Het boek: 'Hilde vraagt, 85 interviews met Belgische kunstenaars' is net uit, te bestellen via http://www.hildevraagt.be/ of te koop in de Fnac, de betere boekhandel en museumshops (B/NL)
Interview met
filmmaker Kris De Meester (1972), Gent, dec 2013/april 2014.
Hilde Van Canneyt: Hallo Kris, we kennen je van de film ‘Four Roses’, je zwart-wit film uit 2009. In die film volgen we de gebeurtenissen en interacties in een hotel aan de rand van een stad. Alles gebeurt in één nacht, in zes kamers, met twaalf personages. Gedraaid met een budget van amper 10.000 euro werd de film bejubeld als ‘An early Jim Jarmusch’. Je sleepte er ook heel wat prijzen mee in de wacht terwijl de film in nauwelijks 4 dagen gedraaid was. Nu ben je weer bezig met een film: Johnny Walker. Heb je meer tijd kunnen uittrekken voor het draaien van deze film?
Kris De Meester: Ik
ben met de postproductie van die film bezig. Deze keer hadden we zes
draaidagen, wat nog altijd héél krap en moeilijk is, maar anderzijds voor mij
al een kleine luxe. De montage doe ik zelf, zodat ik rustig kan werken zonder
teveel tijds/financiële druk. Volgende week zal ik mijn eerste ruwe versie
klaar hebben, die ik dan ook aan mijn medeproducers kan tonen. Daarna werken we
de film écht af. Tegen het einde van het jaar zou de film moeten klaar zijn.
HVC: Wanneer krijgt het publiek de film te zien?
KDM: Bij een release
van een film ga je er altijd eerst mee op tournee langs festivals. Dat kan zes
maanden tot een jaar in beslag nemen. Er zijn een aantal mensen mee op de kar
gesprongen en die zorgen ervoor dat de film hopelijk op grote festivals terecht
komt. Erna kan de film ge-releaset worden voor het grote publiek, ik mik
daarvoor op oktober 2014, maar het kan evengoed ergens 2015 worden.
HVC: Welke talenten zorgen ervoor dat je een goede
filmmaker kan worden/zijn?
KDM: Je hebt
natuurlijk verschillende soorten filmmakers, maar ik voel me niet thuis in het
rijtje van de Vlaamse filmmakers. Niet dat ik er op neer kijk – allesbehalve –
want zij doen dat heel goed. Maar ik ben niet academisch geschoold. Volgens mij
wordt film maken daar te theoretisch benaderd. Terwijl ik net gevoelsmatig en
intuïtief wil werken. Als ik begin te schrijven, zit ik meestal gewoon met een
personage in mijn hoofd. Al is dat misschien beroepsmisvorming door ook als
castingdirector te werken. Daarop begin ik dan te bouwen, wordt dat een arena
en begint dat te groeien. En voor je het weet heb je een film. Bij de opnames
laat ik me ook nog altijd vrij leiden door wat er op dat moment zelf kan
gebeuren, zonder dat het te veel improvisatie wordt. Al is het vertrekpunt met
een vastgelegd scenario wel duidelijk. Bij ‘Four Roses’ kreeg ik achteraf vaak
de vraag of die film nu improvisatie was of niet, terwijl er hoogstens twee
scenes zijn geïmproviseerd.
Ik heb – vooral
productioneel – een vrij duidelijke visie over film maken in Vlaanderen,
waardoor ik nogal veel in conflict kom met het establishment. Ik wijs daarbij
ook naar het VAF (Vlaams audiovisueel fonds). Ik ben daar totaal niet welkom.
Zij vinden mijn manier van film maken ”niet zoals het hoort.” Ik heb daar mijn
eigen mening en visie over en ik vind het niet echt correct hoe zij daarover
denken. Het gaat me niet om al dan niet geld krijgen, maar mijn mening is dat
de Vlaamse films die nu worden gemaakt, gewoon te duur zijn. Want hoe succesvol
een Vlaamse film ook is, er is geen enkele film die uit de kosten geraakt, wat
absurd is. Maar dat weten de meeste mensen niet.
