Interview met Etienne van Doorslaer (Pater Maur), (1925-2013), Abdij van Zevenkerken, Sint-Andries, maandag 26 november 2012. (Gevolgd door een gesprek met Pater Fernand Van Heuverswyn (°1932))
Ik ontmoet Etienne van Doorslaer
alias Pater Maur in zijn kamer in de abdij. Gezien zijn leeftijd, gezondheid en slecht gehoor, praat hij stil en
traag. Ik typ het gesprek dan ook uit in de eenvoud van ons gesprek. Erna toont pater Fernand me zijn atelier.
Hilde Van Canneyt: In de
weinige tekstflarden die over je werk op internet te vinden zijn, las ik dat je
in 1942 studeerde aan Sint-Lucas te Gent. Welke richting volgde je precies?
Etienne van Doorslaer: Sierkunsten.
HVC: Was dat een fijne studie?
EvD: Waarom niet?
HVC: Dan Van Severen (1927-2009) was
een medestudent van jou en zat een paar jaar hoger. Later verhuisde hij tot
dicht bij de abdij, waardoor jullie het contact weer opnamen en hij een
geestesverwant werd.
Wist je al voor je naar
Sint-Lucas ging, dat je erna ging intreden als monnik? Of was dat tijdens je
studiejaren?
EvD: Het waren de oorlogsjaren. Ik kende paters hier. Vandaar.
HVC: Wist je toen al dat je
ging mogen schilderen hier? Want tijdens de voorbereiding van het monnikschap,
heb je je kunst naar het achterplan moeten schuiven om Pater Maur te worden.
EvD: Neen, ze wilden me eerst naar Maredsous sturen omdat er hier geen
kunst was en daar wel. Hier waren enkel missionarissen, maar dat wist ik niet.
HVC: In opdracht van de
kloosterorde, hebben ze je eerst in ’61-’62 naar een kloosterorde in Parijs
gestuurd, waardoor je de gelegenheid had om voeling te krijgen met het
kunstgebeuren daar.
EvD: Een pater uit Parijs kende mijn werk, zag het graag en nodigde me
uit om te komen studeren in Parijs.
HVC: Was het daar aangenaam
vertoeven? Leerde je daar Franse kunst(enaars) kennen? Want daardoor kon je
misschien veel bijleren over de Franse en Europese kunst. Daar was heel wat
beweging.
EvD: Welja! Ik zag schilders. Ik heb daar veel kunstenaars gekend!
HVC: Kan je je nog enkele namen
herinneren van schilders die je daar hebt gekend?
EvD: Alberto Magnelli (1888-1971), maar dat zegt je waarschijnlijk
niks? (ze ontkent, stond in haar
voorbereiding) Dat was mijn grote vriend, hij was een ongelooflijk warme
vriendelijke man, typisch op zijn Italiaans. Het was fantastisch om bij hem
thuis te komen. Door hem werkte ik weer met olieverf in plaats van met gouache.
HVC: Wat ik nog las: rond 1963 en 1964, schilderde je meer monochrome kleurvelden, waar los van elkaar staande vlekjes de andere kleur animatie brengen. In ’65 kwam Dan Van Severen in de buurt van de abdij wonen, waardoor je nog meer goesting kreeg veel te werken en waardoor ook jouw werk weer veranderde.
HVC: Wat ik nog las: rond 1963 en 1964, schilderde je meer monochrome kleurvelden, waar los van elkaar staande vlekjes de andere kleur animatie brengen. In ’65 kwam Dan Van Severen in de buurt van de abdij wonen, waardoor je nog meer goesting kreeg veel te werken en waardoor ook jouw werk weer veranderde.
EvD: Hoe zou ik het zeggen? In die tijd waren mijn werken kleine
constructieve dingetjes: blauw, rood, geel… ik heb er zo nog liggen. Erna ben
ik ervan los gekomen en ben ik meer bij de witte en grijze doeken gebleven.
Maar ik heb nooit zoals Dan Van Severen in het zwart gewerkt.
