Nieuw boek uit

Nieuw boek uit
4321 vragen aan 123 kunstenaars

Interview met Raoul Servais


Interview met Raoul Servais (°1 mei 1928 ), Leffinge, maart 18.
(Foto's Anneke d'Hollander en Veerle De Smet)

Interview naar aanleiding van het tijdschrift d’ACADEMIE (hier op blog XXL-versie) met intussen een toegevoegde waarde met het nieuwe boek Panoramic (Mu.ZEE) een DVD (Cinématic) een nieuwe vleugel in  Mu.ZEE in Oostende en ja, de master himself is intussen 90 jaar geworden!

Setting: bij Raoul Servais thuis, in Leffinge. Aanwezig: Peter Defurne, directeur van de academie Oostende, Veerle De Smet, beeldhouwster en fotografe en voor de gelegenheid ook chauffeur. En mezelve als vraagsteller.






Raoul Servais: Mevrouw, van waar bent u afkomstig?

Hilde Van Canneyt: Ik ben van Kortrijk.

RS: Wel, ik zal u eens iets vertellen over Kortrijk. Ik was ooit in het Amazonewoud. In Venezuela, aan de grens met Brazilië. Ik was daar alleen, en leefde tussen de indianen. Er was niemand die me kon verstaan. Op een dag wandel ik in de jungle langs een klein meer. En wat zie ik? Een blanke die zwemt. Hij was ook verrast om mij te zien, dus hij zwom naar mij toe. Ik vraag hem: ‘How are you?’ En hij: ‘I’m fine, thank you.’ ‘Where are you coming from?’, vraag hij. Ik antwoord: ‘From Belgium.’ En hij vraagt: ‘From which city?’ Ik antwoord: ‘From Ostend’. En hij: ‘Mo how, en ik zien van Kortrik.’ (lacht) Ongelooflijk hé!

HVC: Beste Raoul, dat je een bekend filmmaker bent, is een understatement. U maakte meer dan vijftien films en won meer dan vijftig prijzen. Ik had een fijn alibi om uw films allemaal te bekijken en ik moet zeggen: het was een waar genot.
De liefde voor film is u met de paplepel ingegoten: uw vader was zelf een amateurfilmer en schotelde u met graagte zijn en andere films voor. U ziet uw leerschool dan ook als autodidactisch.
Waarom koos u voor animatiefilm en op welke leeftijd dacht u er voor het eerst aan om animatiefilmer te worden?

U hebt goed gestudeerd mevrouw! (lacht)
Ik wist het reeds zeer jong, ik denk dat ik als vijfjarige kleuter al wist welke richting ik uit wou gaan, los van mogelijkheden of carrièrekeuzes. Mijn vader had een grote collectie films en toonde ons elke week op zondag een selectie. Ik ging soms stiekem de rollen bekijken en was gefascineerd door de pellicule en de reeksen opeenvolgende beelden. Op dat moment kreeg ik de microbe te pakken. Felix de Kat was één van de eerste personages die ik ontdekte, maar later kwamen invloeden van Stanley Kubrick, Woody Allen en natuurlijk alles wat te maken had met het magisch realisme.

Zou u een andere kunstenaar of filmer geworden zijn als u als kind reeds naar de Academie was gegaan?

Dat is moeilijk te zeggen, ik heb zelf nooit leren tekenen op de academie. Ik vind het wel belangrijk dat je veel ziet en veel leert kijken, maar ik had dit reeds van thuis uit. Indien ik dit niet had gehad zou een academie dat waarschijnlijk opgevangen hebben. Ik zou zeker geen andere discipline gekozen hebben, film en animatiefilm zat er bij mij reeds zeer vroeg in. Toen ik aan de hogeschool studeerde, heb ik slechts beperkt de tekenlessen gevolgd, ik vond het te klassiek en voor mij niet interessant. Ik volgde wel nog tekenles in de avondschool, het DKO van die tijd. Daar was je vrijer en kregen we veel modeltekenen.