Als je een klein
publiek hebt, moet je films maken met een budget waarmee je ten minste break even kan draaien of geld mee kan verdienen.
Als er dan subsidies worden vrijgemaakt, moeten die gaan naar films die anders
niet zouden gemaakt kunnen worden, en niet alleen naar duidelijke publieksfilms.
Kijk, Studio 100 maakt ook publieksfilms, maar financieren die dan ook volledig
zelf, zonder enige vorm van subsidie en ze maken er nog winst mee ook. Ik heb
daar wel respect voor. Op zich is dat ‘een handel’, maar wel correcte handel.
HVC: Er is in de filmwereld waarschijnlijk evenveel
vriendjespolitiek als in de kunstsector en dergelijke.
KDM: Ik geloof niet
in het systeem. Wie zijn die mensen van de commissie om te kunnen inschatten
wat een film kan worden? Het zou veel logischer zijn als je kon zeggen: “Dít
heb ik al gemaakt en ik wil nu iets nieuws maken, maar quoteer mij op hetgene wat
ik al heb gemaakt.” Dan kunnen ze tenminste beoordelen op wat ze zien en wat de
film al heeft bereikt. Wanneer krijg je nog geld? Als je het goed kan
uitleggen. Met andere woorden: zorgen dat je de film in een goed dossier kan
gieten, zodat het ‘goed begrijpbaar’ is voor hen. Mijn dossier van ‘Johnny
Walker’ was afgekeurd en dan kreeg ik als commentaar: “Het hoofdpersonage van
de film is onsympathiek, dus dat zal niet werken naar het publiek toe.” Tja,
dat is net de bedoeling! Het is een bewerking van Dostojewski's ‘Aantekeningen
uit het ondergrondse’. Het centrale figuur is een
onsympathieke cynische oude man op de rand van een depressie. Wat verwachten ze
dan? Een onsympathiek hoofdpersonage, dat maakt zo’n project toch net daarom zo
interessant. Je maakt dan verwijzingen naar andere soortgelijke filmprojecten,
maar dan merk je dat ze het vaak in Keulen horen donderen. De film wordt geproduceerd door mensen zoals
Christine Walker en Tomas Leyers, mensen die allemaal dubbel en dik hun sporen hebben
verdiend met internationale art house films en bedolven zijn onder
festivalselecties en prijzen in Cannes, Sundance, Toronto, …
Maar ze maken geen typische Vlaamse films en dan vang je vaak bot.
Zo’n commissie bestaat meestal uit een zestal professionals. Mensen die het ongetwijfeld goed bedoelen, maar in hoeverre zijn die mensen daar voor getraind en waarom zouden zij de waarheid in pacht hebben? Het gaat uiteindelijk niet alleen over heel veel geld, maar ook over de toekomst van de Vlaamse filmcultuur. Aan de hand van een scenario en regisseursvisie bepalen ze of een film wordt gemaakt. Waarop baseren die mensen zich dan? Feit is dat je aan de hand een scenario en regisseursvisie nog alle kanten uit kan. Ik stel me even in hun plaats. Een scenario kan een verhaal met leuke insteek vertellen, de visie van regisseur is verfrissend, de cast en crew bestaat uit professionals… alle, geef ze dan maar paar honderd duizend euro’s?! Dat slaat toch op niks, toch?
Trouwens, elk
verhaal is al verteld.
‘Four Roses’ is ook niet eenduidig. Hoe minder
eenduidig, hoe interessanter het wordt. Voor mij is eenduidig gelijk aan saai.
Maar dit is blijkbaar het tegenovergestelde van hoe het VAF daarover denkt.
Het verhaal en de
evolutie van de personages in ‘ Johnny Walker’ is ook zo subtiel, dat het niet
zo evident is om het in een film te gieten. Laat staan in een eenduidig script. Zelfs tot
voor een week was het voor mij twijfelachtig of dat nu gelukt was of niet. Ik
ben dan aan het monteren en zie wel dat die scenes werken, maar je ziet niet
altijd waar je naartoe gaat. Het is pas in die totaliteit van al die achter
elkaar gezette scenes, dat je weet wat je hebt gecreëerd.
