen zichzelf en zijn enorme destructiedrang wilde beschermen (lacht). En zo zijn de beste werken toch nog gered. We hebben met mijn broers besloten dat deze werken zeker de wereld in moeten. Daarin zijn we alle drie zeer consequent: alles wat van mijn vader was, zijn cd’s/films/boeken, hebben we in het atelier gelaten en staat in functie van onderzoek of het beter begrijpen van zijn oeuvre. Daarom dat we al deze werken, die eigenlijk van ons zijn, hebben geschonken aan de estate. We hebben persoonlijk vrij weinig werk van papa bij ons thuis.
HVC: In het interview in H-art halen jullie aan dat jullie zijn denkwereld willen aantonen – hoe hij alles zag en aanvoelde. Het geheel is belangrijk. Jullie willen ook laten zien dat hij niet zomaar een buikschilder was, maar dat alles heel goed doordacht en onderbouwd was. Zelf zegt hij ook: “Als ik mijn leven overschouw, vind je dat allemaal terug in mijn schilderijen.”
HV: voor mijn vader was schilderen een levenshouding. Ook als hij niet schilderde, was hij aan het schilderen, begrijp je? …wanneer hij at, dronk, praatte, naar muziek luisterde, een boek las of een film bekeek was hij al bezig met schilderen. Eenmaal in het atelier voltrok de acte zich dan en materialiseerde zich in een werk. Maar zijn leven was schilderen, altijd en overal (lacht).
HVC: Vanaf wanneer was je je er bewust van dat je papa een ander beroep had dan je klasgenootjes?
HV: Ik zat op een alternatieve school, waar ook nog kinderen van kunstenaars en andere bizarre kwibussen zaten (lacht). Ik heb dat nooit als ‘raar’ ervaren. Pas op het middelbaar had ik door dat er andere soorten ‘papa’s’ bestonden.
HVC: Welke functie hadden de vrouwen in je vaders’ leven? Een luisterende, verzorgende functie? Of….?
HV: Mijn vader heeft veel vrouwen gekend (lacht). Hij heeft met twee vrouwen kinderen gehad. Hij zocht dus zowel een moeder in een vrouw, maar evengoed de Maria en de hoer. De vrouw als muze was essentieel voor zijn werkproces. In een van zijn tekeningenreeksen schrijft hij telkens opnieuw weer de mantra ‘muze, ma muze….’ Hij was heel veeleisend voor zijn vrouwen. En ja, ze moest ook mooi en intelligent zijn (lacht). Maar hij had heel veel respect voor zijn vrouwen. Niet zelden waren het ook kunstenaressen, want hij vond het belangrijk dat hij kon praten over het werk, het werkproces. Hij had intelligente feedback nodig. De vrouw waar hij het langst bij is geweest, is Mieja D’hondt, een beeldhouwster en de moeder van Mo, mijn jongste broer.
HVC: Was hij een dag- of een nachtwerker?
HV: Hij stond mee op met ons, vertrok samen met ons naar zijn atelier tot wij terug van school kwamen. Eens thuis, begon hij dan te tekenen. Terwijl wij braaf ons huiswerk maakten of met Nitendo speelden zat mijn vader de gruwelijkste taferelen te tekenen…alles in pies en vree (lacht).
HVC: Het is misschien onbeleefd gezegd, maar zijn werk zou lijkt op een typische stijl van een nachtschilder, lijkt het me.
HV: Nochtans was hij een echte dagmens hoor.
HVC: Laten we even de jeugd van je vader overlopen: de eerste beelden die hij zag, waren die van in de kerk. Daarom bleven de kruisgang, de martelgang, de Madonna en de piëta basismotieven voor hem. Op zijn twaalfde ging hij voor het eerst naar een museum, maar daar schrok hij, want daar zag hij dat alles wat hij al jaren aan het doen was – tekenen – een menselijke traditie was. Hij had wel nog nooit olieverf gezien, maar hij wist: dit is wat ik de rest van mijn leven wil doen. Hij zegt ergens dat hij nooit kindertekeningen gemaakt heeft: ze waren meteen beladen en dat is nooit veranderd. Tekenen gaf hem verlichting: zo kon hij ontsnappen aan de omheining van het dagelijkse leven.
HV: klopt. Het creëren van het beeld beschermde hem van de buitenwereld. Zolang hij tekende en zich kon opsluiten in het beeld voelde hij zich veilig.
HVC: Eerst heeft hij Romaanse gestudeerd, maar na twee jaar besliste hij om schilderkunst aan de Academie te Gent te volgen en zich toe te leggen op het schilderen.