Als zestienjarige begon u als assistent-decorateur, maar u voelde al snel de drang of noodzaak om een diploma te halen en daarop volgde uw inschrijving aan de Koninklijke Academie voor Schone Kunsten (KASK) te Gent. U koos voor de richting Sierkunst. Maar stiekem was u al verder aan het dromen dan tekenen op papier. Al snel had u met andere studenten een ‘studio’ opgericht in een plantenserre, waar u begon met het schrijven van een filmscenario. Jullie eerste camera werd, met de hulp van jullie leraar, gemaakt uit een sigarenkist.

Laat ons stellen dat dit voornamelijk de verdienste van onze leraar was. (lacht)

Na uw afstuderen, keert u terug naar Oostende en ontmoet u er de schilder Maurice Boel. Jullie pimpten de oude Ciné-Club weer op en zo leert u al de goede films kennen.
U ging ook regelmatig op bezoek bij uw oud-leraar Albert Vermeiren. U hielp hem met een poppenfilm, waardoor u de kneepjes van het animatievak – want u had er geen opleiding in – leert kennen. Later draait u ook een documentaire over de schilder Maurice Boel, tevens een eerste onderdompeling in de live action-amateurfilm.

Ik heb alles zelf moeten ontdekken.

We spreken de jaren 1950: na lang sparen kan u ein-de-lijk die Paillard Bolex kopen, een camera met 16mm in plaats van 8 mm.

Inderdaad.

In 1953 mocht u acht nieuwe doeken, genaamd Le Domaine Enchanté, van onze wereldberoemde schilder René Magritte overzetten naar de cirkelvormige ruimte in het casino van Knokke. Hoewel hij met zijn surrealistisch werk ook uw oeuvre heeft beïnvloed, lag de hovaardige kunstenaar u niet.

Dat was hard werken. Ik was niet gelukkig met de kleurcombinaties van zijn originele werk en daarom deed ik een ander voorstel, wat bij Magritte niet in goede aarde viel. (lacht) 
Ach, we hebben beiden fouten gemaakt, maar we hebben op het einde vrede gesloten. (lacht)





Jongen wordt man, man wordt vader. Er moet brood op de plank. Eerst maakt u illustraties en cartoons voor kranten, maar vanaf 1960 mag u in Gent lesgeven aan de afdeling sierkunsten van de Koninklijke Academie voor Schone Kunsten. Doordat uw leven gestructureerder wordt, er meer budget is, en er vooral de ontembare drang is om een eerste film te realiseren, wordt uiteindelijk de film Havenlichten gedoopt: een film op 16mm-pelicule over een kleine lantaarn die de underdog is, maar later tot lantaarn-zwaan uitgroeit.
Beloning: Eerste Prijs voor animatie op het Nationaal Festival van de Belgische film van Antwerpen. Beloning voor uzelf: een 35mm camera kopen. U voelt zich – en u bent het nu ook: ‘nen échten’ filmmaker.

Ik heb drie kinderen, twee van bij mijn eerste vrouw en één van bij mijn tweede vrouw.
Ervoor heb ik wel nog wat slechte zaken gemaakt, (lacht) maar Havenlichten was mijn eerste afgewerkte film. Hij was niet perfect, maar had, denk ik, een goed scenario en ook de grafiek was goed. De klank was helaas heel slecht.

Hoe moet ik me zo’n verhaal maken – en dan later film – voorstellen? Moesten jullie elk tekeningetje uittekenen?

Ah ja! Theoretisch moet je toch minstens een twintigtal beelden per seconde rekenen.
Voor mij waren dat twaalf tekeningen per seconde, die ik tweemaal filmde. Dat is natuurlijk veel werk, maar ik kreeg gelukkig veel steun van familie en vrienden die me pro deo assisteerden. Mijn vrouw deed het meeste kleurwerk.

