Interview
met Raoul Servais (°1 mei 1928 ),
Leffinge, maart 18.
(Foto's Anneke d'Hollander en Veerle De Smet)
Interview
naar aanleiding van het tijdschrift d’ACADEMIE (hier op blog XXL-versie) met intussen een toegevoegde waarde met het nieuwe boek Panoramic (Mu.ZEE) een DVD (Cinématic) een nieuwe
vleugel in Mu.ZEE in Oostende en ja, de master himself is intussen 90 jaar geworden!
Setting: bij Raoul Servais thuis, in Leffinge.
Aanwezig: Peter Defurne, directeur van de academie Oostende, Veerle De Smet,
beeldhouwster en fotografe en voor de gelegenheid ook chauffeur. En mezelve als
vraagsteller.
Raoul Servais: Mevrouw, van waar bent u afkomstig?
Hilde
Van Canneyt: Ik ben van Kortrijk.
RS:
Wel, ik zal u eens iets vertellen over Kortrijk. Ik was ooit in het Amazonewoud.
In Venezuela, aan de grens met Brazilië. Ik was daar alleen, en leefde tussen
de indianen. Er was niemand die me kon verstaan. Op een dag wandel ik in de
jungle langs een klein meer. En wat zie ik? Een blanke die zwemt. Hij was ook
verrast om mij te zien, dus hij zwom naar mij toe. Ik vraag hem: ‘How are you?’ En hij: ‘I’m fine, thank you.’ ‘Where are you coming from?’, vraag hij. Ik antwoord: ‘From Belgium.’ En hij vraagt: ‘From
which city?’ Ik antwoord: ‘From
Ostend’. En hij: ‘Mo how, en ik zien van Kortrik.’ (lacht)
Ongelooflijk hé!
HVC: Beste Raoul, dat
je een bekend filmmaker bent, is een understatement. U maakte meer dan vijftien
films en won meer dan vijftig prijzen. Ik had een fijn alibi om uw films
allemaal te bekijken en ik moet zeggen: het was een waar genot.
De
liefde voor film is u met de paplepel ingegoten: uw vader was zelf een
amateurfilmer en schotelde u met graagte zijn en andere films voor. U ziet uw
leerschool dan ook als autodidactisch.
Waarom koos u voor
animatiefilm en op welke leeftijd dacht u er voor het eerst aan om
animatiefilmer te worden?
U hebt
goed gestudeerd mevrouw! (lacht)
Ik wist het
reeds zeer jong, ik denk dat ik als vijfjarige kleuter al wist welke richting
ik uit wou gaan, los van mogelijkheden of carrièrekeuzes. Mijn vader had een
grote collectie films en toonde ons elke week op zondag een selectie. Ik ging
soms stiekem de rollen bekijken en was gefascineerd door de pellicule en de
reeksen opeenvolgende beelden. Op dat moment kreeg ik de microbe te pakken.
Felix de Kat was één van de eerste personages die ik ontdekte, maar later
kwamen invloeden van Stanley Kubrick, Woody Allen en natuurlijk alles wat te
maken had met het magisch realisme.
Zou u een andere
kunstenaar of filmer geworden zijn als u als kind reeds naar de Academie was gegaan?
Dat is
moeilijk te zeggen, ik heb zelf nooit leren tekenen op de academie. Ik vind het
wel belangrijk dat je veel ziet en veel leert kijken, maar ik had dit reeds van
thuis uit. Indien ik dit niet had gehad zou een academie dat waarschijnlijk
opgevangen hebben. Ik zou zeker geen andere discipline gekozen hebben, film en
animatiefilm zat er bij mij reeds zeer vroeg in. Toen ik aan de hogeschool studeerde,
heb ik slechts beperkt de tekenlessen gevolgd, ik vond het te klassiek en voor
mij niet interessant. Ik volgde wel nog tekenles in de avondschool, het DKO van
die tijd. Daar was je vrijer en kregen we veel modeltekenen.