Magnelli vond dat ik niet altijd dezelfde kleur mocht gebruiken en dat
ik af en toe een beetje moest veranderen van kleur, omdat het anders te
decoratief zou worden.
Laat ons zeggen: “Het was meer Paul Klee. Zo is het!”
Pater Fernand, (de pater die mee
in de kamer zit om pater Maur bij te staan): “Ik herinner me toch dat je
werk in een eerste fase enorm figuratief was, onder invloed van Sint-Lucas. Er
liggen hier in het klooster zelfs nog een paar landschappen en huizen in
olieverf.”
EvD: Maar dat heb ik toch niet zoveel gedaan hoor. Daar heb ik er toch nog maar weinig van.
HVC: Wat ik nu even overlees van de tekst op internet (geen idee wie het geschreven heeft):
“In ’66 krijgt je werk definitief
vorm: het verfgestippel wordt vervangen door een continue en monochrome
materieaanbreng. Kleurcombinaties maken plaats voor de beperking tot de witten
en subtiele grijzen. De oppervlakte van het schilderij krijgt een vlakmatige
geometrisch-compositorische verdeling, gebaseerd op repetitie en symmetrie.
Je maakt in je werken gebruik
van een rooster dat je op het doek tekent door middel van houtskool, wat een
arbeidsintensief proces is: de uitlijning van de vlakken gebeurt door een
smalle uitsparing, waarvan de sporen van deze aanzet nog aanwezig blijven.
De lichte gradaties en
lichtverschuivingen in je werk worden enerzijds verkregen door de manier van
schilderen en anderzijds door het gebruik van kleur.
Je breekt het wit met minuscule
hoeveelheden rood, oker, blauw en soms groen, zodat je – naargelang de
verhoudingen – grijstonen verkrijgt met een nauwelijks waarneembare kleurzweem.
Je schilderwijze is zeer
gevarieerd, met texturen die zowel verticaal, horizontaal, schuin, volkomen
vlak of met een minimaal reliëf zijn aangebracht.
Resultaat: uitgepuurde
ascetische contemplatieve schilderijen waarbij de compositie komt en gaat,
opklaart en zich verbergt, naargelang de lichtinval en de positie van de
kijker.
Klopt dat een beetje?
HVC: Nog in ’65 ga je voor de eerste keer gedurende een lange tijd naar Californië.
EvD: Ja, ze zochten in dat klooster in Californië iemand die creatief
was en mee kon helpen met het maken van keramiek. Ik heb daar meegeholpen,
omdat ze daar ook zouden kunnen aan verdienen.
HVC: Ze kenden in Californië
jouw naam als kunstenaar?
EvD: Eerst ben ik naar Mexico gegaan, waar we mooie keramieken potten
zagen. Erna, in dat klooster in Californië, ben ik begonnen met een soort
‘koekjes’ te maken in keramiek.
Pater Fernand: Je ziet hier veel keramiek staan op zijn kamer, je ziet
dat hij daar nog enorm van houdt.
HVC: Wat is het grootste
verschil voor jou tussen Europese en Amerikaanse kunst?
EvD: Die Amerikaanse kunst was groots, ze is altijd groots geweest! Zo
had je het ‘Laatste Avondmaal’ van Andy Warhol, dat ik laatst nog gezien heb in
Heverlee.
HVC: Maken jullie nog altijd
uitstapjes om tentoonstellingen te bezoeken?
EvD: Voor mij is het nu te moeilijk om nog een expo te bezoeken. De
laatste moet geweest zijn in Aalst, toen we naar de retrospectieve van Dan Van
Severen gingen. Hij leefde toen nog. Zijn zoon maakte mooie lampjes, Fabian
heette hij. Die heeft op zijn beurt een zoon die beeldhouwer is, dacht ik. (Hannes, red) Maar ik ben dus van de tijd
van de grootmoeder en de grootvader. (lacht)
HVC: Wat was jouw laatste grote
tentoonstelling?
EvD: Dat moet in Oostende en in Knokke Zoute geweest zijn, bij Ronny
Van de Velde.
HVC: Kwamen ze je werken dan in
het klooster halen?