HV: Na zijn middelbare studies aan het Atheneum Voskenslaan wou mijn vader naar de Academie maar dat mocht niet van zijn vader, mijn grootvader. Omdat hij enorm hield van literatuur en omdat hij zelf ook veel schreef heeft hij dan maar beslist om Romaanse te volgen aan de Universiteit in Gent. Maar na twee jaar was de drang te groot en is naar de Academie getrokken waar hij leerling werd van Jan Burssens, die later een goede vriend is geworden. De stap naar de Academie heeft echter een levenslange breuk veroorzaakt met zijn vader die zijn zoon nooit als kunstenaar heeft aanvaard.
EXPO MKHA 1999
HVC: Via vele expo’s, successen – vooral in de jaren ’80, studiereizen, boeken en ontmoetingen in binnen- en buitenland – met ondertussen voeding via de muziek, literatuur, film en schilderkunst – kreeg hij in ’95 een overzichtstentoonstelling in het MSK – het voormalige S.M.A.K. - en in ’99 een retrospectieve in het M CKA. Hij was toen 47 jaar.
Welke belangrijke
feiten speelden zich af tussen zijn afstuderen en 25 jaar later? Hij had
onmiddellijk na zijn studies al succes, maar erna fluctueerde zijn carrière.
HV: Heel snel na zijn afstuderen wordt hij door de kunstscène opgepikt: wint verschillende prijzen, krijgt contracten met galeries in België en New-York en wordt zijn werk internationaal tentoongesteld en verkocht. Eind jaren 80 verandert mijn vader radicaal van stijl, van de klassieke peinture peinture waar de kracht van het werk nog erg gerelateerd wordt aan kleur en compositie, de materiële elementen van het doek dus, evolueert hij naar politiek en maatschappelijk geëngageerd werk waar stripachtige figuren hun intrede doen. Het werk wordt een aanklacht tegen de wreedheid en de domheid van de mens. Hij krijgt ruzie met enkele kunstpauzen en zijn galeries en breekt met alles. Vanaf de jaren 90 gebeurt er nog vrij weinig buiten het atelier maar in het atelier blijft mijn vader verder werken. De werken uit de periode die daarop volgt zijn existentieel en soms zeer duister. Hij experimenteert, zoekt en creëert een heel eigen vormentaal die vaak verwijst naar de kunstgeschiedenis. In die periode tekent hij enorm veel en de tekening krijgt een belangrijke plaats in zijn schilderijen. De werken uit die periode worden dan ook tentoongesteld in de twee grote overzichtstentoonstellingen in het voormalige SMAK en het Muhka.
1. Say Yes, 1989, olie op doek,
200x200cm
2. Les
coliques du roi sont très méchantes, 1997, potlood op paneel, 33x48cm
HVC: Daarna
hebben figuratieve en mythologische elementen uit het Bijbelse verhaal plaats
gemaakt voor een continue wisselwerking tussen tekstuele, visuele en
performatieve elementen, las ik. Door middel van woord, beeld en symbool daagt
hij de ethische context van het kunstwerk uit. Ergens
anders staat nog: hij heeft verschillende stijlontwikkelingen doorgemaakt: van
figuratie naar non-figuratie naar een bijna fundamentele schilderkunst waar ook
het woord enorm belangrijk is.
HV: Klopt, op een bepaald moment is mijn vader tekst in zijn werk beginnen te introduceren: enerzijds omdat hij hield van de tekening van het schrift maar anderzijds omdat hij duidelijk wou stellen waar het werk over ging: Lumière, Honte, Reine, Amour ….Later is hij teksten die hij zelf interpreteerde van schrijvers waaronder Beckett, Wilde, Trakl,…gaan verwerken in zijn werk. Mijn vader is altijd met literatuur bezig gebleven. Hij heeft ook zelf enorm veel geschreven. We hebben dozen volgeschreven schriftjes teruggevonden in het atelier.
3. Each man kills the things he loves (naar Oscar Wilde), 2005-2008, houstkool op papier, 85x100cm
HV: Ja, als je de volledige carrière van mijn vader overschouwt zie je dat hij steeds in reeksen heeft gewerkt: hij werkte een bepaald thema, motief, vorm helemaal uit, herhaalde het steeds weer in al zijn kleine variaties als een soort bezwerende mantra, om dan weer helemaal opnieuw te beginnen met een ander motief, thema, vorm waarbij hij het oude vernietigde. ‘Rendre la répétition nouvelle’ schrijft hij in een van zijn teksten. Dus je ziet zo dat hij steeds van figuratief naar abstract reeksen evolueert en omgekeerd. Altijd weer verder en verder op zoek naar het beeld dat een nieuwe verschuiving/evolutie zal bewerkstelligen.
