Interview met Jonas Vansteenkiste
interview, sept/okt 19
Beeldend kunstenaar Jonas Vansteenkiste werkt rond mentale
ruimtes die zich transformeren in gelaagde installaties. Niet weinig herken je
er ‘het huis’ in. De beeldtaal reikt van abstract tot figuratief.
HVC: ‘Het huis’ is een immer
fascinerend object voor jou, zowel architectonisch als psychologisch …
Het huis als verleiding en valstrik …
Je gelooft niet in één medium, elk
werk dicteert welk medium het nodig heeft. Forms follow function.
JV: Klopt. Het huis als motief komt
inderdaad vaker terug, omdat het een gedeeld herkenbaar iets is en zowel
persoonlijk als universeel functioneert. Mijn ervaring met een bepaald soort
gebouw, huis of kamer vertaal ik in een werk. Zo kan iemand daarin zijn eigen
verhaal of ervaring oproepen. Als het - in het beste geval - die persoon
triggert. Niet elk werk hoeft dat te doen, maar dat gegeven fascineert mij.
HVC: Een ‘huis’ kan voor jou evengoed
een bunker of skelet zijn, of zelfs een ‘huid’ …
JV: De eerste vorm van een huis is
vaak basic, maar het is natuurlijk een metafoor voor andere dingen en
gevoelsmatigheden. Een huis kan voor ‘hoop’ staan. Mijn werk Dreamers
gaat over dromen, verlangen naar iets ... Maar in mijn Housetraps wordt
het een val; is het een droom of verlangen dat je vastzet in iets dat misschien
toch niet is wat het bleek te zijn.
Het oud Germaans woord voor ‘huis’,
komt van het woord ‘Hutte’, wat ook ‘hut’ betekent, maar ook ‘huid’. Je krijgt
daar etymologisch de oorsprong van het woord huis. Intuïtief vond ik altijd dat
huis gelijkstond aan een tweede huid. Het woord ‘huis’ kan ook verstikken of
beklemmend zijn. In mijn nieuw werk ben ik dat nu onder de noemer “Soft
Houses” aan het onderzoeken: vellen in leer, in huidtinten, als een soort
sculpturen met architecturale ramen en deuren in.
HVC: De poëzie is nooit ver weg … al
presenteer je je werk graag ‘strak’. Je hebt toch een soort
geïdealiseerd beeld – scenografie – voor ogen als je je werk op een expo
presenteert.
JV: Ik merk dat dat aan het evolueren
is. Meestal word ik verzocht voor één werk voor een expo, terwijl solo’s
meestal één project zijn. Maar een overzicht heb ik nog nooit gehad, terwijl ik
wel merk dat mijn werk daar nood aan heeft om mijn visuele context te
verbreden. Zo kan mijn werk ook in dialoog gaan met elkaar. Want voor mij is
mijn werk helder, maar dat is niet voor iedereen leesbaar. In elke presentatie
komt een ander soort laag bij. Ik puur inderdaad graag uit, maar zou graag het
grotere verhaal eens brengen waar elk werk een facet van is.
HVC: The sublimation on the subtext
is een werk in ontwikkeling. Daar integreer je letterlijk tekst. Maar het valt
me op dat al je werken altijd ferm gecontextualiseerd zijn, nog het liefst met
filosofen, andere kunstenaars en schrijvers die worden aangehaald. Is dat noodzakelijk?
JV: Ik ben een onderzoekend
kunstenaar. Ik ben niet iemand die in het atelier twee stukjes aan elkaar plakt
en dan tot een skelet komt. Het is de inhoud die stuurt. Ik onderzoek, zoek
veel op, lees en schrijf veel, stel veel in vraag. Vandaar dat ik soms verlam
en minder vlug creëer dan sommige andere kunstenaars. Maar dat is het proces.