Twee jaar later krijgt De Valse noot op het Festival van Antwerpen de eerste prijs, u valt ook op bij het ministerie en zij geven u een half miljoen euro om met artistieke vrijheid, een tekenfilm te maken. In 1965 ziet Chromophobia het levenslicht. Een leger soldaatjes wil ‘kleur’ soldaat maken. En ja hoor: de film krijgt naast een twaalftal prijzen, zelfs de eerste prijs op het Internationaal Filmfestival van Venetië!

Voor mij was dat heel belangrijk, want daarvoor had ik alles zelf gefinancierd en die opdracht krijgen was op alle gebied een fantastische gelegenheid.

Met uw poëtische animatiefilm Sirene breekt u zelfs potten in Azië en de VS. Een haven, een boot en de weerspiegeling van een sirene, doen vele harten en prijzen sneller slaan.
Noot aan de lezers: sla er deze films ook eens op na: Goldframe, tot Speak or not to speak, Operation X-70, alvorens bij zijn laatste tekenfilm Pegasus te komen, een film over zijn buurman en de liefde voor z’n paard.
In 1979 volgt Harpya, waar hij zo maar eventjes een Gouden Palm op het festival van Cannes mee wint! Als eerste Belg! Deze film, in tijden waar we toch al iets gewoon zijn, is ook vandaag nog steeds bevreemdend, met een man en een ‘vogelmens’ die op een surrealistische wijze met elkaar dialogeren.

Ik wilde experimenteren met de twee cinematografieën: live-action en animatie. Dat was een heel moeilijke opgave. In die tijd bestond de digitale technologie natuurlijk nog niet. Ik moest dus een systeem vinden om live-action in die animatie te brengen. Het heeft me héél veel tijd gevraagd alvorens ik tot een oplossing kwam.

De film Harpya is een eigenaardige zaak. Als ik een film heb afgewerkt, heb ik steeds de indruk dat ik een slechte film heb gemaakt. Je hebt jezelf zo verloren in details, dat je geen overzicht meer ziet. Als je je verliest in de details van de productie, ben je niet meer in staat te oordelen. Je bent die film na de afwerking helemaal beu. Na Harpya was die overtuiging van een slechte film er helemaal. Ik heb dan een half dozijn vrienden samengebracht, waaronder een bekende regisseur, en hen die film getoond. Na de projectie was er een oorverdovende stilte in de zaal. Ik dacht direct: ‘Tja, dat bevestigt de indruk die ik zelf van de film heb. Ze zijn wat verveeld om te zeggen dat het een slechte film is.’ Maar dan is die regisseur die nu in Hollywood werkt, me komen zeggen dat hij het een fantastische film vond. Ik dacht: ’Oef!’ Want voor je hem de wereld instuurt, weet je het écht niet hé!
Ik was dan ook verrast dat het ministerie mijn film had gekozen om te vertegenwoordigen in Cannes. Een tweede fantastisch iets was natuurlijk die ongelooflijke Gouden Palm, met een jury die me kwam vertellen dat ze die met unanimiteit van stemmen aan mij hebben gegeven.

U zat niet stil: u produceerde de ene na de andere film – wat intensief werk was – en sleepte de ene prijs na de andere in de wacht voor uw films. Intussen zette u intens uw schouders onder de afdeling animatie op de academie van Gent, die u mee hielp oprichten en heel wat verantwoordelijkheden met zich meebracht. U was ook een gerenommeerd jurylid op internationale filmfestivals, zelfs voorzitter van het ASIFA (Association Internationale du Film d’Animation). Gaat dat niet ten koste van de creativiteit en productiviteit van uw eigen films?

Achteraf gezien heb ik teveel lesgegeven. Het was de eerste animatiefilmopleiding van Europa. Daarnaast gaf ik ook nog acht jaar simultaan les in La Cambre in Brussel en in de hogeschool van Valenciennes in Frankrijk. Ik moest zelf aanbiedingen als gastdocent afzeggen in de VS! Op een zeker ogenblik heb ik gezegd: ‘Stop! Het is teveel!’, en ben ik gestopt met lesgeven.