HVC: Maar de
filmcommissie moet zich op iets kunnen baseren om subsidies toe te kennen, niet?
HVC: Hoe is de film Four Roses dan uiteindelijk toch in de cinemazalen terechtgekomen?
KDM: Uiteindelijk is
dat een half mirakel geweest. Ik had de film gedraaid en gemonteerd, maar had
nog een beetje geld nodig voor de afwerking. Ik vroeg een post-productie-premie
aan bij het VAF, maar die werd afgekeurd. Ik heb die film dan maar voor een
jaar in de kast gestoken - “als zij dat afkeuren, zal dat wel een reden
hebben”. Uiteindelijk heb ik onder stimulans van mijn vriendin, de film toch
naar enkele festivals gestuurd en was het prijs. Ik heb de film dan maar
rondgestuurd naar de betere cinema’s in ons land en blijkbaar was er dan toch
interesse. Uiteindelijk heeft de film 7 weken gedraaid in Brussel, Gent en
Antwerpen. Ook in Nederland is hij uitgekomen.
HVC: Wat hoop je met je films nog toe te voegen aan het al uitpuilende filmaanbod?
KDM: Wist je dat we
bij het bekijken van klassieke films voornamelijk onze linker hersenhelft
gebruiken? De rechterhelft waar intuïtie, gevoelens, gewaarwording en indrukken
huizen, wordt zelden of nooit gebruikt. Bij andere kunstvormen is dat echter
omgekeerd. Analytisch vermogen of verstandelijk denken zijn meestal overbodig
bij het genieten van bijvoorbeeld een hedendaagse dansvoorstelling of het
bekijken van hedendaagse kunst. Gelukkig krijgt, net zoals in andere
kunstdisciplines (dans, muziek, grafiek), het begrip 'hedendaagse film' steeds meer
vorm. Films die bewust afwijken van de geijkte paden. Films die vaak niet
analytisch of lineair worden verteld, maar eerder beroep doen
op de intuïtieve kracht van de kijker. Zonder in het vaarwater te komen van
experimentele films tracht ik als producent projecten te realiseren die term ‘hedendaagse
film’ waardig zijn.
HVC: Daarnaast zoek je met je castingstudio ook nog de
juiste mensen voor de juiste films. Wat is jouw instrument om ‘de juiste mens’
te vinden?
KDM: Ik denk dat je
gewoon door training een bepaalde visie creëert op dat punt. Als ik vroeger opdracht
kreeg van een regisseur een personage te zoeken in een bepaalde sfeer, ging ik
bijna maniakaal iemand zoeken die op die referentiefoto’s leek. Tegenwoordig
durf ik mijn eigen visie of idee over een personage te geven. Dan ga ik die
mensen ook uitnodigen, testen en voorstellen en dan kan ik maar hopen dat die
personen worden gekozen.
Wij zijn een van de
oudste bureaus en ook het grootste bureau wat acteurs betreft, zowel professionele als amateurs. We zitten nu
al met achttienduizend mensen in ons bestand.
Maar je hebt heel
veel zangers die goed kunnen zingen, en die er toch niet geraken. Wel, idem met
acteurs. Het is een combinatie van allerlei factoren die je als zanger of
acteur moet hebben. De ene kan technisch heel goed acteren, de ander is net
heel intuïtief. Die keuzes gaan soms over de kleinste details: over ogen die
wat te dicht staan, een fout kapsel,… je kunt het zo gek niet bedenken. Dat kan
het verschil maken tussen toppen of floppen. Er is nu heel veel te doen rond
Veerle Baetens. Ze is een heel goede actrice, maar anderen zullen ook goed
zijn, maar geraken door bepaalde factoren niet zo ver.
HVC: Wanneer besefte je dat je een ART-eye had?
KDM: Mijn moeder
werkte als poetsvrouw in de cinema en mijn vader werkte er als kaartjesknipper.
In de vakantie hing ik daar vaak rond en zo kwam ik al gauw in de
projectiekamer terecht. Daar heb ik de microbe te pakken gekregen. Op mijn
twaalfde kreeg ik een super8-cameraatje en ben ik beginnen filmen. Zo graveerde
ik ook pellicule om zelf animatie te creëren.