Als
zestienjarige begon u als assistent-decorateur, maar u voelde al snel de drang
of noodzaak om een diploma te halen en daarop volgde uw inschrijving aan de
Koninklijke Academie voor Schone Kunsten (KASK) te Gent. U koos voor de
richting Sierkunst. Maar stiekem was u al verder aan het dromen dan tekenen op
papier. Al snel had u met andere studenten een ‘studio’ opgericht in een
plantenserre, waar u begon met het schrijven van een filmscenario. Jullie
eerste camera werd, met de hulp van jullie leraar, gemaakt uit een sigarenkist.
Laat
ons stellen dat dit voornamelijk de verdienste van onze leraar was. (lacht)
Na uw
afstuderen, keert u terug naar Oostende en ontmoet u er de schilder Maurice
Boel. Jullie pimpten de oude Ciné-Club weer op en zo leert u al de goede films
kennen.
U ging
ook regelmatig op bezoek bij uw oud-leraar Albert Vermeiren. U hielp hem met
een poppenfilm, waardoor u de kneepjes van het animatievak – want u had er geen
opleiding in – leert kennen. Later draait u ook een documentaire over de
schilder Maurice Boel, tevens een eerste onderdompeling in de live
action-amateurfilm.
Ik heb
alles zelf moeten ontdekken.
We
spreken de jaren 1950: na lang sparen kan u ein-de-lijk die Paillard Bolex
kopen, een camera met 16mm in plaats van 8 mm.
Inderdaad.
In
1953 mocht u acht nieuwe doeken, genaamd Le Domaine Enchanté, van onze
wereldberoemde schilder René Magritte overzetten naar de cirkelvormige ruimte
in het casino van Knokke. Hoewel hij met zijn surrealistisch werk ook uw
oeuvre heeft beïnvloed, lag de hovaardige kunstenaar u niet.
Dat was hard werken. Ik was niet gelukkig met de kleurcombinaties van zijn originele werk en daarom deed ik een ander voorstel, wat bij Magritte niet in goede aarde viel. (lacht)
Ach, we hebben beiden fouten gemaakt, maar we hebben op het einde vrede gesloten. (lacht)
Ach, we hebben beiden fouten gemaakt, maar we hebben op het einde vrede gesloten. (lacht)
Jongen
wordt man, man wordt vader. Er moet brood op de plank. Eerst maakt u illustraties
en cartoons voor kranten, maar vanaf 1960 mag u in Gent lesgeven aan de
afdeling sierkunsten van de Koninklijke Academie voor Schone Kunsten. Doordat
uw leven gestructureerder wordt, er meer budget is, en er vooral de ontembare
drang is om een eerste film te realiseren, wordt uiteindelijk de film Havenlichten
gedoopt: een film op 16mm-pelicule over een kleine lantaarn die de underdog is,
maar later tot lantaarn-zwaan uitgroeit.
Beloning:
Eerste Prijs voor animatie op het Nationaal Festival van de Belgische film van
Antwerpen. Beloning voor uzelf: een 35mm camera kopen. U voelt zich – en u bent
het nu ook: ‘nen échten’ filmmaker.
Ik heb
drie kinderen, twee van bij mijn eerste vrouw en één van bij mijn tweede vrouw.
Ervoor
heb ik wel nog wat slechte zaken gemaakt, (lacht) maar Havenlichten was mijn
eerste afgewerkte film. Hij was niet perfect, maar had, denk ik, een goed
scenario en ook de grafiek was goed. De klank was helaas heel slecht.
Hoe
moet ik me zo’n verhaal maken – en dan later film – voorstellen? Moesten jullie
elk tekeningetje uittekenen?
Ah ja!
Theoretisch moet je toch minstens een twintigtal beelden per seconde rekenen.
Voor
mij waren dat twaalf tekeningen per seconde, die ik tweemaal filmde. Dat is
natuurlijk veel werk, maar ik kreeg gelukkig veel steun van familie en vrienden
die me pro deo assisteerden. Mijn
vrouw deed het meeste kleurwerk.