Anderzijds, van lesgeven krijgt u ook veel terug: u leert bij van de leergierige jongeren en zij leren u op hun beurt dan nieuwe technieken aan die voor uw werk interessant kunnen zijn.

Dat is waar, dat geeft veel voldoening. Als ik films verwezenlijk, zijn mijn assistenten trouwens altijd oud-leerlingen waarop ik beroep doe.

U hebt tussen 1948 en 1972 ook aan het DKO van Oostende lesgegeven.

Ik gaf er vanaf 1948 les in de toegepaste richting, maar voor wie voldoende interesse had trok ik dit graag open naar animatiefilm. Ik gaf er les samen met onder meer Gustaaf Sorel, Willy Vanhuysse, Fernand Boudens, Maurice Boel en Etienne Elias. Een interessante tijd, maar een volledig andere manier van lesgeven. We zijn wel vier keer verhuisd met de academie! De directie was toen niet zo buitengewoon hoor! (lacht) Directie zijn was toen vooral statuut. Nochtans, de directeur was een goede tekenaar, maar daarom geen goede directeur. Er zijn ook mensen die bij mij les volgden in het deeltijds onderwijs en me erna tot in Gent zijn gevolgd om er bij mij in de dagschool les te krijgen.

Nu is alles veel toegankelijker en ben je als leerkracht eerder begeleider dan docent. Zowel in Oostende als in Gent vond ik vrijheid belangrijk, in keuzes en in denken. Er is in feite niet veel verschil tussen lesgeven aan jongeren of volwassenen, maar ik vind het zeer belangrijk leerlingen zo breed mogelijk te prikkelen, vanuit alle disciplines, en dit bij voorkeur reeds vanaf jonge leeftijd.

En daar is ie dan: de eerste langspeelfilm, Taxandria genaamd, waar u vijftien jaar aan werkte. Met als grote inspiratiebron de beeldende kunstenaar Paul Delvaux. Voor een creatieve geest als u was het moeilijk om ‘toegevingen’ te doen.
Desalniettemin, in Porto en Rome zwaaien in 1994 de hoofdprijzen naar uw film. Was het altijd uw droom geweest een langspeelfilm te maken?

Neen, het was geen droom. Ik had het scenario geschreven, maar daar kon onmogelijk een korte film van gemaakt worden, het moest voor mij binnen een lange film, omwille van de inhoud, versta je? Maar het is een probleemfilm geweest: mijn oorspronkelijke scenario, dat ik persoonlijk het meest authentiek vond, het meest ‘Servais’, werd niet geapprecieerd door de producers. Ze vonden dat het scenario te artistiek was. Zij hebben er dan een Amerikaanse scenarist bij betrokken, die de film zogezegd heeft veramerikaniseerd om hem commerciëler te maken. Ik vind dat de persoonlijke karakteristieken daardoor verloren zijn gegaan.

Welk verhaal wilde u met Taxandria vertellen?

Het is een stad of een land van het eeuwige heden. Dat wil zeggen: de inwoners mogen niet denken of voelen in het verleden, noch in de toekomst. Ze moeten leven in het moment zelf: het geluk van het eeuwige heden. De dieren zijn gelukkig omdat ze niet denken aan gisteren of morgen.

U deed aan mindfulness avant la lettre!
(lacht)

Bij elke film die je maakt zijn er pro- en contracommentaren, omdat u zelf van afwisseling houdt en graag experimenteert met het medium.

Dat is inderdaad iets typisch in mijn werk: geen enkele film lijkt op een andere. Waarom? Omdat, als je jarenlang aan een film werkt je die stijl beu raakt en wilt vernieuwen. Ik vond het altijd een genoegen om een probleem op te lossen en te overwinnen. Dat is voor mij de challenge. Op commercieel gebied had dat een nadeel, want het publiek, en ook de televisie, verlangen een continuïteit in stijl.