EvD: (knikt)
Mag ik een foto nemen van jou?
Je ziet er met dit licht goed uit vanwaar ik je nu zie zitten.
EvD: Je mag alles doen wat je wilt.
HVC: Wil je niet lachen in de
lens?
EvD: (glimlacht)
HVC: Je werken zijn moeilijk te fotograferen…
EvD: Zeker die witte…
HVC: Is er een verband tussen je geloof en je kunst, of verwerk je je geloof in je kunst?
EvD: Dat gebeurt automatisch, denk ik. Mijn kunst staat niet bewust in teken van mijn geloof.
HVC: Denk je dat je geloof onbewust in je werk vervat zit?
EvD: Alles wordt erin verwerkt, maar niet ‘zo’ of ‘zo’… Ik werk
gewoon.
HVC: Je geloof staat daar los
van? Staat het schilderen je geloof in de weg waardoor je bijvoorbeeld minder
tijd hebt om te bidden?
EvD: Neeneeneenee. Het is moeilijk te zeggen, maar hetgene wat je doet is werken en de rest – mijn tekeningen en schilderijen – komt gewoon.
HVC: Als ze je hier nu hadden
verboden om te schilderen in dit klooster, was je dan niet binnengetreden?
EvD: Dat heeft daar niets mee te maken. Al was het wel daarom dat ze me naar Maredsous stuurden. Maar ik wilde hier toch in Zevenkerken blijven, omdat ik hier die bevriende pater kende.
HVC: … die je zei dat je hier een atelier kreeg? Zou je zonder kunst te maken een even goede en lieve (ik knipoog naar pater Fernand) en gelukkige pater geweest zijn?
EvD: Onze abt is sowieso wijs hé. Hij zei: “Laat pater Maur maar doen
wat hij moet doen.”
HVC: Er hangen hier verschillende werken in je kamer. Zijn die allemaal van jou? Ik vermoed het niet…
EvD: Er hangen er hier een paar van Dan
Van Severen, Marcase, Jean Dewasnes… Ook van Alexander
Calder, die had ik ooit op een grote expo in Parijs gezien. Vroeger vond ik het
afschuwelijk, maar nu vind ik het wel goed.
HVC: Je ligt er wel elke dag
vanuit je bed naar te kijken, pater Maur, dus het zou maar triestig zijn als je
het nog altijd niet zou weten te appreciëren. Beeldende kunst is zoals je bij
mensen of muziek kan hebben: soms kan je er verliefd op worden op het eerste
zicht en soms door er lang naar te kijken of te luisteren…
EvD: Het zit zo: je gaat een galerij binnen – in mijn tijd was dat Galerie
de France in Parijs - en daar zag je de mooie dingen. Het was ook daar dat ik
Magnelli heb leren kennen.
HVC: Ben je een verzamelaar van
kunstwerken?
EvD: Neen, ik heb dat gewoon gekregen van mijn bevriende kunstenaars.
HVC: Zie je nog
kunstenaars-leeftijdgenoten zoals Marcel Maeyer, Roger Raveel, Paul Van
Hoeydonck of Octave Landuyt?
EvD: Neen. En spreek me niet van Landuyt, zeker niet!
HVC: Waarom niet?
EvD: (zwijgt wijselijk)
HVC: En Roger Raveel?
EvD: Als hij mijn ‘witten’ ziet, zegt hij onmiddellijk: “Dit is van
pater Maur!” Zelfs als hij ‘witten’ op de Leie ziet. Ik vind dat ik nog veel
vrienden in de kunst heb.
HVC: Als je schildert, is dat
dan voor jezelf, voor God, voor je bevriende paters of voor de kunstwereld of…
?
EvD: Niets van dat allemaal. Ik schilder omdat ik het nodig vind te
schilderen. Ik vind het goed en ik tracht mijn schilderijen zo goed mogelijk te
maken. Soms vind ik het wel spijtig dat ik niet weet waar ze naartoe gaan als
ze vanuit het klooster vertrekken.
HVC: Schilder je nu ook nog dagelijks? Voel je het nog elke dag kriebelen in je vingers?