Twee
jaar later krijgt De Valse noot op het
Festival van Antwerpen de eerste prijs, u valt ook op bij het ministerie en zij
geven u een half miljoen euro om met artistieke vrijheid, een tekenfilm te
maken. In 1965 ziet Chromophobia het
levenslicht. Een leger soldaatjes wil ‘kleur’ soldaat maken. En ja hoor: de
film krijgt naast een twaalftal prijzen, zelfs de eerste prijs op het Internationaal
Filmfestival van Venetië!
Voor
mij was dat heel belangrijk, want daarvoor had ik alles zelf gefinancierd en
die opdracht krijgen was op alle gebied een fantastische gelegenheid.
Met uw
poëtische animatiefilm Sirene breekt
u zelfs potten in Azië en de VS. Een haven, een boot en de weerspiegeling van
een sirene, doen vele harten en prijzen sneller slaan.
Noot
aan de lezers: sla er deze films ook eens op na: Goldframe, tot Speak or not
to speak, Operation X-70, alvorens bij zijn laatste tekenfilm Pegasus te komen, een film over zijn
buurman en de liefde voor z’n paard.
In 1979
volgt Harpya, waar hij zo maar
eventjes een Gouden Palm op het festival van Cannes mee wint! Als eerste Belg! Deze
film, in tijden waar we toch al iets gewoon zijn, is ook vandaag nog steeds
bevreemdend, met een man en een ‘vogelmens’ die op een surrealistische wijze
met elkaar dialogeren.
Ik
wilde experimenteren met de twee cinematografieën: live-action en animatie. Dat
was een heel moeilijke opgave. In die tijd bestond de digitale technologie
natuurlijk nog niet. Ik moest dus een systeem vinden om live-action in die
animatie te brengen. Het heeft me héél veel tijd gevraagd alvorens ik tot een
oplossing kwam.
De
film Harpya is een eigenaardige zaak. Als ik een film heb afgewerkt, heb ik
steeds de indruk dat ik een slechte film heb gemaakt. Je hebt jezelf zo
verloren in details, dat je geen overzicht meer ziet. Als je je verliest in de
details van de productie, ben je niet meer in staat te oordelen. Je bent die
film na de afwerking helemaal beu. Na Harpya was die overtuiging van een
slechte film er helemaal. Ik heb dan een half dozijn vrienden samengebracht,
waaronder een bekende regisseur, en hen die film getoond. Na de projectie was
er een oorverdovende stilte in de zaal. Ik dacht direct: ‘Tja, dat bevestigt de indruk die ik zelf van de film heb. Ze zijn wat verveeld
om te zeggen dat het een slechte film is.’ Maar dan is die regisseur die nu
in Hollywood werkt, me komen zeggen dat hij het een fantastische film vond. Ik
dacht: ’Oef!’ Want voor je hem de wereld
instuurt, weet je het écht niet hé!
Ik was
dan ook verrast dat het ministerie mijn film had gekozen om te
vertegenwoordigen in Cannes. Een tweede fantastisch iets was natuurlijk die
ongelooflijke Gouden Palm, met een jury die me kwam vertellen dat ze die met unanimiteit
van stemmen aan mij hebben gegeven.
U zat niet stil: u produceerde de ene na de andere film – wat
intensief werk was – en sleepte de ene prijs na de andere in de wacht voor uw
films. Intussen zette u intens uw schouders onder de afdeling animatie op de
academie van Gent, die u mee hielp oprichten en heel wat verantwoordelijkheden
met zich meebracht. U was ook een gerenommeerd jurylid op internationale
filmfestivals, zelfs voorzitter van het ASIFA (Association Internationale du
Film d’Animation). Gaat dat niet ten koste van de creativiteit en
productiviteit van uw eigen films?
Achteraf
gezien heb ik teveel lesgegeven. Het was de eerste animatiefilmopleiding van
Europa. Daarnaast gaf ik ook nog acht jaar simultaan les in La Cambre in
Brussel en in de hogeschool van Valenciennes in Frankrijk. Ik moest zelf
aanbiedingen als gastdocent afzeggen in de VS! Op een zeker ogenblik heb ik gezegd:
‘Stop! Het is teveel!’, en ben ik gestopt met lesgeven.