Als zo’n film af was, moet je die ook op festivals krijgen om het in de picture te brengen. Was je goed in dat netwerken? Jezelf verkopen? Deed je dat zelf of liet je dat anderen doen.

Dat deed ik toen zelf.

Werden uw films op tv uitgezonden of konden mensen ze in de bioscoop gaan bekijken?

Wel kijk, ik moet zeggen: ik ben misschien geen al te slechte regisseur, maar wel een slechte producent. Als een film af is, is dat voor mij een gedane geschiedenis en zoek ik niet naar mogelijkheden om die te vertonen. Nu hebben we het fonds dat mijn naam draagt en zoeken we contacten om mijn films te verspreiden, iets wat ik nooit deed.














Na Taxandria was u blij dat u weer naar de kortfilm kon. Nachtvlinders werd geboren. De invloed van Paul Delvaux is terug voelbaar. U bleef werken in het kortfilmgenre, een gerichte keuze, waarin alles kon worden verteld. En ik denk dat u na Taxandria ook wel genoeg had van al het ‘gedoe’ dat rond een langspeelfilm leeft.
Is het ‘leukste’ part of the job: de confrontatie met vernieuwende ingrediënten en de overwinning ervan? Want u bent gekend om uw technisch eclecticisme.

Het is ook een film waar ik de ‘Servaisgrafie’ heb toegepast. Die is gedeeltelijk in Taxandria terug te vinden, maar integraal in Nachtvlinders. Ik heb willen bewijzen dat mijn systeem functioneerde. Ik voelde me weer vrij. Ik wilde een mengeling van een live camera en een schilderij.

Enige koppigheid is u niet vreemd. Maar is ‘een eigen weg volgen’ niet eigen aan veel creatieve mensen?

Het is vooral doorzettingsvermogen.

Hoe begint u doorgaans aan het maken van een film? Komt eerst het verhaal met personages en dan de tekeningen?

Dat gaat allemaal simultaan: ik schets en tik op mijn computer en maak een storyboard op.
Veelal groeit alles samen, ik heb meestal een verhaal in m’n hoofd en kijk dan hoe ik het best vorm geef. Ook de techniek kan nog wijzigen eens alles begint te lopen. Ik heb momenteel bijvoorbeeld nog meerdere scenario’s liggen, die nog geen uitwerking hebben, maar dat is ook eigen aan animatiefilm. Soms heb je een verhaal, een idee hoe je het gaat uitwerken, en de aanzet voor een storyboard, maar vind je geen producent. En dan zit je ook een beetje vast. Ik vind het belangrijk dat er een goed verhaal in zit, dat de inhoud klopt. De grafische uitwerking kan ik zelf doen, alleen of met oud studenten, maar kan ik gerust ook uitgeven aan andere animatoren. Het grafische moet vooral ook een artistieke waarde hebben, soms zelfs experimenteel of controversieel.

De vorm en de techniek, groeit dat spontaan? Want we krijgen bij elke nieuwe film veelal een andere beeldtaal te zien, zowel in animatie als in live-action.

Voor mij is de inhoud het belangrijkst: wat wil ik meedelen? Pas dan zoek ik naar een grafische techniek die past bij hetgeen ik wil vertellen. Het gaat soms zo ver dat ik denk dat mijn teken en grafische mogelijkheden niet voldoende zijn om dat te illustreren. Ik ben dan ook niet te beroerd om beroep te doen op een andere tekenaar. Zo heb ik voor Operatie X-70 hulp gekregen van een van mijn oud-studenten, Marc Ampe, die helaas zeer jong is overleden, maar een fantastische graveur was. Hij etste de decors en ik vond dat veel sterker dan mijn eigen grafiek.

Met welk gevoel moeten de kijkers, volgens jou, de zaal verlaten nadat ze een film van jou hebben gezien? Wat wilt u ze meegeven?

Ik hoop dat ze het essentiële begrijpen.

