Tinka Pittoors: vandaag te lezen én op de blog, én in het tijdschrift 100%EXPO én te bezichtigen in de Base Alpha Gallery in Antwerpen...
Foto's: Artur Erosian
Wie ‘Tinka Pittoors’ denkt, denkt aan
fantasierijke, kleurrijke knotsgekke sculpturen. Maar niet alles is wat het
lijkt in Pittoors’ world…
Hilde Van Canneyt: Tinka, je gaf mij
door dat jullie huis = ik +de tuin en Kris + de keuken. Kris Fierens – uw
partner – is eveneens een gedegen kunstenaar.
We bevinden ons nu op een prachtige
site in Hoevenen.
Tinka Pittoors: ‘Vroeger
hadden we overal verspreid kleine ateliertjes. We zijn drie jaar op zoek geweest
naar een leuke plek “om te zijn”. Daarbij zijn we echt op vanalles gestoten:
een champignonkwekerij, een melkerij, een boerderij, een truckcarwash, een
fitnesscentrum… alles wat hors categorie
was, hebben we bezocht. Toen we op deze kopergieterij stootten, was het
liefde op het eerste zicht. In de jaren
’60 werkte hier wel 70 man. Die industrie is naar China verschoven en dit
bedrijf is in de jaren ’90 beginnen afbouwen. Spijtig genoeg waren de meeste
fabrieksmaterialen al verwijderd toen we het pand kochten.
Dit
is echt een totaalpakket: we hebben elk ons atelier van wel 300m2waar we onze
werken creëren, maar we hebben ook Kris zijn keuken, die bijna een levende
installatie is, alsook mijn tuin die eveneens een levende installatie is waar
ik kan reflecteren. Een kleine anekdote: ik had nog nooit een tuin gehad, en in
het begin voelde ik me echt een fascist: ‘Gij hoort erbij, gij niet! Lebensraum muss da sein!’ Het tweede
jaar voelde ik me een echte socialist: ‘Als ik dit plantje een beetje meer
lucht geef dan zijn buurman die dat niet voor zichzelf kan maken, dan kan die
naast díe leven. (lacht) Op den duur begin je je planten en bloemen te kennen,
en is er geen afstand meer tussen jou en hen, wat je kan vergelijken met je
sculpturen.’
Een voor de hand liggende, zelfs
naïeve vraag: neem je vormen en kleuren uit je tuin mee in je atelier?
‘Ik
heb net nog een knop in mijn tuin gefotografeerd. (lacht) Dat is zoals je lief;
die beïnvloedt je ook, alleen niet letterlijk en soms bevestigend, soms
ontkennend… maar het is niet zo dat ik twee rozekes
naast elkaar zie en denk: ‘Waw, flashy, dit ga ik zo gebruiken!’
Kan je het werk van je vriend Kris
Fierens kort omschrijven?
‘Van
opleiding is Kris een beeldhouwer die heel schilderkundig werkt, maar ook die
ruimtelijkheid in zijn schilderijen heeft. Ik ben een schilder die heel
ruimtelijk werkt. Kris is iemand van het gestuele.
Als ik driedimensionaal bezig ben, is dat nog altijd pure schilderkunst - in de
ruimte. We zijn beiden a-typisch. Wij hebben allebei die tussenvorm, maar heel
extreem – les extêmes se touchent. Op
een heel natuurlijke manier nemen wij dingen van elkaar over. Maar laat ons
niet samen werken, want dat lukt niet.’
Ik dacht nochtans dat jullie soms als
kunstenaarskoppel naar buiten traden…
‘Nee,
we worden soms samen gevraagd voor een expo, maar dat is toeval. We hebben in
het begin ooit eens geprobeerd om samen te werken, maar we zijn daar beiden te
koppig en egoïstisch voor. Dat marcheert niet… ‘
Daarvoor is je eigen beeldtaal al
sterk en aanwezig genoeg, denk ik. Vlieg je ’s ochtends je atelier in, of moet
Kris je een schop geven?