Anderzijds, van
lesgeven krijgt u ook veel terug: u leert bij van de leergierige jongeren en zij
leren u op hun beurt dan nieuwe technieken aan die voor uw werk interessant kunnen zijn.
Dat is waar,
dat geeft veel voldoening. Als ik films verwezenlijk, zijn mijn assistenten
trouwens altijd oud-leerlingen waarop ik beroep doe.
U hebt tussen 1948 en 1972 ook aan het DKO van Oostende
lesgegeven.
Ik
gaf er vanaf 1948 les in de toegepaste richting, maar voor wie voldoende
interesse had trok ik dit graag open naar animatiefilm. Ik gaf er les samen met
onder meer Gustaaf Sorel, Willy Vanhuysse, Fernand Boudens, Maurice Boel en
Etienne Elias. Een interessante tijd, maar een volledig andere manier van
lesgeven. We zijn wel vier keer verhuisd
met de academie! De directie was toen niet zo buitengewoon hoor! (lacht)
Directie zijn was toen vooral statuut. Nochtans, de directeur was een goede
tekenaar, maar daarom geen goede directeur. Er zijn ook mensen die bij mij les
volgden in het deeltijds onderwijs en me erna tot in Gent zijn gevolgd om er
bij mij in de dagschool les te krijgen.
Nu is alles
veel toegankelijker en ben je als leerkracht eerder begeleider dan docent.
Zowel in Oostende als in Gent vond ik vrijheid belangrijk, in keuzes en in denken.
Er is in feite niet veel verschil tussen lesgeven aan jongeren of volwassenen,
maar ik vind het zeer belangrijk leerlingen zo breed mogelijk te prikkelen,
vanuit alle disciplines, en dit bij voorkeur reeds vanaf jonge leeftijd.
En
daar is ie dan: de eerste langspeelfilm, Taxandria
genaamd, waar u vijftien jaar aan werkte. Met als grote inspiratiebron de
beeldende kunstenaar Paul Delvaux. Voor een creatieve geest als u was het
moeilijk om ‘toegevingen’ te doen.
Desalniettemin, in Porto en Rome zwaaien in 1994 de
hoofdprijzen naar uw film. Was het altijd uw droom geweest een langspeelfilm te
maken?
Neen, het was geen droom. Ik had het scenario geschreven,
maar daar kon onmogelijk een korte film van gemaakt worden, het moest voor mij
binnen een lange film, omwille van de inhoud, versta je? Maar het is een
probleemfilm geweest: mijn oorspronkelijke scenario, dat ik persoonlijk het
meest authentiek vond, het meest ‘Servais’, werd niet geapprecieerd door de
producers. Ze vonden dat het scenario te artistiek was. Zij hebben er dan een
Amerikaanse scenarist bij betrokken, die de film zogezegd heeft
veramerikaniseerd om hem commerciëler te maken. Ik vind dat de persoonlijke
karakteristieken daardoor verloren zijn gegaan.
Welk verhaal wilde u met Taxandria vertellen?
Het
is een stad of een land van het eeuwige heden. Dat wil zeggen: de inwoners
mogen niet denken of voelen in het verleden, noch in de toekomst. Ze moeten
leven in het moment zelf: het geluk van het eeuwige heden. De dieren zijn
gelukkig omdat ze niet denken aan gisteren of morgen.
U
deed aan mindfulness avant la lettre!
(lacht)
Bij elke film die je maakt zijn er pro- en contracommentaren,
omdat u zelf van afwisseling houdt en graag experimenteert met het medium.
Dat
is inderdaad iets typisch in mijn werk: geen enkele film lijkt op een andere.
Waarom? Omdat, als je jarenlang aan een film werkt je die stijl beu raakt en
wilt vernieuwen. Ik vond het altijd een genoegen om een probleem op te lossen
en te overwinnen. Dat is voor mij de challenge.
Op commercieel gebied had dat een nadeel, want het publiek, en ook de
televisie, verlangen een continuïteit in stijl.
Als
zo’n film af was, moet je die ook op festivals krijgen om het in de picture te
brengen. Was je goed in dat netwerken? Jezelf verkopen? Deed je dat zelf of
liet je dat anderen doen.