Oeps, en ik denk dat de meesten dat net níet zullen doen. Wat ik als compliment à la David Lynch-films zie, hè! Ik vermoed zelf dat de meesten eerder verwonderd en ontredderd zullen zijn, en met nog méér vraagtekens de zaal zullen verlaten. Er zit ook veel surrealistische humor in.

Soms zijn er retrospectieven van mijn films, waarbij de mensen verschillende films na elkaar zien. Telkens met een andere stijl en inhoud: ik denk dat het voor hen moeilijk is telkens in een andere situatie te gaan. Dat is mijn probleem. (lacht)
Ik vraag daarom ook aan de organisatoren, om telkens enkele seconden tussen het vertonen van mijn films te laten. Zo hebben ze tijd om mijn films te verteren.

Atraksion is een live action film die u in 2001 verwezenlijkte met grafische decors. We zien boeven die doelloos in een verlaten landschap vertoeven ... Voor het eerst wordt er computergestuurde beeldbewerking gebruikt. U bent dus mee met uw tijd ...
Op de openingsavond van het 42e Film Fest Gent, mocht u enkele jaren geleden uw voorlopig laatste film Tank voorstellen. Een film die ook weer als terugkerend thema ‘oorlog’ draagt. Maar uw films hadden nog andere thema’s in hun broekzak natuurlijk ...

Wel, dat komt omdat ik de eerste wereldoorlog met vijventwintig jaar vertraging heb meegemaakt. In 1940 verschuilde ik mij in een bunker. Daar ben ik bijna tweemaal aan de dood ontsnapt. Ik heb de kogels boven mijn hoofd gevoeld van een Duitse mitrailleuze die mij beschoot. Ze hebben helaas wel twee mensen gekwetst die recht tegenover mij zaten, onder andere een baby. Ik ben ook ontsnapt aan een granaat die ontplofte op vijf meter van mij. Gelukkig zat ik neer en zijn de granaatscherven boven mijn hoofd gevlogen. Ongelukkigerwijze hebben ze wel iemand anders getroffen ... 

Dat zijn dingen die ik natuurlijk nooit zal vergeten. Het is jammer genoeg een ongelukkige inspiratiebron. Niet alleen datgene wat ik heb meegemaakt heb op het slagveld, maar ook tijdens de bezetting. Ik was veertien jaar oud toen ik door de Gestapo ben aangehouden, dan nog voor een actie die ik niet had uitgevoerd.

Er zit ook een daad tegen de verrechtsing in, lijkt me. Veel films hebben een ideologische of sociaal politieke inslag en dat is geen toeval, lijkt me.

Ik ben een heel grote antifascist.






U bent een wereldverbeteraar, las ik in een biografie. U pleit voor een dialoog met andersdenkenden. U streeft naar actie en reactie in plaats van apathie. Maar aan stoppen denkt u niet. Nog elke dag wordt er doorgewerkt. Ook nu bent u samen met een collega aan het werken aan een nieuwe film. Uw werkplek ligt naast uw woonkamer. Uw werktafel staat met zicht op de tuin. En deze plek wordt nog elke dag drukbezocht.

Ik heb nog veel scenario’s geschreven hoor. Zo heb ik er ook één geschreven onder de noemer Duiven: vijf films van dertien minuten die één geheel vormen, een serie voor televisie. Maar ik heb nog geen producer gevonden die het wilde uitvoeren. De film gaat over soldaten met trauma’s en duiven. (lacht) Nu heb ik het scenario voor een andere film van dertien minuten klaar: Der Lange Kerl en die gaat nu naar het BAFA om – hopelijk - subsidie te krijgen. Maar ik ben op een ouderdom gekomen dat ik niet meer graag teken om te tekenen. Ik moet een doel hebben. Ik was vroeger een grote megalomaan. Ik heb een enorme collectie cd’s klassieke muziek. Ik ben verzot op Mozart, Beethoven, Bach, Hayden ... Wel, sinds een tijd luister ik zelfs niet meer naar muziek. De stilte is voldoende en geeft me inspiratie, ik heb de muziek zelfs niet meer nodig. En hier in de natuur in Leffinge heb ik natuurlijk veel stilte. Ik heb ook heel weinig bezoek.