Ik kreeg soms van mensen te horen: ‘Het is zo esthetisch’. Het klopt dat ik een
bepaalde esthetiek heb, maar ik denk dat het niet altijd duidelijk is hoe
inhoudelijk mijn proces is. Terwijl daar voor mij toch het fundament ligt. Ik
weet niet of het altijd nodig is, maar als kijker of geïnteresseerde, kan je er
dieper op ingaan. Zo bouw ik ook mijn website op. Mijn teksten, tracht ik
toegankelijk te houden.
HVC: Je titels zijn onderbouwt … Er is
over nagedacht, me dunkt.
JV: Mijn werken ‘Untitled’
noemen, past niet bij mij. Ik zie de titels als een sleutel of een extra laag.
Die reflectie die er dan bijkomt, vind ik een bouwsteen, die je al dan niet
vindt als kijker.
HVC: Ideeën pen je neer in
schetsboeken, die je zelf graag als kookboeken ziet waarin je de ingrediënten
noteert. Je schetsen zijn met de jaren ook uitgegroeid tot autonome werken.
JV: Ik denk dat dit was, omdat men in
mijn tekeningen de twijfel meer ziet. Nu vind ik dat sterk, maar in het begin
twijfelde ik of mijn tekeningen mijn werk goed genoeg vertelden. Voor mij is
tekenen ook nadenken en ik weet niet of het altijd relevant was om ze te laten
zien. Nu is die wil er wel en durf ik ze te tonen, die keuze is er bewuster. De
laatste drie jaar zijn sommige werken gewoonweg tekenkundig, zoals Vanishing
Point, waar ik het motief van het huis laat verdwijnen in het motief van
het hout en vice versa. Als je al moet investeren in materiaal, dan heb je maar
beter geen al te onbewaakte momenten. Dan moet je al pretty sure zijn,
anders is dat … jammer. (lacht) In tekeningen zit meer leegte, twijfel, fouten,
… terwijl die dan net het beeld maken. Zo heb ik nu reeksen die echt als
tekening werken en waar ik ook geen ruimtelijke uitkomst in zie.
HVC: Omdat je alles hebt verteld wat
erover te vertellen valt? Al is vertellen een slecht woord, want je maakt geen
verhalen.
JV: Het komt op het eerste zicht
esthetisch verhalend over, maar na de eerste blik ziet de kijker dat het niet
enkel zo maar een mooie tekening is. Ik gebruik esthetiek als een soort
lokmiddel. Je kan daar voor of tegen zijn, andere kunstenaars vinden dat dan
misschien storend, maar als dat je publiek dichter bij de inhoud brengt, vind
ik dat heel relevant om te doen.
HVC: Je vindt het
belangrijk dat de eerste zichtbare laag verstaanbaar is, vermoed ik.
JV: Ik denk dat
herkenning of aantrekking altijd een sleutel kan zijn om het over moeilijk
dingen te hebben. Een werk dat dit doet raakt veel meer aan en er ontstaat een
dialoog.
HVC: Ergens zeg je dat ‘tijd’ het
aspect is dat je het meest nodig hebt voor je werk.
JV: De meeste mensen denken dat ik
heel veel werk maak, en dat is enerzijds waar, maar ik doe veel door elkaar. Ik
heb projecten die al twee jaar op mijn bureau aan het groeien zijn - ik voel
dat ik dat moet laten rusten - en opeens is dat af. Als ik volgende week onverwachts een
tentoonstelling zou hebben, kan ik niet huphup een expo ineenboxen en
tot de laatste minuut eraan werken. Dat moet voor mij echt gerijpt zijn. Alles
moet afgewogen zijn en ik wil begrijpen wat dat beeld zegt. Sommige werken
hebben zelfs vijf versies, omdat ik voel dat ze nog niet klaar zijn om mee naar
buiten te komen. Daarom dat ik ook niet zo vaak werk naar een tentoonstelling
toe, of beloof nieuw werk te maken, omdat ik dat tricky vindt. Dan vind
ik mijn werk bijvoorbeeld nog niet volwassen genoeg en te precair om al te
tonen. Dat vind ik niet correct tegenover de toeschouwer. Het ligt ook aan mij,
hé. Ik moet het zélf ontdekken of het werkt of niet.
