Het boek: 'Hilde
vraagt, 85 interviews met Belgische kunstenaars' is net uit, te bestellen via
http://www.hildevraagt.be/ of te koop in de fnac, de betere boekhande en musuemshopsl
Volgende interviews: Peter Rogiers, Walter Swennen, Peter Buggenhout, Miet Warlop, Michael Borremans...
Interview met Johan Creten (1963), Mechelen,
januari 2014
Hilde Van Canneyt: Hallo, Johan. Wat is voor jou de magie van keramiek?
HVC: Goeie vraag. Het is een
(kunst)materie die ik nog niet ten gronde bestudeerd heb. Het lijkt een niche te zijn in vergelijking met het materiaal dat andere kunstenaars als uitdrukkingsmiddel
gebruiken.
JC:
Het is eigenaardig om een interview te beginnen met: “Meneer, je werkt met
keramiek.” Dat is natuurlijk een deur. Zo is er natuurlijk ook een groot
verschil tussen olieverf en acrylverf en brons gieten. Dat zijn belangrijke
elementen, maar tegelijkertijd is dat niet het meest cruciale. Wat is keramiek
voor de meeste mensen?
HVC: Gebakken aarde, al dan niet
geglazuurd en veelal als gebruiksvoorwerp gebruikt?
Als kind was je stil, maar toch kon je
door te tekenen en te boetseren iets teweegbrengen bij je medeleerlingen, las
ik in een tekst van Yves Jansen.
Daarna volgde je twee jaar schilderkunst
bij Karel Dierickx op de Academie van Gent. Daarna kreeg je van Carmen Dyonise
(1921-2013), een bekende keramiekkunstenares , het aanbod om bij haar te komen
werken.
JC:
Het verhaal is veel complexer. Als kind waren tekenen en objecten maken een
manier om te overleven. Ik woonde in een heel provincialistisch stadje en daar
heb ik het geluk gehad op mijn elfde een echtpaar tegen te komen met een
antiquariaat. Ze heetten mevrouw en meneer Leonard. Gedurende jaren ben ik daar
elke woensdagnamiddag naartoe gegaan. Zij hadden een oud huis, dat van de
kelder tot de zolder vol antiek stond. Ze waren vooral gespecialiseerd in religieuze
antiek. Elke woensdagnamiddag was een soort ontdekkingsreis, want dan ging er
weer een andere kast open. De ene keer was het een kast met glaswerk, maar de keer
erop kon het een kast met kruisbeelden zijn. Dan deden we samen een spel: “Wat
is het oudste kruis? Het sterkste? Welk heeft de meeste kwaliteiten? Enz “
Hoe
kan je het zien en aanvoelen van zo’n
object overbrengen op een kind van veertien jaar? Het gaat erover dat kunst ook
heel veel te maken heeft met het feit dat jij als toeschouwer zelf moet leren kijken,
de kwaliteit eruit halen en dus zelf het
werk doen. Al heel snel krijg je daar voeling mee en begin je anders te kijken.
Anderzijds moet je als kunstenaar het werk doen om al die emoties en ervaring
in dat ding te stoppen. Dat is heel belangrijk. Voor ik naar de academie trok, moest
ik van mijn ouders eerst een ander diploma halen. Al zagen ze wel in wat mijn
pad was, want van jongs af aan verkocht ik al werk van mezelf.
Zo ging ik met
een fietsje en een ezel op mijn rug naar een hoeve om een schilderijtje te
maken en het daar te verkopen. Mijn schilderijen waren niet per se goed, maar
wel doorleefd. Voor mijn eerste tentoonstellingen hing ik gewoon zelf
schilderijtjes op in een cafeetje. Zo heb ik in twee jaar in Tienen mijn
diploma ‘regent plastische opvoeding’ gehaald. Het was een school die gebaseerd
was op het Bauhaus-systeem. Een school waar je om de twee uur een ander
kunstdomein als vak kreeg. Er hing een heel sterke werkethiek. Je moest je
constant blijven ontwikkelen, maar dat kon volgens hen alleen maar door heel
hard te werken. Bijgevolg kon ik erna naar de Academie, maar ik had ondertussen
al een lang proces achter de rug van dingen maken en dingen tonen. We zijn nu
tientallen jaren verder, maar die evolutie gaat gewoon stap voor stap verder.
