Nieuw boek uit

Nieuw boek uit
4321 vragen aan 123 kunstenaars

Interview met Renato Nicolodi

Op de hoogte blijven van de nieuwe interviews? Vul je mailadres rechts in

Renato Nicolodi@:
Kunstroute Art traces across the Western Front, Langemark/Poelkapelle, t.e.m. 17 juli 15
Expo Belgische beeldhouwkunst: Vormidable, Den Haag, t.e.m. 25 okt 15


Interview met Renato Nicolodi (1980), winter/lente 2015



Hilde Van Canneyt:  Hallo Renato, je bent niet iemand die plots na zijn pubertijd besefte: “Ik ga iets creatiefs doen”. Dat wist je al op je twaalfde.

Renato Nicolodi:  Het heeft misschien te maken met mijn broer, 10 jaar ouder dan ik. Omdat hij een goede student was, moest hij verder studeren, al werkte hij liever met zijn handen. Na twee jaar blijven zitten, mocht hij dan toch van studierichting veranderen en haalde hij met overtuiging zijn diploma. Daarom mocht ik dan ook op mijn twaalfde van mijn ouders mijn studierichting kiezen en dat werd Artistieke vorming op Sint-Lukas, al had ik niet direct de bedoeling om kunstenaar te worden. Ik wilde wel iets creatiefs doen met tekenen en/of schilderen. In die tijd was ik nogal klassiek ingesteld. Bij een bezoek aan het Vaticaan was ik zo gefascineerd door die grote meesters, dat ik dat ook wel wilde kunnen.

HVC:  Hoe oud was je dan?

Rond dertien, veertien jaar.  Hedendaagse kunst was niet helemaal mijn ding. Mijn ouders hadden daar geen ogen naar en ik begreep er toen ook niet veel van. Een leraar zei me toen al: je zult nog wel veranderen en een andere manier van kijken krijgen en zij heeft 100% gelijk gekregen. We hadden een algemeen beeldende vorming, maar de leraars merkten ook dat ik meer schilderde dan wat anders en ja voor je het weet …

HVC:  … zat je in de schilderkunst.

RN: Inderdaad, ik heb dat dan verder gezet in de hogeschool. Wat ze in Sint-Lukas aanleren is een soort attitude, een zelfstandigheid die zorgt dat je een persoonlijke zoektocht aflegt. Het is niet zo dat je je van de ene op de andere dag afvraagt: “Ok, ik ben kunstenaar, wat ga ik nu doen? Welk gat is er nog in de markt?” Het is mogelijk dat anderen zich dat afvragen, maar bij mij is dat heel natuurlijk gegroeid. Van zodra die vrije opdrachten kwamen, begon ik te zoeken en te putten uit een persoonlijke bagage en dan sla je automatisch een bepaalde weg in.


Antrum III

HVC:  Was het in die periode al dat je zo gefascineerd raakte door de bunkers in Bretagne?

RN: Dat was in mijn eerste meesterjaar schilderkunst. Ik ging met mijn vriendin, nu mijn vrouw, Kim, op reis naar Bretagne en die bunkers fascineerden mij onmiddellijk. Ze herinnerden mij aan de verhalen die ik kende van mijn grootouders. Ik schilderde daar ook veel rond, maar had tegelijkertijd toch ook het gevoel dat ik er niet alles in kwijt kon.

HVC:  Omdat ze te realistisch geschilderd waren?

RN: Het was zelfs niet echt realistisch. Ik nam vooral een zoekende en experimentele houding aan en ik ben uiteindelijk beland bij betonnen schilderijen. Ik noem het betonnen schilderijen, maar uiteindelijk zijn het afgietsels van muren van bunkers. (haalt er zijn portfolio bij)

HVC:  Hoe realiseerde je die stukken?

RN: Ik bakende een vierkant af van 1m60 op het muuroppervlak van de bunker, waterpas, maar je ziet dat die lijnen eigenlijk scheef lopen, want meestal zijn bunkers wel verzakt. Binnen dat vierkant maakte ik een siliconen afdruk die ik gemakkelijk mee kon nemen en in mijn atelier maakte ik er weer een betonnen positief van.

HVC:  Vooral voor de textuur?

RN:  Ja, het was vooral het ruwe oppervlak van de muren dat me interesseerde. Ik zag de sporen en littekens als verhalendragers.  Je kon het ook een archeologische zet noemen. De titels van die werken gaven de geografische ligging van die bunkers weer. De bedoeling was om een soort lijn te maken die samen liep met het litoraal. Waar ik eerst betonnen schilderijen maakte om de textuur, maak ik nu acryltekeningen waarbinnen ik een betonhuid reconstrueer in een volledig andere context. Hoewel het geschilderde werken zijn, noem ik ze toch liever tekeningen, omdat tekeningen niet alleen evenwaardig zijn aan schilderijen, maar een tekening laat zich makkelijker lezen alsof het om een ontwerp gaat en zodoende kan de afgebeelde constructie  autonoom functioneren zonder zijn achtergrond, in mijn geval een wit geprepareerd papier, in vraag te stellen.

HVC:  Nu hanteer je zelfs bijna geen penseel meer. In je atelier zie ik vooral beton en hout. Je geeft dit weer in maquettes, waarschijnlijk om ze later in het groot te maken? Is de grootte van je werk afhankelijk van historische elementen of van de plaats waar je een interventie doet?