EvD: Ik weet het zo niet. Al vind ik het wel spijtig dat ik geen grote
schilderijen meer kan schilderen. Dat kan ik niet meer met mijn fysiek.
Kleintjes lukken me nog wel, maar dat is toch hetzelfde niet meer. Ik ga nu
eerder zelden nog naar mijn atelier.
HVC: De meesten gaan al op hun
65e op pensioen? Jij zit er al 23 jaar over…
EvD: Er is inderdaad een tijd dat je niet meer kunt. Ik voel nu ook
dat het niet goed meer gaat…
HVC: Wat heeft je meer geleerd?
Je kunst of je geloof?
EvD: Allebei samen.
HVC: Je hebt eigenlijk een
perfect leven gehad door je geloof + kunst?
EvD: Allemaal samen…
HVC: Heb je nooit zin gehad om met
een vrouw te trouwen en een leven zoals Pablo Picasso te leiden?
EvD: Ik zie wel graag meisjes, maar die ziet iedereen graag hé. Zo heb ik wel eens op de tram een
meisje gekend…. (lacht)
HVC: Nooit gedacht het klooster
te verlaten en je leven enkel en alleen aan de schilderkunst te wijden?
EvD: Ik heb altijd het idee van het klooster gehad. Wij hadden in onze
tijd het kunsttijdschrift ‘l’Ouvroir Liturgique’ – wat al van 1927 bestond - en daarom ben ik ook min of meer
naar hier gekomen. In 1956 is dat dan ‘l’Art
l’Eglise geworden.
HVC: Naar welke kunstenaars keek je op? Michael Angelo en co? Of schilders die Christelijke taferelen schilderden? Als pater…
HVC: Naar welke kunstenaars keek je op? Michael Angelo en co? Of schilders die Christelijke taferelen schilderden? Als pater…
EvD: … maar je moet die pater nu eens weglaten hé. Dat heeft niets te
maken met het schilderen. Ik heb in Sint-Lucas nen blok leren kennen. Of den
achterkant van een enveloppe. Dàt is het voornaamste. Er was daar een
broeder Alfred en voor hem was het nooit goed genoeg. “Méér werken”, zei hij
altijd maar, “méér méér”! “Verkoopt je bed”, zei hij. Met zijn kalosche
keek hij naar al die tekeningen van die jonge gasten.
HVC: Ik had ook nog de vraag:
“Wat is jouw advies aan jonge gelovigen?” Misschien moeten we die vraag maar overslaan…
EvD: (glimlacht)
HVC: Ben je in plaats van op
bedevaart naar Lourdes te gaan, ook al naar de Biënnale van Venetië op
bedevaart gegaan?
EvD: (schud van neen) Ik heb wel Rome gezien!
HVC: Wat is jouw advies aan
jonge kunstenaars?
EvD: Wat is een kunstenaar?
HVC: Wat is kunst? Weet jij het
al op je 87e? Het is daarom dat ik jullie kom uithoren.
EvD: (lacht) Ik weet het niet.
Of ik zou zeggen aan de kunstenaars zoals broeder Alfred: “Werkt,
werkt, werkt en verkoop je bed” (lacht)
HVC: Wat denk je over het
relikwie als kunstwerk? Een kunstwerk wordt soms wel erg op een voetstuk
geplaatst.
EvD: Doe maar door…
HVC: Hoop je op eeuwige roem
met je schilderijen? Veel jonge kunstenaars…
EvD: Ik spreek niet over kunstenaar zijn… papapapa… tjchtjch…
schilderen moet je! Naar je atelier gaan! Het is binnenkort kerstdag, maak
gewoon een kerstkribbeke! Ik zal het
zelf niet meer kunnen doen…
HVC: Wat is voor jou je
dierbaarste bezit? Wat je door je schilderen geleerd hebt, een bepaald
kunstwerk, je geloof of je kameraad die hier nu bij ons zit?
EvD: Het eerste! (lacht)
HVC: Denk je dat kunst maken – ik durf het woord niet meer uitspreken: “kunstenaar zijn”, een roeping is of een beroep?