EXPO/BOEK ‘VISITE’ – 2008 “Kill them all and
dance”
HVC: Het boek ‘Visite’ droeg hij op aan Richard Foncke, zijn voormalige galeriehouder. Toen hij stierf in 2005, heeft hij nooit meer een andere galerie gevonden die hem aanstond. Dat is ook en gegeven dat hem ontwricht heeft.
HVB: Zeker, een goede galeriehouder is het eerste klankbord uit de kunstscène. Het is ook de persoon die je werk zal moeten verdedigen naar de diezelfde scène. Richard kwam geregeld naar het atelier om over de nieuwe werken te discuteren. Voor mijn vader waren die contacten zeer belangrijk. Natuurlijk moet de galeriehouder volledig begrijpen waar je mee bezig bent en de soms radicale sprongen kunnen volgen, ondersteunen of als nodig ook in vraag stellen. Dit is een zeer intense relatie en na de dood van Richard heeft mijn vader dergelijk relatie niet meer teruggevonden. Hij voelde zich daardoor vaak zeer alleen in zijn werk.
HVC: In 2008 kreeg hij een expo in het MSK in Gent, waar hij ‘Artist in residence’ was en daarmee opvolger van kunstenaar Jan De Cock was. Hij wou er in dialoog treden – niet confronteren – met zijn leermeesters en de kunstgeschiedenis.
Hoe voelde hij
zich ten tijde van die expo? Want die expo prikkelde hem emotioneel heel erg.
HV: Ik herinner me nog dat hij daar heel veel energie en tijd heeft ingestoken. Hij is daar toch één volledig jaar mee bezig geweest. Hij had tijdens de opbouw een kamertje in het museum en hij woonde daar bijna. Die expo heeft hem enorm uitgeput, hij was daar constant mee bezig. Het moest voor hem ‘juist zitten’ want hij voelde zich erg verantwoordelijk naar die oude meesters toe. Hij wist precies wat en waar alles moest hangen. Hij heeft voor de opbouw ook veel hulp gehad van kunstenaar Wouter Cox. Het museum was natuurlijk ook heel belangrijk voor hem: dat museum was een katalysator en knooppunt in zijn leven geweest. Daar op die plaats had hij beslist kunstenaar te worden.
HVC: Bernard Dewulf zegt in een interview uit die tijd tegen je vader: “U benadert de kunstenaar en het kunstenaarschap even schroomvallig als ernstig. U bent zich erg bewust van de geschiedenis. U beweegt zich nu als nog levend kunstenaar uitdrukkelijk in die geschiedenis.
Elders zegt je
vader: “Niettegenstaande zijn eenzaamheid is de kunstenaar altijd het resultaat
van de geschiedenis. Tegelijkertijd is hij ook de volgende schakel in die
geschiedenis.
Is het een kleine
troost voor jou dat hij zijn plaatsje in de kunstgeschiedenis verworven heeft?
HV: ik zal al blij zijn als zijn werk enkelen ontroert en aanzet tot reflectie. Dan heeft het allemaal zin gehad. Ik kom meer en meer tot de vaststelling dat een plaats krijgen in de kunstwereld op korte termijn vooral afhangt van mode en grillen, het is zeker geen referentie voor de kwaliteit van het werk. Ik ben daar zeker niet bitter om, het is een realiteit. Toeval en tijd zullen uiteindelijk het kaf van het koren scheiden zeker (lacht).
HVC: Het gaat er hem ook over – denk ik – over het niet kunnen functioneren in de maatschappij. In zijn expo ‘Visite’ uit 2008 waren de twee werken uit de vaste collectie van het MSK die hem het meest fascineerden: ‘De kruisdraging’ van Jheronimus Bosch en ‘Portret van een kleptomaan’ van Géricault.Dat portret van die kleptomaan, liet hij dan dialogeren met zijn geschilderde portretten van Ulrike Meinhof – een Duitse journaliste. Dit omdat het twee figuren zijn die niet functioneerden in de maatschappij. Hijzelf functioneerde daar ook niet zo goed daarin, zijn atelier was zijn veilige cocon.