Nu gaan veel tentoonstellingen zeer
snel, maar ik denk dat ze daar nog van zullen terugkomen. En er moet altijd
maar nieuw werk worden getoond ... Ik vind dat er een bewustzijn moet komen dat
wij geen producenten zijn. In de huidige context vind ik dat de nadruk teveel
op productie ligt en te weinig tot waaróm werken gemaakt worden.
HVC: Je werken vertrekken van een basso
continuo waarop verder wordt gebouwd: de persoonlijke ervaring verdwijnt en
jij nodigt de bezoeker uit om als het ware je werk te betreden en er zich
actief in te verplaatsen.
Iedereen zal er zijn eigen
huis-ervaring erin projecteren.
JV: Het huis verdwijnt sowieso nooit
helemaal. Het is als een onderlaag aanwezig. Ik ben niet zoals kunstenaar
Louise Bourgois waar het persoonlijk verhaal primeert. Ik volg haar daar wel
in, maar ik vind die vertaling naar dat universele, dat openstellen tot –
interpretatie, wel interessant. Al lukt het ook niet altijd. Ik ga ervan uit
dat kunst communicatie is. Als het alleen maar een monoloog is, is het ook niet
interessant. Ik kies vormen en puur ze uit tot hun essentie. Dit bouw ik verder
uit naar een breder geheel dat activerend werkt. Bij sommige werken weet ik op
welke manier ze triggeren en dat ze niet alleen voor mij kloppen, maar ook
gelijkaardig bij de kijker resoneren. Maar of dat dan hetzelfde verhaal is,
weet ik niet.
Bij de expo A space of confinment, jaren terug, ging het
werk over een soort angst, een soort vastzitten. Ik denk dat iedereen die in
die ruimte kwam, dat ook zo heeft gevoeld. Daar probeer ik naar te zoeken. Maar
niet alle werken hoeven dit te doen, ik ben daar iets speelser in geworden.
Sommigen zijn ook reflectief of duidelijker over wat het gaat. Zoals die
tekening The vanishing point: dat motief, blijft dat of verdwijnt dat? Dat
spel en mijn interesse tot textuur en motief is al een afgelijnder vorm dan US (werk met de dames met het kussen) of The housetrap, die veel gelaagder en
suggestiever is.
HVC: Je videowerk zie je ook autonoom.
JV: De laatste twee video’s zijn
anders, maar vaak zijn het ruimtes waar we niet bij kunnen. Vooral de
ontoegankelijke en imaginaire ruimte. Dat is dan ook bij Transit aan de
orde. In Mr House is het echt een spel tussen geloven en niet geloven en
een soort verhouding tussen de verhalenverteller en de persoon die luistert én
die dan ook een ruimte is natuurlijk, maar een heel andere mechaniek gebruikt.
Het verhaal zelf in Mr House, gaat over het hoofdpersonage dat vertelt over
iemand die binnenbreekt in huizen om zijn thuis terug te leren kennen. Hij
zoekt eigenlijk naar zijn plek, maar vindt die niet. Het beeld is een
poppenkastpop met het hoofd van een huis die vertelt. In het tweede deel wordt
hij zelf het onderwerp van zijn eigen verhaal. Maar eigenlijk zie je nooit wie
het vertelt. Je krijgt wel een spanning en waarachtigheid. Ik denk dat de
kunstenaar dat ook altijd is, iets waarachtigs. Als tijd in een tussenzone.
Misschien vertelt het ook wel veel over hoe ik dingen benader.