Dat
deed ik toen zelf.
Werden uw films op tv uitgezonden of konden
mensen ze in de bioscoop gaan bekijken?
Wel
kijk, ik moet zeggen: ik ben misschien geen al te slechte regisseur, maar wel
een slechte producent. Als een film af is, is dat voor mij een gedane
geschiedenis en zoek ik niet naar mogelijkheden om die te vertonen. Nu hebben
we het fonds dat mijn naam draagt en zoeken we contacten om mijn films te
verspreiden, iets wat ik nooit deed.
Na Taxandria was u blij dat u weer naar de kortfilm kon. Nachtvlinders werd geboren. De invloed
van Paul Delvaux is terug voelbaar. U bleef werken in het kortfilmgenre, een
gerichte keuze, waarin alles kon worden verteld. En ik denk dat u na Taxandria
ook wel genoeg had van al het ‘gedoe’ dat rond een langspeelfilm leeft.
Is het ‘leukste’
part of the job: de confrontatie met vernieuwende ingrediënten en de
overwinning ervan? Want u bent gekend om uw technisch eclecticisme.
Het
is ook een film waar ik de ‘Servaisgrafie’ heb toegepast. Die is gedeeltelijk
in Taxandria terug te vinden, maar integraal in Nachtvlinders. Ik heb willen
bewijzen dat mijn systeem functioneerde. Ik voelde me weer vrij. Ik wilde
een mengeling van een live camera en een schilderij.
Enige koppigheid is u niet vreemd. Maar is ‘een
eigen weg volgen’ niet eigen aan veel creatieve mensen?
Het is
vooral doorzettingsvermogen.
Hoe begint u doorgaans aan het maken van een
film? Komt eerst het
verhaal met personages en dan de tekeningen?
Dat
gaat allemaal simultaan: ik schets en tik op mijn computer en maak een
storyboard op.
Veelal groeit
alles samen, ik heb meestal een verhaal in m’n hoofd en kijk dan hoe ik het
best vorm geef. Ook de techniek kan nog wijzigen eens alles begint te lopen. Ik
heb momenteel bijvoorbeeld nog meerdere scenario’s liggen, die nog geen
uitwerking hebben, maar dat is ook eigen aan animatiefilm. Soms heb je een
verhaal, een idee hoe je het gaat uitwerken, en de aanzet voor een storyboard,
maar vind je geen producent. En dan zit je ook een beetje vast. Ik vind het
belangrijk dat er een goed verhaal in zit, dat de inhoud klopt. De grafische
uitwerking kan ik zelf doen, alleen of met oud studenten, maar kan ik gerust
ook uitgeven aan andere animatoren. Het grafische moet vooral ook een
artistieke waarde hebben, soms zelfs experimenteel of controversieel.
De vorm en de techniek, groeit dat spontaan?
Want we krijgen bij elke nieuwe film veelal een andere beeldtaal te zien, zowel
in animatie als in live-action.
Voor
mij is de inhoud het belangrijkst: wat wil ik meedelen? Pas dan zoek ik naar
een grafische techniek die past bij hetgeen ik wil vertellen. Het gaat soms zo
ver dat ik denk dat mijn teken en grafische mogelijkheden niet voldoende zijn
om dat te illustreren. Ik ben dan ook niet te beroerd om beroep te doen op een
andere tekenaar. Zo heb ik voor Operatie X-70 hulp gekregen van een van mijn
oud-studenten, Marc Ampe, die helaas zeer jong is overleden, maar een
fantastische graveur was. Hij etste de decors en ik vond dat veel sterker dan
mijn eigen grafiek.
Met welk gevoel
moeten de kijkers, volgens jou, de zaal verlaten nadat ze een film van jou
hebben gezien? Wat wilt u ze meegeven?
Ik
hoop dat ze het essentiële begrijpen.
Oeps,
en ik denk dat de meesten dat net níet zullen doen. Wat ik als compliment à la
David Lynch-films zie, hè! Ik vermoed zelf dat de meesten eerder verwonderd en
ontredderd zullen zijn, en met nog méér vraagtekens de zaal zullen verlaten. Er
zit ook veel surrealistische humor in.