HVC: Op je achttiende wilde je niet per sé je naar het
Rits of Narafi?
KDM: Op zich was dat
wel een droom, maar het was niet zo dat mijn ouders budget hadden mij daar
naartoe te sturen, laat staan dat ik in Brussel op kot kon gaan. Ik ben daarom
vrij vroeg in het DKO terecht gekomen. Normaal moest je achttien jaar zijn om
er binnen te mogen, maar ik ben er op mijn zestiende begonnen, waardoor ik vrij
snel was afgestudeerd. Tijdens de opleiding – ik was nog maar 18 - werd ik assistent
bij Robbe De Hert. We draaiden samen
reclamespots, documentaires, enz. Robbe was één van de bezielers van het collectief
‘Fugitive cinema’ op. Ik werd er echt ingegooid en kreeg daardoor alle
mogelijkheden. Ik heb zo ook mijn humaniora niet afgewerkt, wat een risico was.
HVC: Wanneer begon het idee te rijpen om zelf een film
te maken?
KDM: Dat was al lang
aan het leven, maar door bij Robbe te werken, werd ik met mijn neus op de
feiten gedrukt. Ik merkte dat zijn dagelijkse bezigheid ‘gaan stempelen’ was. Dat
moest toen nog elke dag. Bijna iedereen die met film te maken had, waren mensen
die gingen stempelen en die hoopten één dag in de maand een betaalde job te
krijgen. Dat was toen nog realiteit. Voor mij was dat ontnuchterend. Ik moest
dus rekening houden met die achtergrond en ik besefte dat ik misschien op een
andere wijze geld moest verdienen. Ik ben dan vrij snel gestart met een eigen
zaak, een voorloper van mijn huidig bedrijf. Dat was een interim-achtig iets
voor zowel cast als crew. Ik wilde financieel eerst zelf een goede basis
hebben, om dan zelf die film te kunnen financieren. Vandaar dat het vrij lang
heeft geduurd, al heb ik ervoor wel geëxperimenteerd met kortfilms en Tv-projecten. Toch was ‘Four Roses’ voor mij nog altijd een soort van
vingeroefening. Ik ben beginnen schrijven met die personages en dan is er een
film uitgekomen.
HVC: Je zei al dat je je opleiding in het DKO hebt
gevolgd. Nooit een complex over gehad?
KDM: Eigenlijk niet,
maar zo ging ik dan bijvoorbeeld bij ‘Jambers’ solliciteren, en toen zei hij
letterlijk tegen mij: “Kom binnen vier jaar nog eens terug, als je een échte
opleiding hebt gehad.” Voor hem was DKO geen opleiding, wel een hobby. Dat
stigma is er wel. Al heeft het mij ook veel geholpen, omdat ik soms dingen
moest losmaken. Als we spreken over scenariostructuur, weet ik wel hoe dat moet
– je moet vakkennis hebben - maar je moet vooral experimenteren.
HVC: Hoe zouden ze het DKO bekender kunnen maken?
KDM: Het is
moeilijk om iedereen die film wil studeren, op alle niveaus te kunnen bedienen.
In de eindejaar-tentoonstelling bijvoorbeeld,
zie je ook wanna-be-video-filmpjes, maar er zit geen visie of lijn in.
Het niveau van zo’n tentoonstelling is belangrijk om geïnteresseerden aan te
trekken. Sommigen hebben misschien ook schrik naar het DKO te komen, omdat ze
denken dat het niveau niet hoog genoeg zou zijn. Je zou klassen kunnen
opsplitsen op basis van de doelen van de studenten.
Ik denk ook
dat het belangrijk is een duidelijk afgelijnde visie te hebben en niet proberen
iedereen blij te maken.
HVC: Ik denk ook dat een goede leraar met een
bepaalde visie van onschatbare waarde is. Zo zullen er mensen uit Gent of
Antwerpen, écht kiezen voor een bepaalde academie en rijden zij daar gerust
voor naar de Academie van Sint-Niklaas.
KDM: Leraars
die puur naar de essentie gaan, dat is ideaal.