HVC: Voelde je tijdens je opleiding
schilderen dat “pure schilderkunst” niks voor jou was?
JC:
Ten eerste zat de Academie van Gent overvol met schilders. Ik voelde dat er bij
dat schilderen, me iets in de weg zat. Je moet weten: ik was in die tijd een
zonderling. Mijn kameraad was schilder Jan Van Imschoot en de enige andere
persoon met wie ik échte gesprekken had, was kunstenaar Wim Delvoye. Toen
ontdekte ik dat er ergens in de academie een ruimte was, waar behalve een paar
vrouwen, niemand was. Eens per week kwam Carmen Dionyse er langs. Zij gaf geen
technisch onderricht, maar was wel een motiverende kracht. Het bleek de
keramiekafdeling te zijn. Ze nodigde me uit er dingen te komen doen. Zo zat ik
tot 18u in de les schilderkunst en ging ik tot 20u naar de les keramiek. Ik
probeerde de twee te verbinden en onbewust snapte ik dat in die keramiek echt
een plaats in te nemen was.
Want behalve Carmen, die een beetje bezig was met keramiek
over te brengen naar beeldhouwkunst, was er bijna niemand die met klei bezig
was. Carmen heeft me heel snel in een buitenlandse tentoonstelling gebracht,
maar dat waren expo’s in de keramiekwereld. Maar ik besefte dat ik moest
oppassen, want ik voelde dat ik niet in de wereld van de kunst aan het
exposeren was. Ik wilde klei in de wereld van de kunst brengen. Dat probeerde ik ook. Resultaat: in België was het
onmogelijk om aan de bak te komen. Misschien was ik ook nog niet klaar. Ik heb
dan geluk gehad en een beurs gekregen om naar Parijs te gaan. Daar heb ik Christian
Bernard leren kennen, die toen Villa Arson in Nice runde en die nu het Mamco Museum
in Genève leidt. [1998 « L’Homme parfait »,
Musée d’art moderne et contemporain (MAMCO), Genève, Suisse Ik werd op
hetzelfde moment uitgenodigd als Martin Kippenberger en Knifer. Christian redeneerde:
“Jij werkt met klei, jij maakt die beelden op de rand van volkskunst, maar die
eigenlijk een soort tijdsbommen zijn over sociale ontwikkelingen, dus geef ik je een hele verdieping in het
museum.” Die opportuniteiten heb ik alleen in het buitenland gekregen. Toen heb
ik gesnapt dat ik zo mijn parcours moest maken.
HVC: En zo ben je aan een lange
wandeltocht begonnen. Al had je eerst nog een passage langs Gent.
JC:
Toen Jan Hoet het museum leidde, was Gent een fascinerende plek.
Ik
was één van de bewakers suppoosten van Chambres d’Amis, maar van een
kunstplaats waar er niks te zien was. De kunstenaar Robin Winters had in de
bibliotheek van dat huis, tekeningen verstopt. Maar de bezoekers mochten de
tekeningen bekijken. Gedurende die hele periode heb ik dus mensen ontvangen en
gepraat. De enige met wie ik niet heb gepraat toen, was Jan Hoet. Misschien uit
respect. Al ging ik niet noodzakelijk akkoord met wat hij toonde, maar ik vond
hem ontzettend goed. We hebben eigenlijk pas gepraat na twintig jaar. Ik
herinner me nog dat hij Michael Buthe getoond
heeft, al is die nu volledig vergeten. Hij had in het museum honderden
brandende kaarsen gezet, met pluimen en goudstof. De ruimte was half
verduisterd en Maria Callas schalde uit de boxen. Hij is nu helaas wat
uitgerangeerd, maar dat zijn mensen die ‘gêneren’ in de kunstgeschiedenis: ze
durven te storen.