Soms
zijn er retrospectieven van mijn films, waarbij de mensen verschillende films
na elkaar zien. Telkens met een andere stijl en inhoud: ik denk dat het voor
hen moeilijk is telkens in een andere situatie te gaan. Dat is mijn probleem.
(lacht)
Ik
vraag daarom ook aan de organisatoren, om telkens enkele seconden tussen het
vertonen van mijn films te laten. Zo hebben ze tijd om mijn films te verteren.
Atraksion is een live action film die u in 2001
verwezenlijkte met grafische decors. We zien boeven die doelloos in een
verlaten landschap vertoeven ... Voor het eerst wordt er computergestuurde
beeldbewerking gebruikt. U bent dus mee met uw tijd ...
Op de
openingsavond van het 42e Film Fest Gent, mocht u enkele jaren
geleden uw voorlopig laatste film Tank
voorstellen. Een film die ook weer als terugkerend thema ‘oorlog’ draagt. Maar
uw films hadden nog andere thema’s in hun broekzak natuurlijk ...
Wel, dat komt omdat ik de eerste wereldoorlog met
vijventwintig jaar vertraging heb meegemaakt. In 1940 verschuilde ik mij in een
bunker. Daar ben ik bijna tweemaal aan de dood ontsnapt. Ik heb de kogels boven
mijn hoofd gevoeld van een Duitse mitrailleuze die mij beschoot. Ze hebben
helaas wel twee mensen gekwetst die recht tegenover mij zaten, onder andere een
baby. Ik ben ook ontsnapt aan een granaat die ontplofte op vijf meter van mij.
Gelukkig zat ik neer en zijn de granaatscherven boven mijn hoofd gevlogen. Ongelukkigerwijze
hebben ze wel iemand anders getroffen ...
Dat zijn dingen die ik natuurlijk nooit zal vergeten. Het is jammer genoeg een ongelukkige inspiratiebron. Niet alleen datgene wat ik heb meegemaakt heb op het slagveld, maar ook tijdens de bezetting. Ik was veertien jaar oud toen ik door de Gestapo ben aangehouden, dan nog voor een actie die ik niet had uitgevoerd.
Dat zijn dingen die ik natuurlijk nooit zal vergeten. Het is jammer genoeg een ongelukkige inspiratiebron. Niet alleen datgene wat ik heb meegemaakt heb op het slagveld, maar ook tijdens de bezetting. Ik was veertien jaar oud toen ik door de Gestapo ben aangehouden, dan nog voor een actie die ik niet had uitgevoerd.
Er zit
ook een daad tegen de verrechtsing in, lijkt me. Veel
films hebben een ideologische of sociaal politieke inslag en dat is geen
toeval, lijkt me.
Ik ben een heel grote antifascist.
U bent een wereldverbeteraar, las ik in een biografie.
U pleit voor een dialoog met andersdenkenden. U streeft naar actie en reactie
in plaats van apathie. Maar aan stoppen
denkt u niet. Nog elke dag wordt er doorgewerkt. Ook nu bent u samen met een
collega aan het werken aan een nieuwe film. Uw werkplek ligt naast uw
woonkamer. Uw werktafel staat met zicht op de tuin. En deze plek wordt nog elke
dag drukbezocht.
Ik heb nog veel scenario’s geschreven hoor. Zo heb
ik er ook één geschreven onder de noemer Duiven:
vijf films van dertien minuten die één geheel vormen, een serie voor televisie.
Maar ik heb nog geen producer gevonden die het wilde uitvoeren. De film gaat
over soldaten met trauma’s en duiven. (lacht) Nu heb ik het scenario voor een
andere film van dertien minuten klaar: Der
Lange Kerl en die gaat nu naar het BAFA om –
hopelijk - subsidie te krijgen. Maar ik ben op een ouderdom gekomen dat ik niet
meer graag teken om te tekenen. Ik moet een doel hebben. Ik was vroeger een
grote megalomaan. Ik heb een enorme collectie cd’s klassieke muziek. Ik ben
verzot op Mozart, Beethoven, Bach, Hayden ... Wel, sinds een tijd luister ik
zelfs niet meer naar muziek. De stilte is voldoende en geeft me inspiratie, ik
heb de muziek zelfs niet meer nodig. En hier in de natuur in Leffinge heb ik
natuurlijk veel stilte. Ik heb ook heel weinig bezoek.
