Nieuw boek uit

Nieuw boek uit
4321 vragen aan 123 kunstenaars

Interview met Jonas Vansteenkiste (2)



 Interview met Jonas Vansteenkiste interview, sept/okt 19

Beeldend kunstenaar  Jonas Vansteenkiste werkt rond mentale ruimtes die zich transformeren in gelaagde installaties. Niet weinig herken je er ‘het huis’ in. De beeldtaal reikt van abstract tot figuratief.
(XL-interview naar aanleiding van het interview in de-lage-landen.com )







HVC: ‘Het huis’ is een immer fascinerend object voor jou, zowel architectonisch als psychologisch … Het huis als verleiding en valstrik …
Je gelooft niet in één medium, elk werk dicteert welk medium het nodig heeft. Forms follow function.

JV: Klopt. Het huis als motief komt inderdaad vaker terug, omdat het een gedeeld herkenbaar iets is en zowel persoonlijk als universeel functioneert. Mijn ervaring met een bepaald soort gebouw, huis of kamer vertaal ik in een werk. Zo kan iemand daarin zijn eigen verhaal of ervaring oproepen. Als het - in het beste geval - die persoon triggert. Niet elk werk hoeft dat te doen, maar dat gegeven fascineert mij.





HVC: Een ‘huis’ kan voor jou evengoed een bunker of skelet zijn, of zelfs een ‘huid’ …

JV: De eerste vorm van een huis is vaak basic, maar het is natuurlijk een metafoor voor andere dingen en gevoelsmatigheden. Een huis kan voor ‘hoop’ staan. Mijn werk Dreamers gaat over dromen, verlangen naar iets ... Maar in mijn Housetraps wordt het een val; is het een droom of verlangen dat je vastzet in iets dat misschien toch niet is wat het bleek te zijn.
Het oud Germaans woord voor ‘huis’, komt van het woord ‘Hutte’, wat ook ‘hut’ betekent, maar ook ‘huid’. Je krijgt daar etymologisch de oorsprong van het woord huis. Intuïtief vond ik altijd dat huis gelijkstond aan een tweede huid. Het woord ‘huis’ kan ook verstikken of beklemmend zijn. In mijn nieuw werk ben ik dat nu onder de noemer “Soft Houses” aan het onderzoeken: vellen in leer, in huidtinten, als een soort sculpturen met architecturale ramen en deuren in.

HVC: De poëzie is nooit ver weg … al presenteer je je werk graag ‘strak’. Je hebt toch een soort geïdealiseerd beeld – scenografie – voor ogen als je je werk op een expo presenteert.

JV: Ik merk dat dat aan het evolueren is. Meestal word ik verzocht voor één werk voor een expo, terwijl solo’s meestal één project zijn. Maar een overzicht heb ik nog nooit gehad, terwijl ik wel merk dat mijn werk daar nood aan heeft om mijn visuele context te verbreden. Zo kan mijn werk ook in dialoog gaan met elkaar. Want voor mij is mijn werk helder, maar dat is niet voor iedereen leesbaar. In elke presentatie komt een ander soort laag bij. Ik puur inderdaad graag uit, maar zou graag het grotere verhaal eens brengen waar elk werk een facet van is. 





HVC: The sublimation on the subtext is een werk in ontwikkeling. Daar integreer je letterlijk tekst. Maar het valt me op dat al je werken altijd ferm gecontextualiseerd zijn, nog het liefst met filosofen, andere kunstenaars en schrijvers die worden aangehaald. Is dat noodzakelijk?

JV: Ik ben een onderzoekend kunstenaar. Ik ben niet iemand die in het atelier twee stukjes aan elkaar plakt en dan tot een skelet komt. Het is de inhoud die stuurt. Ik onderzoek, zoek veel op, lees en schrijf veel, stel veel in vraag. Vandaar dat ik soms verlam en minder vlug creëer dan sommige andere kunstenaars. Maar dat is het proces. Ik kreeg soms van mensen te horen: ‘Het is zo esthetisch’. Het klopt dat ik een bepaalde esthetiek heb, maar ik denk dat het niet altijd duidelijk is hoe inhoudelijk mijn proces is. Terwijl daar voor mij toch het fundament ligt. Ik weet niet of het altijd nodig is, maar als kijker of geïnteresseerde, kan je er dieper op ingaan. Zo bouw ik ook mijn website op. Mijn teksten, tracht ik toegankelijk te houden.

HVC: Je titels zijn onderbouwt … Er is over nagedacht, me dunkt.