Ik denk dat keramiek binnen de hedendaagse kunst, gedurende
die hele periode ook iets was wat ‘stoorde’. Maar tegenwoordig in buitenlandse
artikels, noemen ze nu Johan Creten,
Thomas Schütte en Lucio Fontana. Volgens die artikels hebben wij de jonge
mensen de ogen geopend om iets met klei te doen. Toch denk ik dat dat materiaal
iets ‘gênants’ blijft, iets vies. Keramiek, klei, handwerk en dingen gelinkt
aan de materie, staan eigenlijk neutraal tegenover conceptuele kunst. Ik vind
conceptuele kunst en minimale kunst subliem. Ik heb dat allemaal geabsorbeerd
in mijn eigen reflectie, maar klei staat daar helemaal tegenover: dat wordt
beschouwd als iets louche. Daarbij wordt keramiek ook gemaakt door vrouwen en
marginalen. Ik vond dat allemaal een goede voedingsbron voor alles wat ik erna
heb gedaan.
HVC: Een paar jaar geleden zei je: “Nu
maak ik geen keramiek meer, want het is hip. ”Waarom nét niet mee op die kar
gesprongen?
JC:
Omdat op een bepaald ogenblik er zoveel jonge studenten waren die op een meer
intuïtieve manier met keramiek bezig waren. Ik vond dat het goeie moment om met
iets anders bezig te zijn, tot het wat rustiger werd. Sinds een jaar of tien
werk ik met brons. Mijn bronzen werken waren zelden te zien in België.
Juwelenreeks Gulden Snede, zilver of vermeil, 2014, editie 8 ex., hanger, broche of ring naar keuze |
HVC: Voor je expo ‘Gulden Snede’, hier in galerie Transit in Mechelen, heb je naast je bronzen – waar we het later over hebben - ook als extra werk, juwelen gemaakt.
JC:
Kijk, als ik gewoon mijn hele leven lang de serie ‘Odore di femmina’ zou hebben
gemaakt, waar ik vooral in het buitenland om bekend ben, dan was dat heel goed
voor de critici, want dan kunnen ze een kunstenaar vastpinnen op één ding. Ik
heb altijd de vrijheid gehad te doen wat ik wilde en die vrijheid vond ik ook geweldig
bij Philip Guston en Sigmar Polke, kunstenaars die ook zeggen: “Ik ben vrij. Ik
kan mijn verhaal vertellen op veel verschillende manieren.” De ene keer heel
erg figuratief en verhalend, de andere keer abstract, nog een andere keer een
supergroot werk en daarnaast een juweel of een kostuum voor een
theaterproductie. Denk aan Alexander Calder en Louise Bourgois. Is het net niet
de regel dat een kunstenaar dingen moet verleggen? In andere tijden zie je dat
iemand als Gustave Klimt, er geen problemen mee had een kleed te ontwerpen.
Die juwelen zijn iets heel kleins dat ik ernaast doe, naast een carrière van 25 jaar. Ik besef dat het gevaarlijk is en “op de rand” , maar ik speel het niet uit. Daar is het leven veel te kort voor. Doe gewoon de dingen waar je zin in hebt. Doe de dingen waar je plezier aan hebt. Doe de dingen met je hele hart, hoe je zelf erover denkt, zonder stil te staan bij het feit dat het zogezegd niet mag. Toen ik vroeger met keramiek begon, mocht dat ook niet van het “systeem”. Dat hoorde niet thuis in hun discours. Daarvoor zou ik boeten, leek het wel. Maar dat is niet het probleem. Jij moet zélf beslissen wat je doet, en dan vind je wel mensen die het goed vinden.