Drijf je nog op karakter? Voel je je schuldig als je een dag niet hebt gewerkt?

Neen hoor. Maar toch, geef mij maar een opdracht. Ik heb graag een doel.

Gaan niet alle deuren open als ze uw naam lezen?

Dat is helaas geen waar, hoor. Ik heb zoveel studenten gevormd en zij willen ook hulp van het ministerie. Er zijn veel meer aanvragen bijgekomen. En ik snap het dat ze nu prioriteit geven aan de jeugd. Ik heb mijn eigen concurrenten gevormd. (lacht)

Had u een andere carrière gehad als u in Brussel of Antwerpen had gewoond? Laat staan Parijs of Londen?

Ik weet dat niet. Maar ik ben aangetrokken door de zee. Niet dat ik nog vaak naar de zee ga, maar ik moet weten dat ze dichtbij is, dat ik ze kan horen en ruiken ...

Angst voor spinnen.

(lacht) Dat was vroeger. Nu ga ik geen enkele spin meer doden. Ik ga ze proberen nemen en naar mijn tuin brengen. Hoewel, misschien dood ik wel een vlieg als ze op mijn bord komt. (lacht)

Het geloof laat je ook niet koud.

Wie ben ik om te zeggen dat er een god is of geen god? Ik heb eerder de neiging om te zeggen dat er na de dood niks meer is.







Er is een vzw Fonds Raoul Servais opgericht, een mooi initiatief! En om de jeugdigen ook te laten proeven van animatiefilm, is er jeugdatelier Waf! opgezet. Welke raad zou u graag geven aan toekomstige filmmakers? Denkt u dat anno 2018 met animatiefilm starten, makkelijker is dan in uw tijd?
Is filmmaker worden voor iedereen weggelegd? Wat zou je jonge filmmakers aanraden om te doen?

Om veel geduld te hebben. (lacht)
Die nieuwe technieken zijn een hele evolutie geweest en het is voor mij een les in nederigheid geweest, want ik ken niks van de computer. Daarom doe ik daarvoor een beroep op mijn oud-studenten. Het is nu toch gemakkelijker, denk ik, want ze kunnen thuis, met hun toestel, films maken.

Ik denk dat je veel zelf kunt leren als je voldoende interesse en geduld hebt. Animatiefilm is geen medium waar je vlug iets ontwerpt en dan na een paar dagen uitwerken, met een eindresultaat kunt pronken. Zelf ben ik ook grotendeels autodidact waardoor ik ook veel vernieuwende technieken ontwikkeld heb. Je kunt veel bereiken door thuis goed bezig te zijn maar je leert veel meer als je met mensen samen werkt. Je maakt vlugger vorderingen, je moet niet telkens alles zelf opzoeken, en je leert zeer veel over nieuwe trends en technieken. Je kan het dus zeker zelf, vooral met de technische mogelijkheden nu. Als jonge filmmaker moet je vooral - zoals ik het benoem - binnenin het ‘heilige vuur’ voelen!

Welke hedendaagse animatiefilm vindt u zeer goed of misschien zeer slecht en waarom? Welke eigen film vond u best?

RS: Ik heb altijd een dubbele relatie gehad met het medium en hoe het wordt gebruikt. Ik had veel respect voor Walt Disney, maar kon de lichtheid van zijn films niet altijd waarderen. Ik hou van de films van Stanley Kubrick en Woody Allen.
Wat ik ook sterk vind, zijn de films van Frédéric Back, zoals L’homme qui plantait des arbres of Crack. beiden moet je zeker gezien hebben. Van m’n eigen films ben ik trots op Goldframe. Geen compromissen, zelf gefinancierd, wat mede de keuze voor zwart-wit bepaalde, maar vooral ook sterk inhoudelijk en grafisch vernieuwend. Een belangrijk moment in te geschiedenis van de animatiefilm.