JV: Mijn werken ‘Untitled’ noemen, past niet bij mij. Ik zie de titels als een sleutel of een extra laag. Die reflectie die er dan bijkomt, vind ik een bouwsteen, die je al dan niet vindt als kijker. 




HVC: Ideeën pen je neer in schetsboeken, die je zelf graag als kookboeken ziet waarin je de ingrediënten noteert. Je schetsen zijn met de jaren ook uitgegroeid tot autonome werken.

JV: Ik denk dat dit was, omdat men in mijn tekeningen de twijfel meer ziet. Nu vind ik dat sterk, maar in het begin twijfelde ik of mijn tekeningen mijn werk goed genoeg vertelden. Voor mij is tekenen ook nadenken en ik weet niet of het altijd relevant was om ze te laten zien. Nu is die wil er wel en durf ik ze te tonen, die keuze is er bewuster. De laatste drie jaar zijn sommige werken gewoonweg tekenkundig, zoals Vanishing Point, waar ik het motief van het huis laat verdwijnen in het motief van het hout en vice versa. Als je al moet investeren in materiaal, dan heb je maar beter geen al te onbewaakte momenten. Dan moet je al pretty sure zijn, anders is dat … jammer. (lacht) In tekeningen zit meer leegte, twijfel, fouten, … terwijl die dan net het beeld maken. Zo heb ik nu reeksen die echt als tekening werken en waar ik ook geen ruimtelijke uitkomst in zie.

HVC: Omdat je alles hebt verteld wat erover te vertellen valt? Al is vertellen een slecht woord, want je maakt geen verhalen.

JV: Het komt op het eerste zicht esthetisch verhalend over, maar na de eerste blik ziet de kijker dat het niet enkel zo maar een mooie tekening is. Ik gebruik esthetiek als een soort lokmiddel. Je kan daar voor of tegen zijn, andere kunstenaars vinden dat dan misschien storend, maar als dat je publiek dichter bij de inhoud brengt, vind ik dat heel relevant om te doen.

HVC: Je vindt het belangrijk dat de eerste zichtbare laag verstaanbaar is, vermoed ik.

JV: Ik denk dat herkenning of aantrekking altijd een sleutel kan zijn om het over moeilijk dingen te hebben. Een werk dat dit doet raakt veel meer aan en er ontstaat een dialoog.





HVC: Ergens zeg je dat ‘tijd’ het aspect is dat je het meest nodig hebt voor je werk.

JV: De meeste mensen denken dat ik heel veel werk maak, en dat is enerzijds waar, maar ik doe veel door elkaar. Ik heb projecten die al twee jaar op mijn bureau aan het groeien zijn - ik voel dat ik dat moet laten rusten - en opeens is dat af.  Als ik volgende week onverwachts een tentoonstelling zou hebben, kan ik niet huphup een expo ineenboxen en tot de laatste minuut eraan werken. Dat moet voor mij echt gerijpt zijn. Alles moet afgewogen zijn en ik wil begrijpen wat dat beeld zegt. Sommige werken hebben zelfs vijf versies, omdat ik voel dat ze nog niet klaar zijn om mee naar buiten te komen. Daarom dat ik ook niet zo vaak werk naar een tentoonstelling toe, of beloof nieuw werk te maken, omdat ik dat tricky vindt. Dan vind ik mijn werk bijvoorbeeld nog niet volwassen genoeg en te precair om al te tonen. Dat vind ik niet correct tegenover de toeschouwer. Het ligt ook aan mij, hé. Ik moet het zélf ontdekken of het werkt of niet.

Nu gaan veel tentoonstellingen zeer snel, maar ik denk dat ze daar nog van zullen terugkomen. En er moet altijd maar nieuw werk worden getoond ... Ik vind dat er een bewustzijn moet komen dat wij geen producenten zijn. In de huidige context vind ik dat de nadruk teveel op productie ligt en te weinig tot waaróm werken gemaakt worden.  




HVC: Je werken vertrekken van een basso continuo waarop verder wordt gebouwd: de persoonlijke ervaring verdwijnt en jij nodigt de bezoeker uit om als het ware je werk te betreden en er zich actief in te verplaatsen.
Iedereen zal er zijn eigen huis-ervaring erin projecteren.