Als Robert Miller, galerist van Louise Bourgois,
Jean Michel Basquait, Robert Mapplethorpe en Lucian Freud, me belde toen ik in
Rome woonde en me zei: “Ik heb foto’s van je werk hier in New York gezien; kom
naar hier en ik geef je een expo.” Om mij dan jaren later een expo in het Bassmuseum
te geven. En als ik bij hem thuis kom in een ruimte waar al die kunstwerken
staan van bovengenoemden, samen met werk van mij en Jackson Pollock en Polke
enzovoort, dan denk ik: “Niet slecht gedaan, Johan. “
Odore di Femmina, 1993, 44 x 35 x 17 cm, zwarte email op rode klei
|
HVC: Liever geen white cube dus voor jou. Laat er maar een geschiedenis aan vastzitten.
JC:
Het principe is: het werk, gelijk waar, moet voor zich spreken.
In
’87 was ‘Kunstkamer’ mijn eerste expo in Parijs. Er waren ook performances bij
die het hadden over de oppositie tussen mijn visie en de white cube. Dat waren
reflecties van een jonge kunstenaar die net in Parijs aankomt. Die dingen zijn
nu heel erg in de mode. Zo heette mijn eerste expo in galerieTransit, ‘L’oeil de l’antiquair’. Als
je weet hoeveel tentoonstellingen er tegenwoordig zijn die in interactie gaan met
de historische ruimte errond, dan kan je zien dat ik mijn tijd flink vooruit
was.
En
dat was ook met mijn keramiek. De idee dat je als kunstenaar ook
materie-overbruggend kan zijn, vind ik heel fijn.
Enkele
maanden geleden had ik een solo bij Emmanuel Perotin, in zijn witte ruimte in
Parijs. Ook bij Almine Rech in Brussel, allemaal witte ruimtes. Dat doe ik met heel veel plezier. Maar de projecten waar
ik het meest van geniet, zijn die waar ik in een historische ruimte kan
interfereren. Omdat je in een geladen plek een ander verhaal kan vertellen, met
een andere ervaring voor de toeschouwer.
HVC: We mogen ook een indrukwekkende
tentoonstelling in Middelheimmuseum van Antwerpen verwachten. In openlucht is
de omgevingsfactor van de natuur en de wolken, van ongelooflijk belang. Volgens
het seizoen en het uur van de dag, veranderen ook sculpturen mee. Daar hou je
als kunstenaar rekening mee in het creatieproces, vermoed ik.
JC:
Natuurlijk! Als je zo’n expo kan maken, is dat fantastisch. Dat was ook zo
vorig jaar in museum Dhondt-Dhaenens in Deurle of in het kasteel van Chatsworth
in Engeland. Die ruimte rondom met alle natuurelementen, zelfs regen, is heel
boeiend om mee te spelen.
Gulden Snede 11 La Source, 44 x 36 x 12 cm, 2011-2013, unieke wandsculptuur in steengoed met goudluster
|
HVC: Tijd om het over je nieuwe werk en je nieuwe expo in galerie Transit te hebben!
Je nieuw werk noemt Gulden Snede’. Het
zijn 13 unieke wandwerken.
Ik las erover: “Het zijn gebalde,
geconcentreerde, handgevormde wandsculpturen in geglazuurd steengoed, op de
rand balancerend tussen abstractie en suggestieve figuratie, tegelijkertijd
mannelijk en vrouwelijk.
Het is een ‘intieme’ reeks en toont de
relatie tussen de kunstenaar en de materie.” Wat wordt daarmee bedoeld?
Oscar van den Boogaard, die een fijne
inleiding voor je boek schreef, schrijft dat het voor hem stuk voor stuk
‘Origines du Monde’ zijn.
JC:
Daar komen we weer op het idee van vrijheid: deze zomer is er een grote
overzichtstentoonstelling gepland in het Middelheimmuseum in Antwerpen. Er komen
een 25-tal bronzen en een paviljoen met beelden in keramiek. De titel is
‘Storm’, refererend aan de persoonlijke storm en de maatschappelijke storm. Dat
wordt een serieuze brok.