HV: Mijn vader is altijd subversief geweest, deed de dingen anders, schilderde net niet dat wat men van hem verwachte….en dan weer veranderde hij van stijl toen iedereen hem nu eindelijk weer wat begreep (lacht)…Mijn vader voelde zich dan ook verwant met die mensen die zich niet hielden aan de geijkte wetten, anders dachten en deden dan wat van hun verwacht werd. De outsiders, anarchisten, revolutionairen, ...Mensen die zorgden voor verandering in het systeem en beweging brachten. Hij geloofde in de evolutie door verplaatsing, beweging. In die context heeft hij vaak het verhaal van Kaïn en Abel als thema in zijn werk opgenomen: Abel de zwerver, de nomade én vriend van god tegenover zijn broer Kaïn die sedentair, materialistisch was. De spanning tussen geest en materie dus maar het is de geest die het uiteindelijk toch altijd zal halen.
HVC: Nog uit het interview met Bernard Dewulf: “Kunst maken was voor Vandenberg een strijd die moest gestreden worden. Zij eerste daad van verzet was dan ook die eerste tekening. Hij hoopte met die verzetsdaad af en toe iemand te raken, zodat zijn verzet vruchtbaar was geweest.”
HV: Als kind tekende hij om zich te beschermen tegen de vele ruzies tussen zijn ouders, hij ging onder tafel zitten en wanneer hij tekende creëerde hij een veilige muur rond zich. Zijn vader, een echte tiran, hield er niet van dat mijn vader tekende omdat hij voelde dat hij greep verloor op zijn zoon. Voor mijn vader echter kreeg het tekenen zo steeds meer de functie van verzet. Op latere leeftijd besefte hij dat zijn vader misschien wel symbool stond voor de maatschappij die controle wilt en de enigste manier om te ontsnappen aan deze controle was voor mijn vader de verzetsactie van het creëren van een beeld.
HVC: Ben je door het opruimen nog iets over je vader te weten gekomen wat je nog niet wist? Idem voor zijn teksten of ‘bedenkingen’ zoals in zijn bundel ‘Pelgrims keel’? Want het is toch een verschil als je dat leest tijdens hij nog leeft of erna, als hij er niet meer is.
HV: Ik denk dat ik gewoon zijn werk meer en meer begrijp omdat ik er nu tijd insteek om alles te lezen. Zijn teksten en werk zijn altijd zeer consequent geweest en zijn dood verandert niets aan de betekenis van zijn werk. Ik begrijp nu, na het lezen van al zijn geschriften en dagelijks met zijn werk bezig te zijn, vooral meer de sprongen die hij gemaakt heeft in zijn werk. Voor de buitenwereld lijken die soms radicaal, maar dat is het totaal niet. Het een vloeit zeer logisch uit het andere.
HVC: Jij hebt zelf kunstgeschiedenis gestudeerd. Nooit ambities gehad met penseel en verf je te uiten?
HV: Nee, helemaal niet (lacht). Maar alle drie zijn we wel op een of andere manier met kunst bezig: Guillaume is cineast en Mo architect. Ik heb kunstwetenschappen gestudeerd maar ben altijd veel met muziek bezig geweest en onlangs opnieuw begonnen met intensief muziek spelen. We zijn natuurlijk wel de kinderen van mijn vader: als cinefiel heeft mijn vader ons de liefde voor cinema meegegeven en Guillaume is ook die richting uitgegaan. Mijn vader was ook heel veel met muziek bezig en we hebben wel een degelijke muzikale bagage meegekregen wat waarschijnlijk mijn voorliefde voor muziek heeft gevoed. Mijn eerste platen kreeg ik van mijn vader: Jimmy Hendricks, the Sex Pistols, the Rolling Stones, Bob Dylan, John Lee Hooker,…mijn vader wou zeker zijn dat ik niet de foute kant zou uitgaan en naar te brave muziek zou gaan luisteren (lacht).
HVC: Ik heb hier nog een treffende bewoording opgeschreven van je vader uit het interview met Gérard Berréby uit ‘06:
“Er is de paniek van het niet meer in staat
zijn om te schilderen. Ik ben er van overtuigd, dat elke schilder ooit, op een
dag eens realiseert dat hij zijn laatste doek aan het schilderen is. Dat hij
weet dat het niet meer verder gaat. Dan moet hij de moed hebben om zichzelf te
dwingen het penseel neer te leggen.“
HV: Mijn vader had een hekel aan nutteloos werk. Visuele pollutie noemde hij dat. Een werk moest een relevantie hebben, een meerwaarde anders kan het beter niet bestaan. Het laatste jaar heeft hij bijna niet meer geschilderd. Uiteindelijk heeft hij zijn penseel wél zelf neergelegd. Hij voelde: “Ik geraak niet meer verder met mijn werk, ik stop er mee”. Dat heeft hij heel consequent gedaan. Hij wilde geen slecht werk maken en zéker geen compromissen sluiten maar de prijs hiervoor – de eenzaamheid- werd hem te zwaar en immobiliseerde hem.