En nu toch iets
persoonlijks: mijn vriend verzamelt poppenkastpoppen, omdat hij in het theater
zit, maar daar heb ik weinig mee. Ik wilde dat wel begrijpen, dus dacht ik:
‘Ik, hij en het huis en de poppenkast zal ik samenvoegen als een soort
brugfiguur’, en dat werkte wel. Het was ook een knipoog naar degenen die niet
zien dat mijn werk veel breder gaat dan alleen maar mijn ‘huizen’. Maar het is
wel iconisch voor wat ik doe. In veel werk zie je mijn humor ook niet, terwijl je in dit werk wel het spel ziet.
HVC: Het feit dat ‘het huis’ altijd in
je werk voorkomt, wil natuurlijk ook zeggen dat het voor jou een
onuitputtelijke bron van inspiratie is. Eens je alles hebt onderzocht, ga je
automatisch naar een ander onderwerp uitweiden.
JV: Het verbreedt sowieso. Ik heb ook
een enorme interesse in Disneyficatie en hoe steden zijn ontworpen, alsook de
mechaniek ervan. Het belevingsgegeven. Ook mijn installaties zitten in die
mechaniek. Wat ik ook merk, is dat ik ver weg bleef van politieke elementen.
Maar in mijn nieuw werk Victoria May Tatcher, dat over sociale huizen in
Liverpool gaat, toon ik hoe politiek de woning van de mens kan controleren, wat
toch een politiek standpunt is. Sinds Tatcher staan er volledige wijken leeg,
omdat Liverpool heel hard tegen haar heeft betoogd. Zij heeft daarom al die
prijzen opgetrokken, waardoor sommige buurten er bijna als een ghosttown
uitzien.
Ook A pile of home heeft een
soort kritiek op sociale woningbouw met goedkope materialen. Er liggen een hoop
stenen als afval op elkaar, maar in feite is het iets waardevols dat
onwaardevol wordt ingezet.
HVC: De laatste jaren is je carrière
nogal gespijsd met expo’s en residenties. Eerst naar de residenties: wat voegen
die toe aan je kunstpraktijk?
JV: Mijn residentie in Parijs heeft me veel bijgebracht. Ik
deed er onderzoek naar Haussmann en hoe het organische Parijs onder Napoleon 3
is opgetrokken. Nu zeggen we: ‘Parijs is romantisch.’, maar eigenlijk de
urbanisatie van Parijs een militair stratenpatroon. In die periode waren er
veel revoluties en Parijs was gemakkelijk te barricaderen: ze smeten gewoon
alles op straat tussen de huizen, het leger kon er zelfs niet tussen.
Toen dachten ze: ‘We kunnen rioleringen en waterleidingen
leggen, wat goed is voor het volk.’, maar eigenlijk wilden ze gewoon bredere
straten, zodat het leger makkelijker controle kon houden in de stad bij een
volksopstand. Heel de look van Parijs is eigenlijk bepaald door één man.
Ik denk dat daar ook de kern ligt van fascisme, façade en achtergrond. De
façades aan de straatkant zijn heel krachtig en uniform, maar daarachter zit
vanalles dat niet mag worden gezien. Je krijgt dus een dubbele houding van ‘Wat
toon ik en wat toon ik niet?’ Dat interesseert me enorm.
Zo heb ik in het keramisch centrum EKWC mini
façades uitgefreesd van 1 meter 60 hoog. De ramen zijn eruit en erachter bouw
ik een soort origineel Parijs, niet volgens de normen van Haussman. Zo bouw ik
bijvoorbeeld een maquette in hout achter de façade. Het zijn geen volledige
huizen, eerder scenografische gegevens. Zo krijg je de spanning tussen de
organische en de gerationaliseerde stad.
Ook zo zie je dat kleur en structuur veel
belangrijker worden dan in ander werk. Er zijn andere taalelementen die erin
sluipen.
De tweede reden dat ik naar Parijs wilde, was Disneyland. Dat
park is ontworpen om te consumeren en plezier te hebben. Maar ze hanteren daar
een dergelijke strategie waardoor je als
bezoeker de dingen vaak niet doorhebt. Zo ben ik elke week naar Disneyland
getrokken. Éen van de werken die daaruit is voortgekomen is de video Adventure.