Daarnaast
loopt momenteel de tentoonstelling “Gulden Snede” hier in galerie Transit. Ik toon er een reeks van 13 kleine
werken, die los staan van alles wat ik verder in het voorjaar toon. Mijn werk
is niet één ding, één concept of één wereld. Het is zoals de gelaagdheid van
wat er omgaat in ieder van ons. Wij zijn niet één laagje. Als kunstenaar kan je
ook met heel veel verschillende lagen bezig zijn.
Als je dit werk hier op de schouw, ‘La gloire’, naast één van mijn figuratieve vogels zet, zoals hier in de tuin, kan je zeggen: “Maar wat zijn dat voor uiteenlopende dingen!” Maar zo is het leven. Deze tentoonstelling is ook gebouwd rond de idee dat bij Transit de bezoekers meerwaardezoekers zijn. Ze komen écht speciaal naar hier. Het zijn geen toevallige passanten. Ze komen er speciaal voor naar Mechelen, krijgen hier een kop koffie en hebben de gelegenheid over de tentoongestelde werken te praten en ervan te genieten. Transit is daardoor heel anders dan de andere galerieën waarmee ik werk. Het gaat over de kunst, maar ook over alles wat daarrond zit. En dat op een heel intieme manier.
HVC: Zelf je werk toelichten, doe je niet
graag, las ik ergens.
JC:
Ik ben bijna nooit te zien op openingen. Ik ga wel naar kunst kijken, maar op
rustige tijdstippen. Maar ik ben daar altijd heel duidelijk over geweest: mijn
werk moet spreken. Het zou veel beter zijn voor mij om meer mijn mond te houden
en minder toegankelijk te zijn. Ik heb veel in Amerika gewerkt en daar is er veel
minder een taboe rond uitspraken en communicatie in de kunst.
HVC: Enkele jaren na je studies trok je weg
uit België en ben je twintig jaar op reis geweest en zo heb je op verschillende
adressen in Amerika, Italië en Frankrijk gewoond, waardoor je ontelbare
impulsen en creatieve ideeën kreeg.
Tussen 2000 en 2003 vertoefde je in het
Museum of Art in Miami Beach.
Erna had je een driejarig verblijf in de
Manufacture Nationale de Sèvres.
En ja, het moet gezegd: je was de eerste
levende Belg die exposeerde in het Louvre in Parijs.
JC:
Ik heb het geluk gehad ook de Romeprijs te winnen en in de Villa Medici te
zitten. En uitgenodigd te worden in Amerika. En zo heb ik op mijn manier en
mijn niveau mijn leven geconstrueerd. Na Sèvres besefte ik dat ik van Parijs mijn uitvalsbasis kon maken. Daar woon
ik ook nu nog altijd, en ik heb er mijn atelier en mijn vrienden , en een
kunstenaarskring met onder anderen Sophie Calle, Bernard Frize, Christian
Boltanski en Annette Messager. Ook met de kunstenaars van Perrotin heb ik een
goed contact. Parijs is niet gemakkelijk als stad, maar het is wel een goede
basis. België is om de hoek, evenals Londen en Berlijn.
HVC: Zou je vanuit Amerika een nog
grootsere carrière hebben kunnen uitbouwen?
JC:
Ik ben nog niet dood, hé, Hilde. Alles kan nog gebeuren! Je hebt natuurlijk
heel veel dingen die al beslist zijn, door de keuzes die je als jonge
kunstenaar hebt gemaakt. Die wegen door als je vijftig jaar bent. Ik kom net
terug uit Amerika, waar ik Randall Chair was van de Alfred University in de
staat New York, vlakbij de Niagarawatervallen. Telkens ik daar ben, denk ik:
“Wat doe ik toch in Parijs? Ben je gek geworden?” Amerika is geweldig en heel
stimulerend, maar ik denk dat ik toch Europeaan in hart en ziel ben.
HVC: Je bent veel on the road, hebt vele interessante ontmoetingen, maar natuurlijk
is er nog een andere kant aan het kunstenaarsbestaan van Johan Creten: de
atelierkunstenaar in een vuile kiel, die beelden moet maken en alles moet coördineren.