HVC: Op de vraag: “Kan je zien dat het leven korter wordt?”, antwoordt hij: “Het jaagt me geen schrik aan, maar het is een feit en het lucht me soms paradoxaal genoeg op. Schilderen negeert de tijd. Het leven van een mens, het leven van een schilder, telt niet. Het is de prijs die moet betaald worden voor een werk. En men moet het dan nog kunnen waar- en afmaken: de wachttijd is niet niets “
Denk jij – als
dochter - dat zijn oeuvre ‘af’ is? Klopt het dat hij op dat tijdstip – 1 juni
2009 - moest ‘gaan’?
HV: Moeilijke vraag, ik kan niet in een glazen bol kijken en misschien had hij nog prachtige werken gemaakt. Wat wel zeker is was dat hij het gevoel had dat het gedaan was. En het was zijn keuze om daar dan ook heel concreet een volledig einde van te maken.
HVC: ‘Crucifixion uit 2008 is één van zijn laatste schilderijen: het is een pikzwart beeld, waartussen we de woorden “Kill them all” ontwaren. Wat bedoelde hij hier precies mee?
HV: De slogan Kill Them all gaat over het feit dat je moet vernietigen om verder te kunnen gaan. Mijn vader hechte groot belang aan het element vernietigen in het creatieproces. De vernietiging laat je toe om te evolueren vond hij. M.a.w. je moet sterven om te kunnen herboren worden. Dit gegeven vinden we natuurlijk al terug in de vele mythen en sagen. Vanaf dat we geboren worden begint de cirkel van vernietiging en hergeboorte, constant opnieuw. Op alle niveaus: puur lichamelijk maar ook in ons handelen en denken. Als ik nu tegen jou iets zeg kan het zijn dat ik in mijn zoektocht om het nog beter, scherper te zeggen mijn woorden van nu zal vernietigen en het gegeven in heel nieuwe woorden zal brengen. Wel voor de kunstenaar geldt hetzelfde vond mijn vader. Hij schrijft: ‘de assen van de vernietiging zullen mij helpen een nieuw beeld te vinden’. Weet je de opoffering/vernietiging is ook een manier om plaats te maken in je ziel. ‘Je hart moet groot en leeg zijn’ heeft ooit iemand gezegd en dan pas kan het schilderij zijn intrede doen (lacht).
4. Kill Them All, 2005-2008, olie en
krijt op doek, 200x200cm
HVC: Had hij complexen?
HV: Tja, dubbel (lacht)… hij was vrij zeker van zijn technisch kunnen als kunstenaar, maar elk creatieproces is een zoektocht naar het licht in de donker. Je staat voor je witte canvas en je weet niet wat er zal komen, of er iets zal komen? Voor hem was dat soms een echte lijdensweg, dit wachten op het ultieme beeld. Je moet altijd klaarstaan en lucide zijn voor het moment waarop het beeld kan komen.
filmpje ‘La lettre au nègre’ (9’, 2004, Les frères zarakoff)
Ondertussen
zitten we op het terras van de Walvis in Brussel.
HVC: Berlinde De Bruyckere heeft een fantastische expo gemaakt in De Pont Tilburg, waar haar werken in dialoog gaan met de werken van je vader. Oorspronkelijk was het eigenlijk de bedoeling om gewoon een boek te maken.
HV: Toen mijn vader gestorven is, zijn we gecontacteerd door Literarte – een bibliofiele vennootschap – met de vraag of ze een boek konden maken met tekeningen van mijn vader. Omdat we zelf geen selectie wilden maken hebben we Berlinde De Bruyckere gevraagd. Berlinde was toen de meest evidente keuze, mede omdat ze ook vrienden waren en veel respect voor elkaars werk hadden. Ze hebben linken in hun werk die matchen, maar toch zijn ze helemaal anders. Ik vind haar ook als mens heel integer. Toen ik haar contacteerde, heeft ze onmiddellijk “Ja” gezegd. Het project is begonnen als een heel klein project, maar omdat mijn vader zoveel tekeningen heeft achtergelaten, heeft zij daar heel veel tijd in gestoken. Gedurende een volledig jaar kwam ze geregeld naar het atelier om alle tekeningen door te bladeren en te bestuderen. Toen de selectie alsmaar groter en groter werd, hebben we een andere grotere uitgever gezocht en dat is Skira geworden. Daarna kwam het idee om het boekproject te linken aan een kleine tentoonstelling van tekeningen van beide kunstenaars. Hendrik van De Pont is toen naar het atelier gekomen en was zo enthousiast dat het een grote tentoonstelling is geworden met tekeningen, schilderijen en beelden.