HVC: Kan iedereen die door omstandigheden geen
fulltime onderwijs kon volgen, er via het DKO “wel geraken”?
KDM:
Uiteindelijk is de essentie – al spreek ik nu tegen het onderwijs in het
algemeen –dat het DKO ideaal is om ‘iets’ te krijgen, maar niet te veel. Had ik
voltijds onderwijs gevolgd, had ik ook vastgezeten in die denkwereld en zou ik
er ook moeilijk van af geraken. In het DKO krijg je samples van van alles:
je krijgt voldoende mee om er zelf mee verder te doen. Het paradepaardje van
mijn leraar Michel Smets, was ‘beeldtaal’: je ziet een beeld van een fiets die
daar ligt en het wiel is nog aan het draaien…. Wat zegt dat?
HVC: Je wilt niet per sé tegen de stroom in gaan, maar je houdt er blijkbaar wel van een parallelle zijweg in te slaan. Je doet dat niet om in sé tegendraads te doen, wat je soms wel ziet bij beeldende kunstenaars.
KDM: Ik denk net dat
dat het probleem is als je uit het klassiek onderwijs komt of ‘klassieke’ films
maakt. Dàt moet véél frustrerender zijn! Ik zou daar niet aan durven te
beginnen. Ik ben totaal niet bezig van: “Ik ga nu dat of dat genre maken.”
Ik ben de film ‘Four
Roses’ ook in het Rits gaan tonen, omdat ze dat hadden gevraagd. Maar die
mensen stonden op hun achterste poten, omdat ze vonden dat de montage, het
licht, het geluid, de scenariostructuur enz. niet goed zat… Maar uiteindelijk
werkt de film wel en is er net daarom een publiek voor die dat wél apprecieert.
HVC: Welke films vind je zelf te pruimen?
KDM: ‘Gerry’ van Gus
Van Sant. Twee mannen rijden met een auto en willen wandelen in de woestijn. Ze
raken de weg kwijt en er sterft iemand. Meer gebeurt er eigenlijk niet. Velen
gaan dat een afschuwelijke film vinden, maar voor mij is dat gewoon genieten.
Mensen willen eigenlijk een leidraad hebben: “Wanneer moet ik nu lachen?” De
typische manier van films maken is letterlijk tegen het publiek zeggen: “En nu
moet je ontroerd zijn”, waarvoor dan bepaalde licht- en muziekeffecten worden
gebruikt.
HVC: Onder welke noemer zou je je films ‘benoemen’?
KDM: Entertainment.
Ik noem het ‘Tik tak’ voor volwassenen. Je kan er naar gapen, je ziet er
kleurtjes… Zo heb ik enkele jaren geleden een foto/filmproject gemaakt:
‘Destraction for the undestracted’, wat eigenlijk niks meer was dan een
verzameling van zwart/wit foto- en videoportretten.
Zelf word ik
persoonlijk heel weinig afgeleid in het leven. Ook niet in films, omdat die
structuur zo duidelijk afgelijnd is, dat ik me daar niet mee kan ontspannen.
Terwijl ik dat wel heb bij een film zoals Gerry. De meeste films van Lars von
Trier kunnen dat ook. Voor mij is dat een vorm van ontspanning. Dat is dus ook
mijn betrachting: ik heb geen grote boodschap. (lacht) Zodra je als kijker
eventjes verloren geraakt, vind ik het goed.
HVC: Zoals je ook vindt in de films van Tarkovski:
‘het zich verloren wanen?’
KDM: Zoiets… Bij
Gerry heb je zelfs shots van tien minuten: gewoon twee mensen die wandelen
terwijl je het donker ziet worden… fantastisch toch? ‘Solarius’ van Tarkovski
duurt drie uur en heeft dat ook… puur genieten gewoon!
HVC: Als jouw leven een film was, wat zou dan de titel
zijn?
KDM: ‘Confuse and conquer.’
HVC: Ry Brad Burry
zegt: “Thinking is the enemy of creativity” Ben je het daar mee
eens?