Ben je het type dat op het vliegtuig aan het schetsen slaat?
JC:
Het is niet eenvoudig als leven. Ik ga je nu niet de hele interne keuken
vertellen van hoe alles functioneert, want dat is complex. Denk alleen al aan
de verschillende galerieën, opslagplaatsen, assistenten, producenten… Ik
financier ook voor honderd procent zelf mijn werk, en ik pomp alles terug in de
kunst. Laat ons stellen dat ik overal mijn handen en mijn hoofd mee heb, dus ik
kan overal werken. Morgen ga ik naar Den Haag, waar ik in ‘Struktuur 68’ aan
het werk ben. Ik heb er een kleine hotelkamer en een grote koffer en het enige
wat me interesseert, is dat ik daar kan werken en ’s avonds een warm deken over
mij kan slaan.
Denk je dat Bernini (1598-1680) een heel eenvoudig leven had?
Hij had op een bepaald ogenblik bijna alle beeldhouwers van heel Italië in
dienst om te helpen aan de Sint-Pietersbasiliek. Maar hij maakte ook nog altijd
zijn eigen werk. Ik ben niet het type dat op het vliegtuig even wat ideeën
uitschetst en mijn werk dan door 15 man laat realiseren.
Enfin,
mijn leven is een puzzel. Laten we het daarop houden.
HVC: Je wil je vingers in je werk voelen?
JC:
Wat voor verzamelaars vaak belangrijk is, is dat ze weten dat er heel weinig
beelden beschikbaar zijn, omdat ik het Wim Delvoye- en Damien-Hirstsysteem niet
toepas. Pas op, ik vind dat niet slecht, hé. Maar dat correspondeert niet met
mij. Ik vind de idee van het unicaat, nog altijd fantastisch.
HVC: Voel je het, als je een maand niet
in de klei hebt gewroet, dan ‘kriebelen’?
JC:
Ja, natuurlijk. Het is misschien cliché, maar het is toch een spanning die zich
iedere keer opbouwt. Als een soort van stoomketel waar je jezelf onder druk
zet, en dan moet het eruit.
Als
iemand mijn curriculum van de laatste 25 jaar zou bekijken, zou die persoon opmerken
dat de ‘brokken werk’ op een korte periode ontstaan en dat erna een paar
maanden stilte heerst vooraleer er weer een ‘brok werk’ is. Meestal valt dat
samen met bijvoorbeeld de mogelijkheid
hebben om in een atelier in bijvoorbeeld Mexico gedurende enkele maanden te werken.
Waardoor ik dan weer met een groep werken terugkom en waarop er weer enkele
maanden volgen waarin ik weer uit mijn koffer leef. Eén van de projecten waar
we mee bezig zijn, is een grote groep tekeningen en krabbels die ik, behalve in
Musée de la Chasse nooit liet zien in een boek te gieten.
HVC: Wat wordt er door anderen zoal over
jouw werk geschreven?
- Hij heeft een esthetiek die is
doordrongen van het classisisme.
- Hij gebruikt verschillende symbolen
zoals de adelaar, racistische stereotypes, de aardappel, de bijenkorf, de
mossel, de bloem, …
- Hij neemt zijn toevlucht tot de
voorstellingswereld van de populaire folklore.
- Zijn werk is doordrongen van dubbele
betekenissen, suggesties en verwijzingen.
- Zijn werken zijn nooit onschuldig, hij
gebruikt schoonheid als glijmiddel om zijn werk toegankelijker te maken.
- Zijn beelden zijn schoonheid en gevaar,
zachtheid en scherpte.
- Zijn beelden zijn nooit onschuldig.
Christine Vuegen spreekt zelfs van
beelden met een erotische uitstraling.
Edith Doove, die een paar fijne teksten
over je werk schreef, noemt het sculpturen die balanceren tussen het lieflijke,
het bijna kitscherige en afstotelijke.