HVC: Beiden hebben grote verwantschappen en hun werk past ook wel bij elkaar, vind ik. Beiden hebben een fascinatie voor pijn, eenzaamheid, lijden,… Ik las ergens: “Beiden gaan een fysiek verbond aan met lijden en lust.”
HV: Voor mijn vader zijn de kunstenaars de enigste echte realisten want zij zijn bezig met het meeste naakte en compromisloze onderzoek van ‘la condition humaine’, m.a.w. wat er zich echt afspeelt binnen de mens over tijd en ruimte heen. En deze realiteit balanceert, zoals ik al eerder vertelde, constant tussen de beide extremen: afschuw en verlangen, leiden en lust als je wilt. Net zoals vele kunstenaars zijn Berlinde en mijn vader hier in hun werk mee bezig. Elk op hun manier.
HVC: “Philippe Vandenberg heeft een compromisloze directheid en Berlinde De Bruyckere de troost van de esthetiek als verzachtende omstandigheid.
HV: Mijn vader was niet bezig met een ‘schoon’ schilderij. Dat interesseerde hem niet. Een schilderij moet je treffen, doorgronden, ontroeren. Ik vind het werk van Berlinde ook echt wel confronterend. Het verbloemt niet maar toont op een even compromisloze manier waar het in de fond over gaat.
HVC: Beide kunstenaars zijn ook vertrouwd met de oude meesters en de katholieke traditie.
HV: Mijn vader groeide op in het Katholieke Vlaanderen. Zelf al komt hij zelf uit een liberaal gezin, de uitbeelding van het katholieke gedachtegoed was overal aanwezig. Het is dan ook een bijna logische stap dat hij deze ongelofelijk rijke motieven gebruikt om zijn ‘eigen’ visioen uit te beelden. Hij zal die symbolen/verhalen als het ware seculariseren en hun een vernieuwde, universeel menselijke betekenis geven. Dus m.a.w. formeel bewaart hij de erfenis, maar hij maakt haar tijdloos. Hij voert de thematiek terug naar de oorsprong, die van de diepste maar ook meest hartverscheurende empathie met de menselijke staat, nogmaals de ‘condition humaine’ waar ook zíjn problematiek deel van uitmaakt. ‘Ecce Homo’: ziedaar de mens, de mensheid, de wereld die wij allen delen…
Ik denk dat dit voor Berlinde ook zo geldt, maar je kan
het haar best zelf vragen (lacht).
HVC: Laten we het nog even over de expo in De Pont hebben: Berlinde De Bruckere heeft veel inspiratie gehaald uit de tekeningen van je vader – het was een soort voedsel voor haar – en vandaar dat ze zichzelf ook meer open durfde te stellen in haar eigen tekeningen en meer erotisch durfde te gaan, iets wat ze vroeger nooit durfde. Dat komt duidelijk tot uiting in haar reeks ‘Romeu, my dear’.
Ik las: “Ze heeft
inspiratie geput uit de tekeningen van Philippe Vandenberg, tekeningen die ook
op Bijbelse verhalen en mythes gebaseerd zijn. Ze is als een open blad naar
zijn atelier geweest en heeft daar een keuze gemaakt uit de vele tekeningen,
vaak intiem werk. Zijn tekeningen gaven haar – na in het atelier geweest te
zijn –voedsel en verschaften haar energie om verder te werken. Eigenlijk
vertaalde ze persoonlijke informatie van hem in eigen werk. Ze vond de tekeningen
soms ondraaglijk, maar daarom ook zo sterk.
Beiden zijn ook
altijd bezig geweest met literatuur: in je papa heeft ze letterlijk een
zielsverwant gevonden.
HV: blijkbaar (lacht).
HVC: Hoe zat het met humor en ironie in het werk van je vader?
HV: Mijn vader bezat veel humor en vond humor ook een noodzakelijk gegeven in een werk. Hij zei: “Een werk zonder humor is saai.” Voor hem was humor een deel van het leven, ook een manier om de dingen te kunnen relativeren of op een andere manier een plaats te geven. Als je goed kijkt naar zijn tekeningen dan zijn er vaak humoristische elementen in verweven. Zo heb je de reeks rond de marteling van Sint-Erasmus, een toch vrij zwaar en beladen motief, maar dan zie je stripachtige eendjes en hondjes naar de marteling kijken. Je gaat je als toeschouwer met deze stripfiguurtjes gaan identificeren. Het maakt het beeld in zijn geheel nog sterker, zorgt voor ritme en blijft boeien. Als persoon was mijn vader ook zo, hij kon over heel ernstige zaken spreken maar dan opeens relativeerde hij het helemaal door er een grap van te maken.