EvD: Er zit sowieso een deel ‘beroep’ in. Je moet wel een aantal
technische handelingen beheersen!
HVC: Jonge kunststudenten
studeren ‘kunst’ om misschien ooit ‘een grote kunstenaar’ te worden, maar
moeten natuurlijk ook later hun brood kunnen verdienen: huur betalen, hun gezin
verzorgen… Dan moeten ze hun werk toch ook kunnen ‘verkopen’, wat niet evident
is. Trouwens, werk maken ‘om te verkopen’ is niet vergelijkbaar met werk maken
vanuit je ‘hart en passie’, om het klef te zeggen…
EvD: Ik heb de twee denk ik.(lacht)
HVC: Je bent dus een goeie commerçant!
(knipoogt) Maar ik vermoed dat in zo’n klooster iedereen wel ‘een job’ heeft.
Pater Fernand: Iedereen heeft hier taken.
EvD: Als ik iets nodig heb, vraag ik aan pater Fernand om me te
helpen. Zo brengt hij me potjes goeie yoghurt.
(lacht) Of als mijn horloge kapot is, zorgt hij dat het herstelt geraakt.
HVC: Ben jij 24/24 bezig met je
kunst?
EvD: Eigenlijk niet. Ik slaap vooral! Spijtig genoeg! Het wordt een
beetje erg. Dat is mijn grote kunst tegenwoordig! (lacht)
HVC: Wie of wat bewonder je in
het leven?
EvD: Ik bewonder veel…
HVC: Heb je ooit ge-leden voor je kunst?
EvD: Ja, dat bestaat nog, zowel vroeger als nu…
HVC: Lijd je soms tijdens het creëren van je schilderijen? Achter je schildersezel, om het ‘goed’ te krijgen…
EvD: Dat gebeurt, maar in het algemeen zijn het de anderen die
beschikken over het oordeel…
HVC: Luister(de) je altijd
braaf naar het oordeel van anderen?
EvD: Toch wel. Het doet ook pijn als ze zeggen: “Het is niet goed.” Je
lééft toch met je werk en dat doet me dan wel iets.
HVC: Tijdens het scheppen van
een schilderij, ben je dan in een andere staat van ‘zijn’?
EvD: (lacht) Neen, ik ben gewoon blij als het goed is en niet blij als
het niet goed is. ’t Is al…
EVD: Heb je voor je geloof
moeten lijden of opofferingen maken?
EVD: (schud van neen)
Pater Fernand: Een mens die getrouwd is, moet toch ook van sommige
dingen afstand doen? Zij moeten ook een modus vivendi, een leefbaarheid maken
om een zekere harmonie te vinden tussen beiden. Je moet sommige dingen verdragen
van de andere. En dat kan al eens lastig zijn. Awel, in een klooster is dat
hetzelfde als in een huwelijk. Het grote verschil is wel dat je – als je hier
binnenkomt – nooit verliefd bent geweest op den
dienen die je hier tegenkomt. Tussen man en vrouw is er verliefdheid…
HVC: Verliefdheid kan soms toch
fijn zijn…
Pater Fernand: Ja, maar die verliefdheid wordt ook liefde.
Wij zitten hier samen met allemaal onbekende mensen. Je kent er
misschien één of twee wat beter. Dat is het grote verschil. Alleen is het
vertrekpunt heel anders. Maar het leven – het beleven – is parallel.
HVC: Gelukkig mogen jullie naar
buiten.
Pater Fernand: Mannen houd je moeilijk binnen hé! (lacht)
HVC: Pater Maur, wat missen de
mensen die jouw werk nooit zouden leren kennen hebben?
EvD: Goh, die missen niets! Al heb ik wel graag dat ze het
appreciëren. ‘Wit’ is moeilijk voor de mensen en de laatste dingen waar ik mee
bezig ben zijn bijna volledig wit…
HVC: Ben je tevreden over je
carrière? Of had je liever zoals Roger Raveel een eigen museum gehad?