Kris:
‘Tinka is gewoon een workaholic! Ik moet
haar zelfs doen stóppen met werken. Als zij 48uur per dag werkt omdat haar werk
zo arbeidsintensief is, dan investeer ik 80% van mijn tijd in het opzij zetten
van wat ik níet wil doen. En in de 20% die overschiet, maak ik nog wat kunst.
Ik kan even struikelen in mijn atelier en voor ik het weet heb ik een heel
schilderij af. Dat is een heel ander verhaal. Zij moet úren bouwen.’
Heb je op voorhand al in je gedachten welke sculptuur je wilt gaan
maken, of komen de materialen naar jou toe en neem je ter hand wat je tegemoet komt?
Zoals vele schilders ook intuïtief naar een kleur grijpen…
‘Ik
vergelijk het vaak met een handvol steentjes in water smijten. Dan ontstaan er
concentrische cirkels die ronddraaien. Je hebt dan wel die kern in gang gezet,
maar je weet niet naar waar die gaan, al is er wel een verbondenheid in het
geheel van de bewegingen errond. Zo ontstaat werk voor mij: soms weet je waar
je naartoe wilt, maar het is ook het materiaal en de sculptuur zelf die je
leert welke weg je moet uitgaan. Het is altijd een dialoog met het ding. Het
leert je kijken en anticiperen tijdens het werkproces. Dat is het boeiende aan
beelden maken, omdat je nooit wéét waar je zal eindigen, het is de verassing
die je opzoekt, voor jezelf...’
Het is niet zo dat je werkt met
werkschetsen die dan de basis vormen voor een werk? Want ook je tekeningen zijn
een belangrijk taartstuk in je oeuvre.
‘Je
werkt met ideeën die je begint uit te werken en en route komt daar iets uit. Dus liefst niet te veel determinerende
schetsen. Je begint met iets in je hoofd, dat op dat moment nog een fluïde
beeld is, bijna een droombeeld. Als je tweemaal met je ogen knippert, is die
nimf veranderd en plots heeft die andere nimf blauwe ogen, heeft ze krullend
haar… De basisfiguur zal misschien blijven bestaan, maar het is die nimf die je
probeert te bereiken en vorm te geven, en die blijft eigenlijk onbereikbaar.
Maar je vormt die en op die weg, op het staketsel dat je verder bouwt, is een
deel van het verhaal gebaseerd: het verhaal van het maken. Het proces maakt het
beeld en niet de schets, niet dat éne idee dat je vooraf zou maken.’
Dus tekenen…
‘
…staat daar los van, omdat tekenen een andere toestand van “zijn” is. Ik ervaar
zo heel veel verschillende vormen in mijn atelier: een sculptuur opbouwen, een
sculptuur afbouwen, een installatie maken of herinterpreteren, een tekening
aanzetten,… het zijn heel andere attentiestatussen. Er is in tekenen
bijvoorbeeld geen zwaartekracht en dat is iets waar je constant rekening mee
moet houden als je met sculptuur bezig bent, wat uiteraard een heel ander
pallet aan mogelijkheden geeft. Dat zijn heel verschillende op zichzelf staande
statussen van jezelf, de tekeningen beschouw ik als volledig autonome werken.’
Over naar de beeldende neologismen.
‘Ik
vind dat een heel interessant begrip: ik hou wel van een talige benadering. Ik
vind kunst een meerduidige communicatie en daarom vind ik neologismen als
strategie interessant. Communicatie draait rond verstaanbaarheid, maar je wilt
ook dingen toevoegen aan een bestaande taal of beeldtaal. En bij neologismen
gebruik je stammen of herkenbare kernen die je verdraait of waaraan je dingen
toevoegt en daardoor krijg je een nieuwe gelaagdheid.’
Je werkt dan ook veelal met
‘herkenbare’ vormen en materialen, die parallelle sculpturale realiteit, zoals
je het zelf noemt.