Drijf
je nog op karakter? Voel je je schuldig als je een dag niet hebt gewerkt?
Neen hoor. Maar toch, geef mij maar een opdracht. Ik
heb graag een doel.
Gaan
niet alle deuren open als ze uw naam lezen?
Dat is helaas geen waar, hoor. Ik heb zoveel
studenten gevormd en zij willen ook hulp van het ministerie. Er zijn veel meer
aanvragen bijgekomen. En ik snap het dat ze nu prioriteit geven aan de jeugd. Ik
heb mijn eigen concurrenten gevormd. (lacht)
Had u
een andere carrière gehad als u in Brussel of Antwerpen had gewoond? Laat staan
Parijs of Londen?
Ik
weet dat niet. Maar ik ben aangetrokken door de zee. Niet dat ik nog vaak naar
de zee ga, maar ik moet weten dat ze dichtbij is, dat ik ze kan horen en ruiken
...
Angst
voor spinnen.
(lacht)
Dat was vroeger. Nu ga ik geen enkele spin meer doden. Ik ga ze proberen nemen
en naar mijn tuin brengen. Hoewel, misschien dood ik wel een vlieg als ze op
mijn bord komt. (lacht)
Het geloof laat je ook niet koud.
Wie
ben ik om te zeggen dat er een god is of geen god? Ik heb eerder de neiging om
te zeggen dat er na de dood niks meer is.
Er is
een vzw Fonds Raoul Servais opgericht, een mooi initiatief! En om de jeugdigen
ook te laten proeven van animatiefilm, is er jeugdatelier Waf! opgezet. Welke
raad zou u graag geven aan toekomstige filmmakers? Denkt u dat anno 2018 met
animatiefilm starten, makkelijker is dan in uw tijd?
Is filmmaker worden voor iedereen weggelegd? Wat zou je jonge filmmakers aanraden om te
doen?
Om veel geduld te hebben. (lacht)
Die nieuwe technieken zijn een hele evolutie geweest
en het is voor mij een les in nederigheid geweest, want ik ken niks van de
computer. Daarom doe ik daarvoor een beroep op mijn oud-studenten. Het is nu
toch gemakkelijker, denk ik, want ze kunnen thuis, met hun
toestel, films maken.
Ik denk dat je
veel zelf kunt leren als je voldoende interesse en geduld hebt. Animatiefilm is
geen medium waar je vlug iets ontwerpt en dan na een paar dagen uitwerken, met
een eindresultaat kunt pronken. Zelf ben ik ook grotendeels autodidact waardoor
ik ook veel vernieuwende technieken ontwikkeld heb. Je kunt veel bereiken door
thuis goed bezig te zijn maar je leert veel meer als je met mensen samen werkt.
Je maakt vlugger vorderingen, je moet niet telkens alles zelf opzoeken, en je
leert zeer veel over nieuwe trends en technieken. Je kan het dus zeker zelf,
vooral met de technische mogelijkheden nu. Als jonge filmmaker moet je vooral -
zoals ik het benoem - binnenin het ‘heilige vuur’ voelen!
Welke
hedendaagse animatiefilm vindt u zeer goed of misschien zeer slecht en waarom? Welke
eigen film vond u best?
RS: Ik heb altijd
een dubbele relatie gehad met het medium en hoe het wordt gebruikt. Ik had veel
respect voor Walt Disney, maar kon de lichtheid van zijn films niet altijd
waarderen. Ik hou van de films van Stanley Kubrick en Woody Allen.
Wat ik ook sterk
vind, zijn de films van Frédéric Back, zoals L’homme qui plantait des arbres of Crack. beiden moet je zeker
gezien hebben. Van m’n eigen films ben ik trots op Goldframe. Geen compromissen, zelf gefinancierd, wat mede de keuze
voor zwart-wit bepaalde, maar vooral ook sterk inhoudelijk en grafisch
vernieuwend. Een belangrijk moment in te geschiedenis van de animatiefilm.