EvD: Heb je mijn werk al gezien dat in de senaat hangt? Dat is toch mooi werk? Ik wil dat ze het appreciëren,
al begrijp ik dat niet iedereen dat ‘wit’ kan begrijpen. Ze hebben liever een
brugje of straatje of boerderijtje te zien. Zolang ze maar iéts zien.
HVC: Is het ooit je bedoeling geweest ‘verhalen’ te vertellen?
EvD: Mijn verhalen zitten in de ‘koekjes’ die ik ontworpen en gemaakt
heb in het woestijnklooster van Californië. Die worden nog altijd gemaakt.
In mijn ‘witten’ is er geen echt verhaal. Er is geen inhoud in de zin
van: “Expliceer dat hier eens.” Er is niks aan te expliceren. Het is
‘schouwen’.
HVC: Pater Maur, wat is je
belangrijkste karaktertrek?
EvD: Negatief of positief? Mag ik kiezen? (denkt na) Ik kan niet
direct meer iets bedenken, we zitten hier al lang…
HVC: Is er eigenlijk een boek van je uitgekomen?
EvD: Ja hoor! (Maur- Etienne Van
Doorslaer, Stichting Kunstboek, 1994)
HVC: Ik voel hier toch een
gelukkig man voor mij zitten. Klopt dat?
EvD: (knikt)
HVC: Bedankt dat je me wilde
ontvangen pater Maur.
Pater Maur krijgt honger. Elke
dag eten ze in het klooster stipt om 12.45u. Ik word mee uitgenodigd voor de lunch.
Mijn ‘stilste’ lunch ooit – want niemand mag praten - tussen 25 mannen/paters…
Na de lunch in de wandelgangen:
HVC: Pater Fernand, hoe komt de
abdij eigenlijk aan geld? Is het een zelfbedruipende entiteit? Betaalt de paus
jullie?
Pater Fernand: Ja, iedereen draagt zijn steentje bij. Het is door het
geheel dat het functioneert. Wij werken er zelf voor, wij krijgen geen inkomen
van de staat. Maar zelf hebben wij ook niets, wij hebben geen enkele cent per
maand. Op een zekere ouderdom krijg je hier wel een overlevingspensioen.
HVC: Hoe ziet jullie dagritme eruit?
HVC: Hoe ziet jullie dagritme eruit?
Pater Fernand: Elke dag gaat pater Maur naar zijn atelier tot de mis
begint, dan is er middagmaal bij de gemeenschap, dan doet hij een kleine siësta
en dan keert hij rond 14.30u terug naar zijn atelier.
HVC: Als een soort dwangmatige
plicht naar zichzelf toe?
Pater Fernand: Een bedenking die ik me al lang maak: je moet écht wel
in je eigen kunst geloven om dat zolang vol te houden.
HVC: Inderdaad, anders doe je
dat niet hé.
Pater Fernand: Dan moet dat toch eigen zijn aan iedere kunstenaar hé? Je
moet toch écht overtuigd zijn van je kunst. Zelfs al verkopen ze niet, dat zit
daar écht in.
HVC: Er moet toch iets van aan
zijn van: “Eens kunstenaar, altijd kunstenaar.”
Pater Fernand leidt me eerst mee
naar de ruimte met ‘koekjes’ aan de muur.
HVC: Kan je me iets vertellen over
die zogeheten ‘koekjes’ die hier aan de muur hangen?
Pater Maur: We hadden oorspronkelijk een stichting in een abdij in
China, maar we zijn daar buitengezet in 1951. Zo zijn die paters dan in
Californië beland, waar ook veel Chinezen wonen. Daar hebben zij aan de rand
van de woestijn een abdij gesticht. Pater Maur is er jaren en jaren na elkaar voor
een drietal maanden naartoe getrokken om zijn ‘koekjes’ te creëren. Die worden
goed verkocht in Amerika. Daar heeft het heel wat succes. Er bestaan zelfs
catalogen van.
HVC: Tijdens de lunch mocht niemand met elkaar praten. Een mens is toch
gemaakt om met andere mensen te praten?
Pater Fernand: Dat is waar,
maar voor een christen toch in de eerste plaats met god.