Dat gaat over de liminal space. Dat is een term dat gaat over een
transitiezone. Je kan dat niet concreet benoemen, maar er zijn plekken in dat
park waar je links kijkt en een waterval met palmbomen ziet en je je in de
tropen waant, en rechts treurwilgen ziet en je je in Engeland waant. Dat
switchmoment vond ik interessant om te tonen, want terwijl je daar loopt, heb
je dat niet door. Je neemt alles wat ze je presenteren maar aan - ook al weet
je dat het fake is, maar je hebt wel een echte ervaring. Er zitten heel veel
strategieën achter.
Na een residentie blijft ik ook lang op alles broeden.
HVC: Wat heeft het Keramisch Centrum
in Oisterwijk (Tilburg) je bijgebracht?
JV: Dat is de meest fantastische plek in Europa voor keramiek.
Daar wilde ik echt met keramiek werken vanuit dat project in Liverpool waar
arbeidershuizen leegstaan, alsook met de ornamentatie die op de huizen zit. Die
dualiteit van arts and crafts vond ik boeiend. Deze twee talen heb ik
gemixt. De sokkel is in ornament en dan heb ik zo’n Victorian House in kleine baksteen gemaakt. Door de ramen zie je
dan weer ornamenten, maar alles is gesloten, de huizen zijn leeg, waardoor er
ook een bepaalde tristesse over de werken hangt. De sokkel is opgebouwd uit de
verzaagde verbrokkelde ornamenten die op deze manier ook wijst op de inhoud van
het werk.
HVC: Wat leerde je
residentie in Berlijn je bij?
JV: Ik had graag in Berlijn Albert Speer gaan
bekijken, maar dat bleek veel moeilijker, omdat Berlijn daar niet wil over
praten. Ik had die eerste weken gelukkig veel foto’s gemaakt en daar zag ik dat veel gebouwen die waren gebombardeerd, met lood waren bekleed. Dat leek
precies een soort wonde, wild vlees, of het litteken na herstel. Daar ben ik nu
mee aan het experimenteren met foto’s, waar ik door lood of tin op te gieten, zo een
scar tissue maak.
Ik heb de neiging om altijd alles te bouwen,
maar ik heb ook een archief van foto’s en maquettes en mensen die die maquettes
bouwen of gebruiken. In deze foto’s zit
een soort spel, maar ook een soort macht. Ik ben dit archief gaan uitprinten en
een compositie mee gaan maken. Je voelt een soort synergie tussen maker,
object, politiek
De selectie is breed en houdt geen rekening met
goed of kwaad. Hitler en Walt Disney zitten er dan ook tussen. Eigenlijk zitten
daar ook veel moments of wishfull thinking in. Dan krijg je een
ander soort laag in je werk, wat mijn werk in een ander perspectief zet.
HVC: Je werk bestaat 3/4e uit onderzoek, 1/4e uit bouwen. Zomaar iets
maken, lukt je niet. Maak je dan nooit intuïtief dingen?
JV: Ik
laat dat wel toe, maar het ontstaat in een dialoog. We spreken nu heel
theoretisch over mijn werk, maar als je mijn werk live ziet, ga je ook niet
denken dat het hyper conceptueel is. Ik denk ook dat niet alle curatoren weten
in welk vakje mij te stoppen. Het
onderzoek is vaak een framework waarin ik dan vaak intuïtief verder bouw aan
het beeld.
HVC: De expo’s rijg je
aan elkaar. Hoe ga je meestal te werk als je een expo wordt aangeboden? Want om
lukraak wat voorwerpen op een expo te zetten, zijn we bij jou aan het foute
adres.