HVC: Hij heeft ook met eigen bloed dingen geschilderd: ondermeer ‘La misère du jour’ en ‘Honte’
HV: Hij heeft in heel mooi schrift in bloed het woord ‘honte’ geschreven op een doek. Met ‘honte’ wilde hij zeggen: schaamte. Schaamte in de pejoratieve zin van het woord, het woord die we in onze christelijke traditie onmiddellijk linken met schuld. Schaamte is een belangrijk en geladen gegeven in onze samenleving. In het Genesis verhaal leest men dat God wist dat Eva van de appel gegeten had toen ze haar lichaam bedekte m.a.w. schaamte kende. Mijn vader legt met dit werk die open wonde bloot en maakt er een beeld van om deze pijn, die eeuwige schuld, te bezweren.
5. Honte, bloed op doek, 1996-1997,
125x175cm
HVC: Had je papa zichzelf iets te verwijten denk je?
HV: Het ‘mens’ zijn misschien (lacht)…Gilles Deleuze schrijft ergens: Een mens wordt kunstenaar omdat hij beschaamd is om mens te zijn. Dus…(lacht)
Mijn vader had vaak spijt van zijn radicale daden zowel in het atelier
als erbuiten. Hij vond het mens zijn, met al zijn zwaktes soms moeilijk dragen.
Ken je de fabel van de kikker en de schorpioen, Hilde? Een schorpioen
staat aan de kant van de rivier. Hij wil naar de overkant, maar kan niet
zwemmen. Toevallig zwemt er op dat moment een kikker voorbij. Wil jij mij
helpen?", vraagt de schorpioen aan de kikker. "Als ik op je rug kan
zitten, kun jij mij naar de overkant brengen."
"Ben je gek",
antwoordt de kikker. "Je zal me onderweg steken en dan ga ik
dood.""Lieve kikker", lacht de schorpioen. "Dat zou toch
niet logisch zijn. Als ik zou steken, dan ga jij dood en verdrinken we
allebei." "Oké dan", zegt de kikker. "Spring er maar op."De
schorpioen klimt op de rug van de kikker. De kikker is halverwege de overtocht
als hij opeens een scherpe steek in zijn nek voelt. Terwijl de wereld om hem
heen wazig wordt zegt de kikker: "Wat doe je nu? Je zei zelf dat het niet
logisch is wanneer je me zou steken!". "Logica staat
hierbuiten", zegt de spartelende schorpioen. "Het is mijn aard."
Zo heeft mijn vader een reeks
tekeningen gemaakt van een vrouw verscheurende leeuw. Maar als je goed kijkt
zie je dat de leeuw, volledig overgeleverd aan zijn geaardheid, zowel dader als slachtoffer is. Hij vindt de
kracht niet om aan zijn geaardheid te ontsnappen. Zo zag mijn vader zichzelf ook en de mens, slachtoffer
van zijn eigen zwakten.
La dame aux lions
HVC: De
verleiding van de roem?
HV: Mijn vader was wel ijdel maar is en parcours de route meer nuchter geworden. Hij had natuurlijk aan den lijve ondervonden hoe gemakkelijk je in de kunstwereld wordt opgetild en met eenzelfde beweging naar beneden wordt gehaald. Weet je, het is allemaal zo relatief en inhoudloos.
HVC: Uiteindelijk gaat het om existentiële thema’s: fysieke en psychische pijn, eenzaamheid, kwetsbaarheid… We hebben dat allemaal, maar velen ontkennen het of vermommen het onder een masker. Mensen die dieper gaan, wrijven hun wonden af en toe open en houden zich een spiegel voor, wat soms confronterend kan zijn. Kunstenaars, muzikanten, acteurs en schrijvers, zoeken veelal troost in zichzelf en maken daarom ook iets los bij de medemens die zich ervoor openstelt.
HV: In feite is de enige manier om een wonde te doen helen: deze bloot te leggen en er in het geval van mijn vader een beeld van te maken. Indien dit beeld de andere kan helpen in het helingsproces en hem moed kan geven of inzicht in zichzelf is dat goed, toch?
HVC: Ik ben me er ook van bewust dat ik me veelal kwetsbaar opstel, maar blijkbaar hebben anderen er ook iets aan.