HVC: En voor een niet-christen?
Pater Fernand: Wij paters
verstaan elkaar en kennen elkaar. Zonder woorden.
HVC: Maar wij die niet geloven in God, met wie moeten wij ons dan verbonden
voelen?
Pater Fernand: Dat is het
grote probleem van de mens: de eenzaamheid. Eenzaam, dat is ‘zijn’. Eenzaamheid
is een negatief gebeuren.
Het is toch eigenaardig dat
zoveel Westerse mensen neigen naar het Boeddhisme? Waarom denk je Hilde?
HVC: Om te vluchten?
Pater Fernand: Neen, dat is
ook negatief. Ze doen dat om een rijkdom te vinden. De mens is gemaakt om
dingen te vinden. Parels te vinden. Als je zo’n parel gevonden hebt, ben je vol
van die parel. Zoals een dame die een bijou
krijgt. Die parel en ik worden één. Wel, dat is hetzelfde met God en de mensen.
De eenheid – die parel – maakt dat je ‘anders’ wordt. Ik ga het nog anders
uitdrukken: de liefde, wat is dat feitelijk? Liefde is het mooiste wat er is.
Dat verandert je zelf en dat verandert de andere. Het moet natuurlijk
wederzijds zijn. Dat is eigenlijk het summum, ze worden één. Niet alleen
lichamelijk, maar ook mentaal en psychisch. Die eenheid is formidabel. En dat
is wat de mensen zoeken. Ze zoeken altijd een eenheid in zichtzelf.
HVC: Een soort volheid ook?
Pater Fernard: Een volheid,
een gaafheid: een harmonie in jezelf. Waarom zoeken ze die parel ginder in het
Boeddhisme? Wel, omdat ze hem hier niet vinden.
HVC: Of niet bij andere mensen?
Pater Fernand: Inderdaad. Het niet-verstaan worden door de
andere.
HVC: Dat herken ik. Ook kunstenaars sluiten zich af van ‘het gewone leven ‘
en (her)kennen natuurlijk ook die psychische en fysische eenzaamheid. Als het
publiek hun werken dan niet ontvangt zoals zij zouden willen dat ze ontvangen
worden, kan dat nogal eens fataal aflopen…
Pater Fernand: Een
kunstenaar is natuurlijk een speciaal type mens. Allemaal. Ze hebben langs de
ene kant iets subliem en terzelfdertijd ontbreekt er iets.
HVC: Ze hebben ook veelal een extreme hang naar liefde en aandacht, tot in
het extreme.
Pater Fernand: Kunst
veroorzaakt een onevenwicht. Moeilijk om mee te leven ook.
HVC: Het is soms ook wel zo dat sommige kunstenaars denken dat ze het warm
water hebben uitgevonden.
Pater Fernand: Misschien
gelukkig dat ze zo denken, wat zouden ze anders presteren? Niets! Ze zouden
onmiddellijk stoppen met werken.
HVC: Ook het opsluiten tussen vier muren om eigenlijk op een soort podium
te gaan staan, blijft een raar fenomeen. Ze willen via een omweg een soort
applaus krijgen.
Pater Fernand: Het blijft
moeilijk…
Hilde, eigenlijk zou jij na
ieder interview – voor jezelf - moeten kunnen een persoonlijke nota maken over
die kunstenaar. Je zou je moeten de vraag stellen wat de ontmoeting met die
kunstenaar bij jou zou hebben teweeggebracht. Wat zegt je dat? Niet over zijn
kunst, maar over zijn persoon.
HVC: Sommige mensen denken omdat je met veel kunstenaars praat, je veel
over kunst kent. Maar eigenlijk is kunst gewoon het leven en begrijp ik
daardoor misschien een klein beetje meer van het leven. Want het leven sowieso,
daar snap ik nog altijd niks van…
Trouwens, op zich interesseert materie me niet, het gaat me meer over de
weg er naar toe…
Pater Fernand: Wat ik nu
gewaar geworden ben bij je interview daarstraks: ook Pater Maur is ook geen
theoreticus…
HVC: Hij doet wat hij wil doen en voelt dat hij moet doen.