JC:
(knikt)
HVC: Wat zie ik als ik naar je werken kijk op internet? (Maar dat is natuurlijk niet ‘écht’ kijken.) Dat is moeilijk te omschrijven voor mij.
Wat is voor jou een typisch ‘Creten-beeld’?
JC:
Dat is een heel goede vraag, want dat duidt op de moeilijkheid die veel mensen
hebben met mijn werk. ‘Kenners’ herkennen na een tijdje wel mijn werk, zelfs al
is het iets helemaal anders. Dus er zit wel iets onder dat het een Creten-beeld
maakt. Maar dat is niet te vergelijken met de lijnen van Agnes Martin of de
strepen van Daniël Buren. Mijn werk is onvatbaar. Je kan het niet in één woord
beschrijven, dus zeggen ze: “’t Is den dienen die werkt met keramiek”, en dan
brengen ze het terug op de materie. Maar misschien gaan niet
op-elkaar-gelijkende-werken, misschien over hetzelfde: macht.
Dit werk hier in
galerie Transit heet ‘La Gloire’, maar
het beeld buiten is een adelaar. Enfin, geen adelaar, maar een mengeling tussen
een aalscholver en een adelaar. Maar die
vogel gaat over macht. En mijn sculptuur ‘La gloire’ gaat ook over macht.
Terwijl je als kijker alleen maar een abstracte vorm ziet. Maar als kijker moet
je je afvragen: “Wat zie ik echt?” La gloire komt uit de katholieke kerk.
Achter het altaar zie je soms een glasraam dat lijkt op een zonnestraal die
opengaat: dat is la gloire. Maar je kan er evengoed een zeedier in zien, en
iemand anders ziet er iets erotisch in en dan ben je weer op een ander niveau
bezig.
HVC: Niets is wat het lijkt bij Johan
Creten.
JC: Exact.(lacht)
HVC: Je zit er niet mee in een
geëngageerd kunstenaar te zijn, zeg je ergens. Zo zit er in sommige beelden
politieke of sociale kritiek. Je deed ook mee aan de expo Newtopia, een
tentoonstelling over mensenrechten in Mechelen. Dergelijke thema’s hebben je
nooit losgelaten. Zomaar iets maken in keramiek, zegt je niks.
JC:
Kijk, daar zit het hele verschil tussen kunst en kunstig. Mijn beelden zijn
vaak heel mooi, meestal ook in de glazuur en in de materie. Maar het is niet de
bedoeling dat ze zomaar mooi en decoratief zijn. Dan zit je in een andere visie
van kunst of kunstambachten. Let wel: ik heb alle respect voor mensen die dat
doen, hé. Maar mijn beelden zijn mooi op zo’n manier dat ze misschien soms ook walgelijk
en vreemd zijn.
HVC: Edith Doove zegt dat je
onderzoeksmethode – noem je wat je doet een onderzoek? – haar doet denken aan
het designerkoppel Eames, omdat het ook mensen zijn die grenzeloze
nieuwsgierigheid aan grenzeloze fantasie koppelen.
Kan je je daarin vinden?
JC:
Absoluut niet, maar dat is haar visie en ik respecteer die. Ze heeft me uitgelegd
dat zij ook met de kosmos bezig zijn en zo zag ze die link. Ik zie eerder een
link met mensen zoals Lucio Fontana.
HVC: Maar wat is dan je grootste
betrachting? Oscar van den Boogaard schrijft dat je een zoektocht naar het
absolute maakt. Is dat dan je grootste betrachting? Wat wil je dat we voelen
als we een expo van jou aan het bezoeken zijn of net van een expo met jouw werk
vandaan komen? Toch niet gewoon een leuke namiddag hebben?
JC:
Als ze al een leuke namiddag hebben gehad, is dat al iets geweldigs. Daar ben
ik helemaal niet tegen. Vinden ze mijn beelden gewoon mooi, is dat ook al iets
enorms. Als mensen ontroerd worden door iets en dat niet vergeten, is dat nog
mooier. Als mensen met mijn werk willen leven: nóg mooier. En als ze dat willen
beschermen in de tijd, zodat het binnen enkele generaties nog altijd daar is,
omdat we het voelen: dat is het hoogste.