‘Ik
bedoel daar vooral mee dat je dagdagelijkse objecten recupereert in een nieuwe
sculpturale context, waardoor je eigenlijk vanuit de stam van het dagelijkse,
een soort van nieuwe taal ontwikkelt die begrijpbaar is. Op dat vlak refereer
ik vaak naar die 26 letters van ons alfabet. Sinds die zijn bedacht – tot op de
dag van vandaag – kunnen we daar nog altijd mee weg én kunnen we nog altijd
nieuwe toevoegingen aanbrengen. Met beelden is dat vergelijkbaar: een
schuursponsje kan je vergelijken met de letter A. Beiden hebben als ze op
zichzelf staan, een bijzonder beperkte betekenis. Als je dat schuursponsje of
die letter A in een ruimere context plaatst zoals een woord of een installatie,
dan ga je die betekenissen verschuiven en veranderen én kan je van dat woord
een zin maken en van die zin een tekst. Die tekst of sculptuur kan je dan nog
eens verschuiven en verbreden door toevoeging van andere manuscripten of
sculpturen én je kan die letter en dat schuursponsje daarna nog eens in een
andere context gebruiken. Zo probeer ik die talige structuur op beeldende
dingen – die ook heel alledaags kunnen zijn – toe te passen. Zo’n schuursponsje
is voor mij bijna gelijk aan een object dat ik zelf maak. Het is vooral die
verschuiving die me boeit.’
Ook het gebruik van paradoxen is een
van je stokpaardjes.
‘Het
gaat me vooral over de ambivalentie van dingen. Om een voorbeeld te geven: in
de installatie Dysideological Principle,
die ik voor de Biënnale van Sydney maakte, heb ik heel veel vlaggen gebruikt.
Zo heb ik met een kinderschaartje van vlaggen wimpels gemaakt, door ze te
knippen. Een wimpel is ‘vrolijker’ dan een vlag – denk maar aan de verwijzing
naar feestjes waar ze worden opgehangen. Door de vlaggen met een kinderschaartje
te knippen, krijgen ze een heel getande rand, een soort mutilatie van de vlag:
je beschadigt ze. Tijdens het werken merkte ik bij sommige vlaggen affectie,
betrokkenheid, terwijl ik onbewogen bleef bij andere vlaggen… Ik dacht dat ik
daarboven stond, maar dat was eigenlijk niet. Het is die ambivalentie van de
handeling die ik opzoek. Een vlag is enerzijds inclusief, verbindend en langs
de andere kant exclusief, uitsluitend; dat is dan weer de ambivalentie van het
object.’
Zoals hekjes die je graag gebruikt…
‘Ook
hekjes hebben diezelfde functie: langs de ene kant is dat iets binnensluiten,
omarmen, beschermen, langs de andere kant is dat buitensluiten en afschermen,
zoals een huis, een huid... Zelfs een schuursponsje heeft dat: enerzijds
schoonmaken, verzorgen, maar langs de andere kant krassen en beschadigen. Ook
kettingen hebben dat effect: verbinden en afsluiten tegelijkertijd, agressie en
zorg.
De
polyester Duitse herder bijvoorbeeld die in mijn atelier staat: langs de ene
kant heeft zo’n hond de connotatie van een heel volgzaam trouw beschermend
beest te zijn, maar anderzijds voel je er die potentiële agressie in.
Vandaar
recupereer ik ook graag namaak godenbeeldjes , vooral uit de Griekse oudheid.
Zij hebben doorheen honderden jaren een heel parcours afgelegd als object, als
representatie. Begonnen als afgodsbeeldjes, dan via het classisisme meer
gebruikt om te koketteren, en nu in de kitchsfeer beland.’
Wil jij ook een boodschap brengen met
je werk?
‘Toch
wel. Ik wil vooral de toeschouwer leren kijken. Mensen de kijk op de rijkdom
der dingen meegeven.’