Pater Fernand: Het doen,
inderdaad. En niet voor het geld.
HVC: Dat vind ik het moeilijke aan onze Westerse maatschappij nu: weinig
wordt voor niet-geld gedaan…
Pater Fernand: Eigenlijk
mag pater Maur uiterst gelukkig zijn dat hij altijd in een abdij heeft
verbleven. Hij moet niet zorgen voor een gezin, enzovoort… Daardoor moet hij
niet nog naast zijn atelierwerk, les geven ofzo. Sowieso kan je van de kunst om
de kunst niet leven. Zeker niet de eerste twintig jaar.
HVC: Ik zie kunstenaars als kleine zelfstandigen.
Pater Fernard: Jij vroeg
hem: “Wat is kunst?”, maar daar kan hij niet op antwoorden. Wij hebben daar al
meer over nagedacht, hij is daar niet mee bezig. Kunst is eigenlijk de
allergrootste expressie van de allergrootste emotie. (lacht) Dat is een
uitdrukking van de ‘De Zeventigers’, een literair genre.
HVC: Eigenlijk heeft Pater Maur
nooit echt groot succes gehad.
Pater Fernand: Op wereldvlak niet, wel op Belgisch niveau.
HVC: Zijn jullie medepaters
trouwens geïnteresseerd in wat pater Maur al heel zijn leven elke dag in zijn
atelier uitvreet?
Pater Fernand: Het eigene van pater zijn – zowel de Trappisten als de
Benedictijnen – is dat je onthecht bent aan de lofzwaaiing van de andere. De
onthechting is één van de essentiële factoren van het monastieke leven. Niet
alleen van de vrouwen, maar ook materieel. Het gaat puur om de liefde.
Theoretisch bezitten wij niets.
Wat je gewaar wordt: de mensen zijn ongelukkig als ze geen liefde
ervaren of uiterlijke tekenen krijgen van liefde. Maar wij paters weten van
elkaar dat we elkaar beminnen en graag zien, zonder daar uitdrukking te moeten
van geven. Jullie verwachten attenties van de ander omdat die dan zogezegd toont dat ze je graag zien. Dat zijn materiële of
verbale uitdrukkingen van graag zien. Hier weten we dat we elkaar graag zien.
De jongere paters die hier binnenkomen, zijn anders dan wij van de
oudere garde. Zij verwachten meer uiterlijke tekenen van eenheid. Ze zijn
daardoor vlugger ontredderd. Ze voelen zich niet onmiddellijk happy hier.
HVC: Je hebt maar één leven,
als je dat dan voornamelijk met jezelf hebt doorgebracht…
Pater Fernand: Als je te veel in je eigen hoofd zit, droog je mentaal
uit. Je krijgt geen atrophy. De mens
is gemaakt voor de andere.
HVC: Ik merk dat veel mensen nooit
alleen kunnen zijn en dat vind ik toch…
Pater Fernand: Zonder veel diepgang. Je moet soms kunnen spitten in
jezelf en in een onderwerp.
HVC: Is kunst voor een pater
dan ook iets wat troost biedt of je afleiding bezorgt of wat kleur aan je leven
geeft?
Pater Fernand: Neen. Dat is gewoon interesse. Ik kreeg dat met de
paplepel mee. Ik woonde in Gent en dat was nog in de tijd van Jules Debruycker
en Albert Servaes. Nu ga ik ook nog regelmatig naar Parijs naar de FIAC en Art
Elisée. Kunst wordt voor mij gemaakt door een kunstenaar. Maar degene die er
naar schouwt, creëert een nieuw werk. Als ik naar een schilderij kijk, maak ik
er een nieuw van: mijn schilderij.
HVC: Of hoe kunst perceptie is.
Dank je voor het gesprek Pater Fernand!
Erna – langs de gangen waar pater Maur zijn hand op
heeft gezet – trekken we naar zijn atelier. Daar geef ik mijn ogen de kost in
de habitat van pater Maur…
Hilde Van Canneyt, copyright 2012.