JV: Ik benader inderdaad
elke expo zeer serieus en inhoudelijk tracht ik het juiste antwoord te bieden
op de pek of op de vraag van de curator. Tegelijkertijd zoek ik naar de juiste
inhoudelijke spanning. Elk werk moet kloppen
in de context en in dialoog met andere werken, zodat het een meerwaarde vormt
voor de tentoonstelling. Ik bezoek ook het liefst de exporuimte op voorhand of
tuur uren naar foto’s van de plek om er mijn werk in te visiualiseren en keuzes
te maken die het werk en de ruimte in hun sterkte gebruiken.
HVC: In welke zin is je werk de
laatste jaren geëvolueerd? Ik interviewde je zeven jaar geleden, ik vermoed dat
je verschillende vormelijke en inhoudelijke stappen hebt gezet.
JV: Ik durf meer dan zeven jaar
geleden. Ik durf meer mijn onderzoek tonen en de afwisseling te maken tussen
mijn interessevelden. Ik ben gegroeid in mijn materialiteit. Durven kiezen voor
constructie tegenover bijvoorbeeld de ornamenten die dan tactiel zijn. Mijn
werk is gelaagder geworden in zijn verschijningsvorm.
HVC: Voor de expo Genesis, collection and
movement van curator Crista Vyvey, ging je in dialoog met een werk
van Marlene Dumas en maakte je het nieuwe werk Cella Noas.
JV: Deze tentoonstelling
is echt een droom voor me geweest. Christa heeft me samen getoond met
generatiegenoten waar ik naar opkijk: Stijn Cole en Renato Nicolodi,
kunstenaars die echt voorbeelden voor me zijn, alsook Berlinde De Bruyckere,
Ronny Delrue, Koen van den Broek, Wesley Meuris ...
De curator stelde elk
van ons de vraag om een dialoog aan te gaan met werk uit de collectie van het
Lieu d’Art Contemporain bij Narbonne. Iedereen dacht dat ik iets constructiefs
of sculpturaal ging kiezen, maar ik koos voor Marlene Dumas. Ik heb altijd al
gehouden van haar werk en haar persoonlijkheid. Ze heeft mijn manier van
tekenen en kijken enorm beïnvloed en haar liefde voor titels met een dubbele
laag heb ik ook van haar geërfd. Haar tentoonstelling in het M HKA was de allereerste
tentoonstelling van hedendaagse kunst die ik ooit zag en heeft me enorm
getekend.
Ik wou een hommage
brengen aan haar, haar werk en haar methodiek en bedacht Cella naos. Het is een verwijzing
naar het heiligste deel van de Griekse tempel waar het godenbeeld in gevestigd
werd. Ik bouwde een installatie die verwees naar een tempel met zuilen waar de
houten latten diagonaal staan, zodat je soms een open en soms een gesloten
gevoel krijgt. Het hout werd bewerkt met inkt die Dumas gebruikt bij haar werk.
Midden in deze constructie hangt centraal een werk van haar: Girl in a darkroom. Waardoor de
kamer/tempel er omheen niet alleen als een ode fungeert, maar eveneens een
relatie aangaat met het verhaal van het schilderij.
HVC: Welke eigen werken
liggen jou het nauwst aan het hart?
JV: Ik zal met een
cliché moeten antwoorden. Al mijn werk is relevant voor me. Het zijn fragmenten
en delen van mezelf. Sommigen zijn dominant, anderen subtiel, of duidelijk en
helder of complex.
Sommige werken zijn ook
verbonden aan personen of momenten in mijn leven die ik persoonlijk niet kan
loskoppelen. Bijvoorbeeld US met Ira en Naomi Kerckhove die mijn werk op
zo’n treffende manier activeren en van idee tot realisatie zo intens hebben
meegeleefd met mij en het werk.