JV: Het huis verdwijnt sowieso nooit helemaal. Het is als een onderlaag aanwezig. Ik ben niet zoals kunstenaar Louise Bourgois waar het persoonlijk verhaal primeert. Ik volg haar daar wel in, maar ik vind die vertaling naar dat universele, dat openstellen tot – interpretatie, wel interessant. Al lukt het ook niet altijd. Ik ga ervan uit dat kunst communicatie is. Als het alleen maar een monoloog is, is het ook niet interessant. Ik kies vormen en puur ze uit tot hun essentie. Dit bouw ik verder uit naar een breder geheel dat activerend werkt. Bij sommige werken weet ik op welke manier ze triggeren en dat ze niet alleen voor mij kloppen, maar ook gelijkaardig bij de kijker resoneren. Maar of dat dan hetzelfde verhaal is, weet ik niet.
Bij de expo A space of confinment, jaren terug, ging het werk over een soort angst, een soort vastzitten. Ik denk dat iedereen die in die ruimte kwam, dat ook zo heeft gevoeld. Daar probeer ik naar te zoeken. Maar niet alle werken hoeven dit te doen, ik ben daar iets speelser in geworden. Sommigen zijn ook reflectief of duidelijker over wat het gaat. Zoals die tekening The vanishing point: dat motief, blijft dat of verdwijnt dat? Dat spel en mijn interesse tot textuur en motief is al een afgelijnder vorm dan US (werk met de dames met het kussen) of The housetrap, die veel gelaagder en suggestiever is.

HVC: Je videowerk zie je ook autonoom.

JV: De laatste twee video’s zijn anders, maar vaak zijn het ruimtes waar we niet bij kunnen. Vooral de ontoegankelijke en imaginaire ruimte. Dat is dan ook bij Transit aan de orde. In Mr House is het echt een spel tussen geloven en niet geloven en een soort verhouding tussen de verhalenverteller en de persoon die luistert én die dan ook een ruimte is natuurlijk, maar een heel andere mechaniek gebruikt. Het verhaal zelf in Mr House, gaat over het hoofdpersonage dat vertelt over iemand die binnenbreekt in huizen om zijn thuis terug te leren kennen. Hij zoekt eigenlijk naar zijn plek, maar vindt die niet. Het beeld is een poppenkastpop met het hoofd van een huis die vertelt. In het tweede deel wordt hij zelf het onderwerp van zijn eigen verhaal. Maar eigenlijk zie je nooit wie het vertelt. Je krijgt wel een spanning en waarachtigheid. Ik denk dat de kunstenaar dat ook altijd is, iets waarachtigs. Als tijd in een tussenzone. Misschien vertelt het ook wel veel over hoe ik dingen benader.

En nu toch iets persoonlijks: mijn vriend verzamelt poppenkastpoppen, omdat hij in het theater zit, maar daar heb ik weinig mee. Ik wilde dat wel begrijpen, dus dacht ik: ‘Ik, hij en het huis en de poppenkast zal ik samenvoegen als een soort brugfiguur’, en dat werkte wel. Het was ook een knipoog naar degenen die niet zien dat mijn werk veel breder gaat dan alleen maar mijn ‘huizen’. Maar het is wel iconisch voor wat ik doe. In veel werk zie je mijn humor ook niet, terwijl je in dit werk wel het spel ziet.

HVC: Het feit dat ‘het huis’ altijd in je werk voorkomt, wil natuurlijk ook zeggen dat het voor jou een onuitputtelijke bron van inspiratie is. Eens je alles hebt onderzocht, ga je automatisch naar een ander onderwerp uitweiden.

JV: Het verbreedt sowieso. Ik heb ook een enorme interesse in Disneyficatie en hoe steden zijn ontworpen, alsook de mechaniek ervan. Het belevingsgegeven. Ook mijn installaties zitten in die mechaniek. Wat ik ook merk, is dat ik ver weg bleef van politieke elementen. Maar in mijn nieuw werk Victoria May Tatcher, dat over sociale huizen in Liverpool gaat, toon ik hoe politiek de woning van de mens kan controleren, wat toch een politiek standpunt is. Sinds Tatcher staan er volledige wijken leeg, omdat Liverpool heel hard tegen haar heeft betoogd. Zij heeft daarom al die prijzen opgetrokken, waardoor sommige buurten er bijna als een ghosttown uitzien.
Ook A pile of home heeft een soort kritiek op sociale woningbouw met goedkope materialen. Er liggen een hoop stenen als afval op elkaar, maar in feite is het iets waardevols dat onwaardevol wordt ingezet.





HVC: De laatste jaren is je carrière nogal gespijsd met expo’s en residenties. Eerst naar de residenties: wat voegen die toe aan je kunstpraktijk?