KDM: Absoluut. Ik
weet nog toen ik uit de academie van Sint-Niklaas kwam, ik ook met die
basisstructuur in mijn hoofd zat. Maar hoe kon ik dan ‘vrij’ mijn film
schrijven als ik al op voorhand me moest vastzetten? Bij iedere zin zat ik al
bijna verkrampt.
HVC: Een film maak je “voor jezelf”, maar hoe wil je
dat de mensen de zaal verlaten? Als het entertainment is, wil je dan dat ze
gewoon een leuk uurtje hebben gehad of dat ze toch gewoon éven erover nadenken?
KDM: Neen, nadenken
hoeft niet. Al merkte ik wel bij ‘Four Roses’, dat mensen daar allerlei ideeën
en theorieën en lagen in zochten. Die zullen er wel inzitten, maar die lagen
zitten daar eigenlijk alleen maar in “om je bezig te houden”. Om de kijker
‘voer’ te geven. “Nu toont hij dàt, dus dat zal wel een reden hebben.” Dus dat
blijft dan in hun achterhoofd zitten, ook bij de volgende scene.
HVC: Dat hebben we wel in ons. Bij die serie’ De
Parelvissers ‘ van Tom Lenaerts, waren de kijkers ook allerlei geschifte eindplotten aan het verzinnen, terwijl
er uiteindelijk in de laatste aflevering van de serie, geen rare dingen meer
gebeurden.
Je wilt niemand iets meegeven, maar toch wil je dat ze
er achteraf over praten.
KDM: Het is heel
deprimerend wat ik ga zeggen, maar eigenlijk gaat het gewoon maar over ‘tijd
doden’. Een
filmquote uit ‘Four Roses’ is ‘as if you could kill time without injuring
eternity‘. Want dat zijn ze daar
uiteindelijk aan het doen, elk op hun manier: “Tijd aan het doden”.
HVC: Ik vermoed dat je een harde werker bent. Vind je
dat dan ook ‘tijd doden’? Dan ga ik liever in een hangmat op Ibiza liggen…
KDM: Ik ben als
persoon wel geëvolueerd na ‘Four Roses’, al zie ik het nog altijd zo en dat
hoeft niet negatief te zijn.
HVC: Maar we zijn toch beiden producerende mensen,
waarom doen we dat dan? Als we tijddoders
waren, zouden we toch gewoon een jobke doen en klaar is kees.
KDM: Als je 1,5 uur
naar een film kijkt, heb je 1,5 uur ‘gedood’, zo zie ik het. Maar hopelijk ook
genoten.
HVC: Als ik naar een klassieker of intellectuele film
kijk, heb ik toch het gevoel dat ik ‘(bij)leer’ of ik mijn cultuurbagage upgrade, waardoor het geen tijdverlies
lijkt. Maar misschien moet ik het anders zien…
Is er trouwens iemands carrière dat je nastreeft?
KDM: Jim Jarmusch is
voor mij zeker een voorbeeld, maar ook Hal Hartley – een New Yorkse independent
filmmaker. Hij maakte ‘Trust’ (’90), ‘Flirt’ (’95), ‘Henry Fool’ (’97),… Het
zijn mensen waar ik naar opkijk, omdat ze ook maar gewoon hun ding doen en
hopen dan dat het dan ergens een publiek krijgt. Terwijl anderen zeggen: “Ik
wil dat publiek bereiken, dus ik zal zo’n film maken. ”Ik ga er sowieso van uit
dat veel mensen mijn film ook heel slecht gaan vinden, maar ik heb daar geen
probleem mee. Ik ben zeker dat er anderen het wel leuk gaan vinden, en dat is
voldoende.
HVC: Droom je van applaus?
KDM: Niet echt. Ik
droom enkel over vleesgeworden fantasie, tevens steun en toeverlaat Mieke
Daneels.
HVC: Toch nog veel
applaus gewenst kris.
Hilde Van Canneyt, copyright 2014
Johnny Walker komt uit eind 2014.
kris@castingstudio.com
(Interview naar aanleiding van het kunsttijdschrift d'Academie dat begin juni '14 uitkomt.)
(Interview naar aanleiding van het kunsttijdschrift d'Academie dat begin juni '14 uitkomt.)