‘Autoscopy ‘= sculpturen als personages: nog een
term die veelvuldig als woord terugkomt als we over jouw werk lezen…
De
term ‘Autoscopy’ is er gekomen door de macht van taal: ik heb heel lang gewerkt
rond het ‘schuren’ tussen cultuur en natuur en heb lange tijd naar mijn
sculpturen gekeken als een vorm van artificieel landschappelijk gegeven. Maar
toen bedacht ik me mijn werken eens te bekijken als een vorm van
zelfportretten. Dan begin je, door één aankondiging te wijzigen, helemaal
anders te kijken. Dat fascineerde me. Veel van mijn werk draait ook rond
‘macht’. De macht en status van taal werd in dat woord eigenlijk veruitwendigd.
Bijvoorbeeld een nieuw werk; of ik dat nu opvat als een landschap of een
zelfportret, maakt dat uit? Door wat je erover zegt gaat de toeschouwer anders
kijken en manipuleer je eigenlijk ongelofelijk. En het is die manipulatie die
me fascineert en waar ik mee wil verder spelen. Is het de alchemie van de
leugen?’
Titels en tekstmateriaal is voor jou
toch meer als nieuwe betekenislaag dan als
duiding bedoeld?
‘Ik
hoop inderdaad dat ik die verschillende lagen in mijn werk kan steken. Dat mijn
sculpturen ook een kind kunnen blij maken, want zij maken snelle associaties en
gaan soms onmiddellijk naar de stekels die op mijn werk zitten.
Mijn
strategie van communicatie is eigenlijk om mijn werk een heel aangename “huid”
te geven, bijna zoals je je hand heel vriendelijk uitsteekt en je dan een
serieuze snok geeft. Dat soort beeldstrategie zit in mijn werk. Ik hoop dat je
door die snok in mijn taal geraakt.
In
mijn titels kan ik daarmee verder spelen: die geven meer dan een extra
betekenislaag. Ik probeer daarom het expliciete te vermijden. De relatie beeld
versus taal, fascineert me heel erg, ook omdat taal nog vaak wint. Dat wil ik
verder onderzoeken en misschien is daar wel geen eenduidig antwoord op te
plakken.
TINKA PITTOORS: ‘De titel van die
installatie was Dysideological Principle
Een foute ideologie – een dysideologie – bestond nog niet en eigenlijk vond ik
dat een heel mooi woord.’
Op zich gaat het in de eerste plaats
om dat visuele resultaat, dat ambigue beeld. Het vorm-materie-kleuronderzoek
blijft de basis.
‘Ik
ben geen formeel kunstenaar. Ik ben niet iemand die alleen met vorm bezig is,
maar eerder een verhalenverteller op een beeldend niveau. Alleen zijn het geen
directe lijnrechte verhalen.‘
Kan je al een tipje van de sluier
oplichten over wat we in je volgende expo in september in Base-Alpha in
Antwerpen zullen gewaarworden?
‘Ik
zie die Duitse Herder in mijn atelier, een beetje als een Janusfiguur met twee
gezichten. Ik zou die Duitse scheper tegenover een muur met spiegels zetten,
zodat je als kijker een ontdubbeling van het beeld ziet. Aan de ene kant alleen
maar kleur, en tegelijkertijd de weerspiegeling en het ‘wezen’ van de hond. Ik
wil een soort van sculpturale totaalinstallatie maken, als een ervaring, maar
ik heb nog heel veel (test)werk.’
Wanneer is een sculptuur ‘af’ voor
jou?
‘Eigenlijk
zijn die dingen nooit af. Het mooie van dingen is dat ze reizen, zowel fysiek als
mentaal, zoals een mens. Een mens is ook nooit ‘af’. Als een sculptuur bij
iemand anders in de tuin komt te staan, krijgt dat een ander leven in die
andere context en wordt er anders naar gekeken. Daarom is het verhaal van ‘dat
ding’ niet ‘af’. Je beslist op een bepaald moment dat je object klaar is voor
de wereld. Een sculptuur is uiteindelijk ook maar een souvenir in een
gedachtegang. En het is de gedachtegang die verder loopt… want de beweging van
dingen maken is niet af… ‘
Galerie Base
Alpha: van 1/9 tot 15/10/16
Kattenberg 12, 2140 Antwerpen
Muhka-
talk: 6/10/16
Luxemburg
CACLB: tot 11/16