JV: Mijn residentie in Parijs heeft me veel bijgebracht. Ik deed er onderzoek naar Haussmann en hoe het organische Parijs onder Napoleon 3 is opgetrokken. Nu zeggen we: ‘Parijs is romantisch.’, maar eigenlijk de urbanisatie van Parijs een militair stratenpatroon. In die periode waren er veel revoluties en Parijs was gemakkelijk te barricaderen: ze smeten gewoon alles op straat tussen de huizen, het leger kon er zelfs niet tussen.
Toen dachten ze: ‘We kunnen rioleringen en waterleidingen leggen, wat goed is voor het volk.’, maar eigenlijk wilden ze gewoon bredere straten, zodat het leger makkelijker controle kon houden in de stad bij een volksopstand. Heel de look van Parijs is eigenlijk bepaald door één man. Ik denk dat daar ook de kern ligt van fascisme, façade en achtergrond. De façades aan de straatkant zijn heel krachtig en uniform, maar daarachter zit vanalles dat niet mag worden gezien. Je krijgt dus een dubbele houding van ‘Wat toon ik en wat toon ik niet?’ Dat interesseert me enorm.

Zo heb ik in het keramisch centrum EKWC mini façades uitgefreesd van 1 meter 60 hoog. De ramen zijn eruit en erachter bouw ik een soort origineel Parijs, niet volgens de normen van Haussman. Zo bouw ik bijvoorbeeld een maquette in hout achter de façade. Het zijn geen volledige huizen, eerder scenografische gegevens. Zo krijg je de spanning tussen de organische en de gerationaliseerde stad.

Ook zo zie je dat kleur en structuur veel belangrijker worden dan in ander werk. Er zijn andere taalelementen die erin sluipen.

De tweede reden dat ik naar Parijs wilde, was Disneyland. Dat park is ontworpen om te consumeren en plezier te hebben. Maar ze hanteren daar een dergelijke  strategie waardoor je als bezoeker de dingen vaak niet doorhebt. Zo ben ik elke week naar Disneyland getrokken. Éen van de werken die daaruit is voortgekomen is de video Adventure. Dat gaat over de liminal space. Dat is een term dat gaat over een transitiezone. Je kan dat niet concreet benoemen, maar er zijn plekken in dat park waar je links kijkt en een waterval met palmbomen ziet en je je in de tropen waant, en rechts treurwilgen ziet en je je in Engeland waant. Dat switchmoment vond ik interessant om te tonen, want terwijl je daar loopt, heb je dat niet door. Je neemt alles wat ze je presenteren maar aan - ook al weet je dat het fake is, maar je hebt wel een echte ervaring. Er zitten heel veel strategieën achter.
Na een residentie blijft ik ook lang op alles broeden.

HVC: Wat heeft het Keramisch Centrum in Oisterwijk (Tilburg) je bijgebracht?

JV: Dat is de meest fantastische plek in Europa voor keramiek. Daar wilde ik echt met keramiek werken vanuit dat project in Liverpool waar arbeidershuizen leegstaan, alsook met de ornamentatie die op de huizen zit. Die dualiteit van arts and crafts vond ik boeiend. Deze twee talen heb ik gemixt. De sokkel is in ornament en dan heb ik zo’n Victorian House in kleine baksteen gemaakt. Door de ramen zie je dan weer ornamenten, maar alles is gesloten, de huizen zijn leeg, waardoor er ook een bepaalde tristesse over de werken hangt. De sokkel is opgebouwd uit de verzaagde verbrokkelde ornamenten die op deze manier ook wijst op de inhoud van het werk.

HVC: Wat leerde je residentie in Berlijn je bij?

JV: Ik had graag in Berlijn Albert Speer gaan bekijken, maar dat bleek veel moeilijker, omdat Berlijn daar niet wil over praten. Ik had die eerste weken gelukkig veel foto’s gemaakt en daar zag ik dat veel gebouwen die waren gebombardeerd, met lood waren bekleed. Dat leek precies een soort wonde, wild vlees, of het litteken na herstel. Daar ben ik nu mee aan het experimenteren met foto’s, waar ik door lood of tin op te gieten, zo een scar tissue maak. 