Hetzelfde met I’ll be your mirror, een spiegel van mijn
grootouders en Simon Vanheukelom die dit werk aanvoelt en volledig
maakt. Elk werk heeft zijn herinnering. Dat maakt het ook lastig om te
kiezen. Bijvoorbeeld I’ am imposing me on you and you are on me is een ode aan mijn man
Michael en onze relatie. Het werk is een venndiagram van onze kinderkamers (op
ware schaal), die samen een nieuwe architectuur vormen. Ik noem er maar enkele
op, maar ik zie mijn werken ook als een geheel met elk werk als een facet.
HVC: Kunstenaar Veerle Michiels blijft
een sparringpartner. Ik vermoed dat jullie elkaar optillen …
JV: Veerle en ik, dat is een mooi
verhaal. We zijn beide autonome kunstenaars. We hebben elkaar ontmoet in de
klas in het KASK te Gent. Hoewel we zeer verschillend lijken in ons werk, is er
een grote match ontstaan.
Op een gegeven moment
hebben we intens samengewerkt en bleek dat we beiden een grote fascinatie
hadden voor bunkers. Zo beslisten we om samen te werken en daaruit is ons
project Front ontstaan. Ondertussen
zijn we tien jaar en verschillende projecten later. Veerle en ik zijn nog
steeds een duo naast onze eigen praktijk. We brengen eigen ervaringen binnen in
de dialoog en daardoor ontstaan de werken. We dagen elkaar uit, durven meer
samen en vormen zo het werk.
Het is een rijkdom en
een onschatbare impuls voor mijn eigen werk.
De bewust keuze om samen
te creëren en iemand 100 procent te vertrouwen en kunnen vertrouwen, is voor
mij enorm waardevol. Ik zou deze samenwerking voor geen geld van de wereld
willen inruilen.
HVC: Een kunstenaarsboek schrijven
stond hoog op je verlanglijstje, zijn de kiemen daarvoor al gepland?
JV: (lacht) Ja natuurlijk … Maar het
is nog even wachten op budget. Ik zie een boek als een inkijk in mijn werk en
gedachten en als een overzichtstentoonstelling waar ik dieper kan ingaan op
mijn beeldtaal.
Ook de dialoog met de grafisch
vormgever die je werk mee vertaalt, is essentieel.
Ik heb met Ronny
Opbrouck ons boek Front mogen maken. De vormgeving vertaalt zo goed de
essentie van het proces en het werk. Dit is een meerwaarde. Voor mijn boek The wrong house werkte ik samen met
kunstenares Karina Beumer. Haar vormgeving van het boek stuurde de blik van de
kijker tot diep in mijn werkwijze. Ondermeer door het ritme van de typografie
te veranderen en een boek in een boek te tonen.
Idem voor Lisa
Demeulemeester waar ik vaak mee samenwerk voor mijn drukwerk. Ze brengt mijn
werk door haar vormgeving altijd in de correcte context.
Ik denk dat het
kunstenaarsboek dat ik zou maken waarschijnlijk uit verschillende delen zou
moeten bestaan. Elk deel door een ander vormgegeven en samen een geheel
vormend. Dus als een uitgever dit leest, bel me gerust op! (lacht)
HVC: Een andere droom van
je, was om ingrepen in de openbare ruimte te mogen plegen.
JV: Ik hou van de
dialoog met de stad en de mensen. Met Veerle heb ik enkele monumentale ingrepen
mogen uitvoeren. Front op Raversyde, Sequence langs de Leie in
Kuurne en natuurlijk Fragile Memory op de kunstroute Art
Traces in Langemark, gecureerd door Oswald Fieuw en jou.
Ook Fractum Domum is de exporuimte
ontsnapt en fungeert in graffiti vorm in het straatbeeld, zowel in Vlaanderen
als Parijs, Berlijn en later dit jaar in Stockholm. Vanaf deze zomer tevens te
zien op diverse publieke locaties in Kortrijk. Maar een permanente dialoog met
de stad staat zeker nog op mijn verlanglijst.
HVC: Dat komt er zeker van Jonas !
Hilde Van Canneyt