U bent gefascineerd door ‘de vrouw’. Begrijpt
u op uw leeftijd inmiddels hoe de vrouwen ineen zitten?
Neen.
(lacht) Maar dat is net het boeiende eraan: het blijven mysterieuze wezens. Dat
trekt me erin aan.
U
krijgt vanaf de lente 18, net zoals uw artistieke stadsgenoten Léon Spilliaert
en James Ensor, een eigen vleugel in Mu.Zee. En als kers op de taart wordt u
nog eens ereburger van de stad Oostende. Wat een verdiende eer!
Inderdaad.
U hebt een boek voor uw vrouw geschreven, met illustraties
die u erbij maakte, gesteund op uw allereerste Taxandria.
Zij
was Franstalig, dus heb ik het in het Frans geschreven: l’Eternel present – Conte
Philosphique. Het verhaal speelt zich af in een imaginaire stad.
Voelt u zich meer schrijver of meer tekenaar?
Beiden.
Wat
hebben filmfestivals u geleerd? Wat hebt u geleerd van uw concurrenten of
concullega’s?
Ik ga niet meer naar festivals. Ik verlaat mijn huis
niet graag meer. De laatste keer dat ik ben geweest was in Japan, in Hiroshima,
twee, drie jaar geleden.
Ik ben nu geconcentreerd op het schrijven van een
fictieve roman die de opkomst van het nationaalsocialisme uit de jaren ’30 in
Vlaanderen beschrijft.
Hoe
was de strijd onderweg om die beelden te maken die u voor ogen had?
Het was een
heel boeiende weg en ik heb er goeie herinneringen aan overgehouden.
De eerste keer
dat ik aan een filmfestival heb deelgenomen, was met de film Havenlichten op
het nationaal filmfestival in Antwerpen. Ik had veel Belgische tekenfilms
gezien die technisch perfect waren, terwijl er in mijn film zoveel
tekortkomingen zaten. Toen ik de voorzitter van de jury erover sprak dat ik
superblij was met mijn prijs, maar dat ik zelf zoveel betere films had gezien,
antwoordde hij: ‘Jongeman, je hebt
inderdaad nog veel te leren, de film was verre van perfect, maar je bent de
eerste in België die afstand heeft genomen van de Disneystijl.’
Het
is ook nooit uw betrachting geweest om tekenfilms voor kinderen te maken.
Ik heb
eigenlijk maar één film gemaakt die voor kinderen kon schikken en dat is Het lied van Halewijn.
De
hoofdmoot in uw carrière was toch het artistieke, vind ik. ik vind u sowieso
een ferme artiest.
(lacht)
Heb
je bevriende kunstenaars gehad?
Arno is geen
echt grote vriend, maar kan ik wel een vriend noemen. Ook kunstenaar Paul Van Gysegem
is een goede vriend.
Heb
je het meest geleerd van de film, of meest inspiratie uit het leven gehaald?
Toch ben ik
het meest geïnspireerd door het magisch realisme. Ik ging vroeger ook veel naar
tentoonstellingen en naar de bioscoop natuurlijk. In Gent heb ik de meeste
goede films gezien, een hele tijd was er in Oostende bijna niks qua
filmkwaliteit, maar gelukkig hebben ze nu ook de filmclub in Oostende, waar ze
goeie programma’s in elkaar steken.
Kijk
je nu nog veel films?
Ik kijk de
programma’s in mijn krant en zie ik iets, dan bekijk ik die of ik neem ze op en
bekijk ze later op mijn gemak.
Hilde Van Canneyt
www.raoulservais.be/site/
www.muzee.be
Nieuw boek: Raoul Servais - Panoramic (Borgerhoff&Lamberigts)
www.raoulservais.be/site/
www.muzee.be
Nieuw boek: Raoul Servais - Panoramic (Borgerhoff&Lamberigts)
Nieuwe DVD:
Raoul Servais, kortfilms en documentaire Servais (Cinematek)