Ik heb de neiging om altijd alles te bouwen, maar ik heb ook een archief van foto’s en maquettes en mensen die die maquettes bouwen of gebruiken. In deze foto’s  zit een soort spel, maar ook een soort macht. Ik ben dit archief gaan uitprinten en een compositie mee gaan maken. Je voelt een soort synergie tussen maker, object, politiek 

De selectie is breed en houdt geen rekening met goed of kwaad. Hitler en Walt Disney zitten er dan ook tussen. Eigenlijk zitten daar ook veel moments of wishfull thinking in. Dan krijg je een ander soort laag in je werk, wat mijn werk in een ander perspectief zet.













HVC: Je werk bestaat 3/4e uit onderzoek, 1/4e uit bouwen. Zomaar iets maken, lukt je niet. Maak je dan nooit intuïtief dingen?

JV:  Ik laat dat wel toe, maar het ontstaat in een dialoog. We spreken nu heel theoretisch over mijn werk, maar als je mijn werk live ziet, ga je ook niet denken dat het hyper conceptueel is. Ik denk ook dat niet alle curatoren weten in welk vakje mij te stoppen.  Het onderzoek is vaak een framework waarin ik dan vaak intuïtief verder bouw aan het beeld.

HVC: De expo’s rijg je aan elkaar. Hoe ga je meestal te werk als je een expo wordt aangeboden? Want om lukraak wat voorwerpen op een expo te zetten, zijn we bij jou aan het foute adres.

JV: Ik benader inderdaad elke expo zeer serieus en inhoudelijk tracht ik het juiste antwoord te bieden op de pek of op de vraag van de curator. Tegelijkertijd zoek ik naar de juiste inhoudelijke spanning.  Elk werk moet kloppen in de context en in dialoog met andere werken, zodat het een meerwaarde vormt voor de tentoonstelling. Ik bezoek ook het liefst de exporuimte op voorhand of tuur uren naar foto’s van de plek om er mijn werk in te visiualiseren en keuzes te maken die het werk en de ruimte in hun sterkte gebruiken.

HVC: In welke zin is je werk de laatste jaren geëvolueerd? Ik interviewde je zeven jaar geleden, ik vermoed dat je verschillende vormelijke en inhoudelijke stappen hebt gezet.

JV: Ik durf meer dan zeven jaar geleden. Ik durf meer mijn onderzoek tonen en de afwisseling te maken tussen mijn interessevelden. Ik ben gegroeid in mijn materialiteit. Durven kiezen voor constructie tegenover bijvoorbeeld de ornamenten die dan tactiel zijn. Mijn werk is gelaagder geworden in zijn verschijningsvorm. 







HVC: Voor de expo Genesis, collection and movement van curator Crista Vyvey, ging je in dialoog met een werk van Marlene Dumas en maakte je het nieuwe werk Cella Noas.

JV: Deze tentoonstelling is echt een droom voor me geweest. Christa heeft me samen getoond met generatiegenoten waar ik naar opkijk: Stijn Cole en Renato Nicolodi, kunstenaars die echt voorbeelden voor me zijn, alsook Berlinde De Bruyckere, Ronny Delrue, Koen van den Broek, Wesley Meuris ...
De curator stelde elk van ons de vraag om een dialoog aan te gaan met werk uit de collectie van het Lieu d’Art Contemporain bij Narbonne. Iedereen dacht dat ik iets constructiefs of sculpturaal ging kiezen, maar ik koos voor Marlene Dumas. Ik heb altijd al gehouden van haar werk en haar persoonlijkheid. Ze heeft mijn manier van tekenen en kijken enorm beïnvloed en haar liefde voor titels met een dubbele laag heb ik ook van haar geërfd. Haar tentoonstelling in het M HKA was de allereerste tentoonstelling van hedendaagse kunst die ik ooit zag en heeft me enorm getekend.
Ik wou een hommage brengen aan haar, haar werk en haar methodiek en bedacht Cella naos. Het is een verwijzing naar het heiligste deel van de Griekse tempel waar het godenbeeld in gevestigd werd. Ik bouwde een installatie die verwees naar een tempel met zuilen waar de houten latten diagonaal staan, zodat je soms een open en soms een gesloten gevoel krijgt. Het hout werd bewerkt met inkt die Dumas gebruikt bij haar werk. Midden in deze constructie hangt centraal een werk van haar: Girl in a darkroom. Waardoor de kamer/tempel er omheen niet alleen als een ode fungeert, maar eveneens een relatie aangaat met het verhaal van het schilderij.





HVC: Welke eigen werken liggen jou het nauwst aan het hart?