HV: Als deze kwetsbaarheid authentiek is, is dat heel mooi en kan de andere er zeker iets aan hebben. Maar velen gebruiken het ook als trucje of als een manier om te manipuleren en dan wordt het iets zieligs, kleins.
HVC: Zo kennen we er ook in de kunst… Ik vermoed ook dat jij weet tegen wie je wat over je vader kan vertellen: bij wie het goed aankomt en bij wie niet en bij wie je moeite doet je vader proberen uit te leggen en bij wie niet…
HVC: De expo is opgebouwd door Berlinde De Bruyckere: jij stond erbij en je keek ernaar?
HV: De werken zijn door Berlinde gekozen en daarna hebben we allen samen (met mijn twee broers en de assistenten van Berlinde) de werken verdeeld over de ruimtes. Tijdens de opbouw hebben we nog weinig zaken gewijzigd, Berlinde had perfect aangevoeld welke werken samen met haar werken zouden werken. Het was echt wel fijn samenwerken…ik heb vroeger nog tentoonstellingen gemaakt en ik heb nog nooit zo een gemakkelijke en fijne opbouw gekend (lacht).
HVC: Welk gevoel overheerste toen het ‘af’ was? Want het is bijna een verbond dat je papa aanging met Berlinde De Bruyckere.
HV: De tentoonstelling heeft me het werk op een andere manier doen herontdekken. Door de dialoog met het werk van Berlinde kwam het helende, verzachtende element in het werk van mijn vader naar boven. Waar we hem vooral als confronterend, compromisloos kennen. Ik vond dat een heel mooi gevoel. Vandaar dat ik graag met andere kunstenaars werk, omdat ieder een ander aspect van het werk naar boven haalt. In het project dat we samen met Walter Swennen hebben gedaan kwam het speelse, de plezier van het schilderen erg naar boven…. Walter herkende dat, want hij heeft ook plezier in het schilderen. Deze samenwerkingen geven telkens een nieuwe lezing van het werk….boeiend!
HVC: Met welk gevoel wil je dat de mensen uit de parking van Museum De Pont rijden?
HV: Ik hoop dat het werk de mensen op een of andere manier ontroert heeft en/of tenminste aangezet heeft tot nadenken. Weet je, het is niet gemakkelijk om naar een kunstwerk te kijken, ik bedoel dan echt ‘zien’. M.a.w. je open stellen en de dialoog aangaan met het werk voor jou. Er is daar veel moed voor nodig. Het beeld kan je wegblazen, confronteren, een spiegel voorhouden…in ieder geval een goed beeld veroorzaakt een of andere verplaatsing. Indien dat is gebeurt n.a.v. de tentoonstelling ben ik een gelukkig persoon (lacht) en zal het werk van mijn vader zin hebben gehad.
HVC: En de bezoekers die het noch koud noch warm krijgen van deze duo-expo?
HV: ieder heeft zijn verantwoordelijkheid en bepaalt zelf of hij de dialoog wil aangaan. Het is niet aan mij om daarover te oordelen. Net zoals ik daarnet al zei is er veel moed nodig om de dialoog aan te gaan met het beeld en niet iedereen staat hiervoor open. Kunst kerft enorm diep in de essentie van ons leven. Niet iedereen kan zich vinden in een realiteit die geen realiteit is.
HVC: Ik heb in de Pontbibliotheek alle persreacties gelezen en die schreven vooral positief.
HV: Ja, de pers en het publiek is zeer positief. In Nederland spreken ze van de nieuwe revelatie. Bon, hopelijk brengt het nieuwe mogelijkheden om het werk naar een groter en breder publiek te brengen. In ieder geval reist de tentoonstelling in een heel andere formatie door naar La Maison Rouge in Parijs.
HVC: Allen daarheen!
HV: Hilde, om beter inzicht te krijgen in het werk van mijn vader en ook om dit interview - en anderen - voor te bereiden heb ik naast de werken en teksten van mijn vader heel veel gehad aan de vele vele uren film van Julien Vandevelde waarbij mijn vader vertelt over zijn werk en leven en de tekst van Jan Vanden Berghe, gebaseerd op een jarenlange boezemvriendschap, in het boekje voor de expo in De Pont. Super bedankt voor jullie vriendschap en registraties. Deze registraties zijn echt onontbeerlijke instrumenten om mijn vader en zijn werk ten volle te begrijpen. “
Hilde Van Canneyt, copyright 2012.
Alle foto’s zijn copyright Estate Philippe Vandenberg, portret is copyright Virginie Schreyen.
www.depont.nl