U bent gefascineerd door ‘de vrouw’. Begrijpt u op uw leeftijd inmiddels hoe de vrouwen ineen zitten?

Neen. (lacht) Maar dat is net het boeiende eraan: het blijven mysterieuze wezens. Dat trekt me erin aan.

U krijgt vanaf de lente 18, net zoals uw artistieke stadsgenoten Léon Spilliaert en James Ensor, een eigen vleugel in Mu.Zee. En als kers op de taart wordt u nog eens ereburger van de stad Oostende. Wat een verdiende eer!

Inderdaad.




  
U hebt een boek voor uw vrouw geschreven, met illustraties die u erbij maakte, gesteund op uw allereerste Taxandria.

Zij was Franstalig, dus heb ik het in het Frans geschreven: l’Eternel presentConte Philosphique. Het verhaal speelt zich af in een imaginaire stad.

Voelt u zich meer schrijver of meer tekenaar?

Beiden.

Wat hebben filmfestivals u geleerd? Wat hebt u geleerd van uw concurrenten of concullega’s?

Ik ga niet meer naar festivals. Ik verlaat mijn huis niet graag meer. De laatste keer dat ik ben geweest was in Japan, in Hiroshima, twee, drie jaar geleden.
Ik ben nu geconcentreerd op het schrijven van een fictieve roman die de opkomst van het nationaalsocialisme uit de jaren ’30 in Vlaanderen beschrijft.

Hoe was de strijd onderweg om die beelden te maken die u voor ogen had?

Het was een heel boeiende weg en ik heb er goeie herinneringen aan overgehouden.
De eerste keer dat ik aan een filmfestival heb deelgenomen, was met de film Havenlichten op het nationaal filmfestival in Antwerpen. Ik had veel Belgische tekenfilms gezien die technisch perfect waren, terwijl er in mijn film zoveel tekortkomingen zaten. Toen ik de voorzitter van de jury erover sprak dat ik superblij was met mijn prijs, maar dat ik zelf zoveel betere films had gezien, antwoordde hij: ‘Jongeman, je hebt inderdaad nog veel te leren, de film was verre van perfect, maar je bent de eerste in België die afstand heeft genomen van de Disneystijl.

Het is ook nooit uw betrachting geweest om tekenfilms voor kinderen te maken.

Ik heb eigenlijk maar één film gemaakt die voor kinderen kon schikken en dat is Het lied van Halewijn.

De hoofdmoot in uw carrière was toch het artistieke, vind ik. ik vind u sowieso een ferme artiest.

(lacht)

Heb je bevriende kunstenaars gehad?

Arno is geen echt grote vriend, maar kan ik wel een vriend noemen. Ook kunstenaar Paul Van Gysegem is een goede vriend.

Heb je het meest geleerd van de film, of meest inspiratie uit het leven gehaald?

Toch ben ik het meest geïnspireerd door het magisch realisme. Ik ging vroeger ook veel naar tentoonstellingen en naar de bioscoop natuurlijk. In Gent heb ik de meeste goede films gezien, een hele tijd was er in Oostende bijna niks qua filmkwaliteit, maar gelukkig hebben ze nu ook de filmclub in Oostende, waar ze goeie programma’s in elkaar steken.

Kijk je nu nog veel films?

Ik kijk de programma’s in mijn krant en zie ik iets, dan bekijk ik die of ik neem ze op en bekijk ze later op mijn gemak. 






Hilde Van Canneyt

www.raoulservais.be/site/
www.muzee.be

Nieuw boek: Raoul Servais - Panoramic (Borgerhoff&Lamberigts)
Nieuwe DVD: Raoul Servais, kortfilms en documentaire Servais (Cinematek)






statcounter