JV: Ik zal met een cliché moeten antwoorden. Al mijn werk is relevant voor me. Het zijn fragmenten en delen van mezelf. Sommigen zijn dominant, anderen subtiel, of duidelijk en helder of complex. 
Sommige werken zijn ook verbonden aan personen of momenten in mijn leven die ik persoonlijk niet kan loskoppelen. Bijvoorbeeld US met Ira en Naomi Kerckhove die mijn werk op zo’n treffende manier activeren en van idee tot realisatie zo intens hebben meegeleefd met mij en het werk.
Hetzelfde met I’ll be your mirror, een spiegel van mijn grootouders en Simon Vanheukelom die dit werk aanvoelt en volledig maakt. Elk werk heeft zijn herinnering. Dat maakt het ook lastig om te kiezen. Bijvoorbeeld I’ am imposing me on you and you are on me is een ode aan mijn man Michael en onze relatie. Het werk is een venndiagram van onze kinderkamers (op ware schaal), die samen een nieuwe architectuur vormen. Ik noem er maar enkele op, maar ik zie mijn werken ook als een geheel met elk werk als een facet.

HVC: Kunstenaar Veerle Michiels blijft een sparringpartner. Ik vermoed dat jullie elkaar optillen …

JV: Veerle en ik, dat is een mooi verhaal. We zijn beide autonome kunstenaars. We hebben elkaar ontmoet in de klas in het KASK te Gent. Hoewel we zeer verschillend lijken in ons werk, is er een grote match ontstaan.
Op een gegeven moment hebben we intens samengewerkt en bleek dat we beiden een grote fascinatie hadden voor bunkers. Zo beslisten we om samen te werken en daaruit is ons project Front ontstaan. Ondertussen zijn we tien jaar en verschillende projecten later. Veerle en ik zijn nog steeds een duo naast onze eigen praktijk. We brengen eigen ervaringen binnen in de dialoog en daardoor ontstaan de werken. We dagen elkaar uit, durven meer samen en vormen zo het werk. 
Het is een rijkdom en een onschatbare impuls voor mijn eigen werk.
De bewust keuze om samen te creëren en iemand 100 procent te vertrouwen en kunnen vertrouwen, is voor mij enorm waardevol. Ik zou deze samenwerking voor geen geld van de wereld willen inruilen.

HVC: Een kunstenaarsboek schrijven stond hoog op je verlanglijstje, zijn de kiemen daarvoor al gepland?
JV: (lacht) Ja natuurlijk … Maar het is nog even wachten op budget. Ik zie een boek als een inkijk in mijn werk en gedachten en als een overzichtstentoonstelling waar ik dieper kan ingaan op mijn beeldtaal.
Ook de dialoog met de grafisch vormgever die je werk mee vertaalt, is essentieel.

Ik heb met Ronny Opbrouck ons boek Front mogen maken. De vormgeving vertaalt zo goed de essentie van het proces en het werk. Dit is een meerwaarde. Voor mijn boek The wrong house werkte ik samen met kunstenares Karina Beumer. Haar vormgeving van het boek stuurde de blik van de kijker tot diep in mijn werkwijze. Ondermeer door het ritme van de typografie te veranderen en een boek in een boek te tonen. 
Idem voor Lisa Demeulemeester waar ik vaak mee samenwerk voor mijn drukwerk. Ze brengt mijn werk door haar vormgeving altijd in de correcte context.
Ik denk dat het kunstenaarsboek dat ik zou maken waarschijnlijk uit verschillende delen zou moeten bestaan. Elk deel door een ander vormgegeven en samen een geheel vormend. Dus als een uitgever dit leest, bel me gerust op! (lacht)





HVC: Een andere droom van je, was om ingrepen in de openbare ruimte te mogen plegen.

JV: Ik hou van de dialoog met de stad en de mensen. Met Veerle heb ik enkele monumentale ingrepen mogen uitvoeren. Front op Raversyde, Sequence langs de Leie in Kuurne  en natuurlijk Fragile Memory op de kunstroute Art Traces in Langemark, gecureerd door Oswald Fieuw en jou.
Ook Fractum Domum is de exporuimte ontsnapt en fungeert in graffiti vorm in het straatbeeld, zowel in Vlaanderen als Parijs, Berlijn en later dit jaar in Stockholm. Vanaf deze zomer tevens te zien op diverse publieke locaties in Kortrijk. Maar een permanente dialoog met de stad staat zeker nog op mijn verlanglijst.

HVC: Dat komt er zeker van Jonas !





Hilde Van Canneyt


statcounter