HVC: Wat is het mooiste compliment dat ze
je kunnen geven? (Of: welke feedback hoor je het liefst?) Of welke opmerkingen
kwetsen je?
Choreograaf Willem Forsythe zegt: “De
toeschouwer heeft altijd gelijk. Als iemand mijn werk verschrikkelijk vindt,
dan is dat maar zo.”
JC:
Ik heb zovele jaren lang moeten sterk zijn en verder doen op mijn manier. De
meesten wisten niet wat met me te doen en hadden kritiek. Maar dat is de manier
waarop het gaat. Nu weet ik dat het is zoals in de liefde: je kunt een coup de foudre hebben, maar je kunt vaak
iemand echt niet leuk vinden bij de eerste ontmoeting, maar een aantal jaren
later kan die dan de ware zijn. Ik heb al vaak gehoord van mensen die veel
problemen met mijn werk hadden in de jaren ’80 en ’90, dat ze er nu langzaam
aan, voeling mee beginnen te krijgen. Maar uiteindelijk hebben al die
bedenkingen weinig zin: het leven is te kort. Je moet je beschermen door om te
gaan met mensen bij wie je je goed voelt en daarnaast moet je je werk goed
proberen te doen en het laten zien waar het kan.
HVC: Je bent vijftig jaar geworden. Wat
doet dat met een kunstenaar?
JC:
Dat wil zeggen dat je iemand bent die al een flinke reis achter de rug heeft,
maar ook nog flink voor zich uit kan kijken. Je staat werkelijk op een
keerpunt. Ik zie dat als een mogelijkheid om nu nog beter te doen.
HVC: Waar droom je nog van?
JC:
Ik hoop dat mijn werk, in al zijn
complexiteit, nog meer gezien kan worden. Als je werk te zien is, kan het ook
een impact hebben op jonge kunstenaars. Maar het moet gezien worden, anders is
je impact te klein. Je moet zichtbaar zijn. Ik ben altijd wel zichtbaar
geweest, maar dan meer in een beperkt elitair circuit. Ik heb altijd heel
trouwe verzamelaars en handelaars gehad. Het lijkt me wel spannend als ik dat
nog meer zou kunnen opentrekken.
Daarnaast
zou ik graag nog ooit eens een échte plek hebben. Een plaats waar je je verhaal
kan vertellen via een aantal kamers en een tuinencomplex. Zoiets als Marfa, waar
Donald Judd tentoonstelde. Maar daarvoor moet er een mirakel gebeuren. Ergens
waar mijn werk op een andere manier zou kunnen leven.
HVC: Waarop ben je het meest trots in je
leven?
JC:
Trots? Is dat niet één van de zeven hoofdzonden? (lacht) Neen, aan trots doen
we niet mee. We gaan gewoon hard door en we blijven volhouden. Alle goeie
dingen komen voor degenen die de kleine dingen respecteren en blijven wachten.
Maar ondertussen moet je heel actief blijven en vertrouwen blijven hebben.
Hilde
Van Canneyt en Johan Creten, copyright 2014, met dank aan croxhapox.
Johan
Creten stelt tentoon:
Galerie
Transit: van 2 febr tot 23 ma 2014.
Zandpoortvest
10, 2800 Mechelen.
www.transit.be
De copyright is telkenmale 'Courtesy galerie Transit Mechelen, foto Bert de Leenheer'
De copyright is telkenmale 'Courtesy galerie Transit Mechelen, foto Bert de Leenheer'
Middelheimmuseum:
voorjaar 2014
Middelheimlaan
61, 2000 Antwerpen
Published by Galerie Perrotin, 2013, 254 pag, English/Chinese text, Interview with Léa Chauvel-Levy, introduction Jan Hoet, 39€
Available in the gallery, or order at Galerie Emmanuel Perrotin Paris, click here