RN:  Er zijn meerdere aspecten die een rol spelen. Het materiaal dat ik gebruik is afhankelijk van de context en de ruimte, ook wat de grootte en de schaal betreft. Je sprak over maquettes, maar ik zie ze eigenlijk meer als structuren, een soort beeldhouwwerken. Ik probeer ook eerlijk te zijn tegenover de materialen die ik gebruik. Je zou het absurd kunnen vinden om massief beton te gebruiken, terwijl je dit evengoed kan faken met hetzelfde resultaat, terwijl ik vind dat je die massiviteit wel kan voelen en daarom wil ik dit ook geen maquettes noemen.
Voor mij gaat het echt om sculpturaliteit. Ik ben op een bepaald moment overgeschakeld van schilderkunst naar beeldhouwwerk, al dacht ik vroeger dat ik enkel zou blijven schilderen tot het einde van mijn dagen. Je volgt uiteindelijk de weg die je werk uitstippelt en de laatste tijd dringt de schilderkunst zich terug op. Het is heel fascinerend om deze evolutie mee te maken.
Je vroeg me ook of ik ‘de maquettes’ in het groot wilde maken. Het is niet altijd de bedoeling om de architecturale modellen in het groot te bouwen. Ze moeten tot de verbeelding spreken en steeds hun onfunctionaliteit bewaren.

HVC:  Ben je geïnspireerd door de Franse visionaire architecten zoals Claude Nicolas Ledoux en Etienne-Louis Boullée? Of ik denk ook aan de graficus Giovanni Battista Piranesi en de schilder Giorgio de Chirico.

RN:  Deze namen hebben wel allemaal een rol gespeeld maar ze zijn niet het uitgangspunt geweest. Zoals ik al eerder zei is de bal beginnen rollen door de verhalen van mijn grootouders die heel beschrijvend vertelden. Als kind kon ik er mij steeds ruimtes bij voorstellen zoals kastelen, forten, bunkers en gevangenissen en het zijn die ruimtes die mij in eerste instantie bij een archetypische en architecturale vormentaal hebben doen uitkomen. Tijdens mijn studententijd zag ik niet alleen de bunkers van de Atlantische muur, maar ging ik ook naar Rome als Erasmus student op uitwisseling en ook daar kon ik mij de architectuur toe-eigenen omdat ik ze kon linken aan de verhalen van mijn grootvader. Zo herinnerde ik me dat mijn grootvader me verteld heeft dat er jaarlijks een scholenloop georganiseerd werd op fascistische renbanen van Rome waaraan hij als kleine jongen moest participeren.
In tweede instantie zijn de architecten en kunstenaars die je opsomt zeer inspirerend.  

HVC:  De filmpjes en boekjes die je later vond van je grootvader, zijn niet zozeer sfeermomenten, ook geen geschiedenis die je ons voor de voeten wil gooien, maar meer een geheel der dingen dat samenkomt en ook klopt?

RN:  Ja, inderdaad. Ik zie het ene niet functioneren zonder het andere. Maar ik blijf het beschouwen  als een constante zoektocht. Binnen mijn “erfenis” aan verhalen zitten ongelooflijke leemtes die mij op hun beurt uitnodigen tot interpretatie.

HVC:  Toen je naar het HISK (Hoger Instituut voor Schone Kunsten) trok, had je toen al enig idee van wat je daarmee op kunstueel vlak wilde bereiken?

RN:  Het enige wat duidelijk was, was dat ik er voort mee wilde gaan. De basis had ik al. Ik ben afgestudeerd aan de Sint-Lukas Hogeschool in 2003 en toen ik in 2007 aan het HISK begon was ik al werkzaam met galerie Ron Mandos.

HVC:  Er zijn al heel wat grote werken van jou in de openbare ruimtes. Hoe kom je aan deze opdrachten?

RN: De grote werken die ik maak zijn tot op heden vaak tijdelijk van aard en ontstaan dan ook meestal binnen een tentoonstellingscontext waarbij ik uitgenodigd wordt om een bijdrage aan het concept toe te voegen.  De locatie en de context van de tentoonstelling kan enorm inspirerend werken en er voor zorgen dat er werk ontstaat dat zonder deze specifieke situatie onmogelijk het daglicht zou zien. 

HVC: Kan je een voorbeeld geven?

RN: Ja, in Middelburg heb ik aan een tentoonstelling geparticipeerd met als titel “Façade” over authenticiteit, wat zie je, wat zie je niet, wat zit er achter de façade? Ik kreeg carte-blanche en mocht zelf een locatie kiezen binnen de stad. Ik kwam een Joodse begraafplaats tegen op het bolwerk van Middelburg en het was omringd met struikgewas. De plek intrigeerde me omdat ze zo verscholen zat. Ik besliste om een werk te maken dat met deze plek in dialoog zou treden.  Het werd een zwarte poort van 9m hoog die geleidelijk aan in het bolwerk verdween en zodoende ondergronds in verbinding stond met de begraafplaats. De architectuur was streng en verdrukkend.

HVC:  Heeft het ook iets te maken met Albert Speer? (Duitse architect van het Derde Rijk)

RN:  Het klopt dat de architectuur zeer totalitair was, maar daar ging het net om. De monumentaliteit van zulke architectuur werd tijdens en na WOII zowel door het derde rijk gebruikt als door de geallieerden. Kijk maar naar de veelvuldige monumenten ter ere van de slachtoffers van WOII. Beide kanten gebruikten dezelfde vormentaal. Wel heb ik getracht mij te wapenen tegen foute interpretaties want dit laat mij niet onverschillig. Het werk noemt  ‘De Profundis’, ‘vanuit de diepte’, maar eigenlijk zijn dit dodenzangen uit psalm 130 van het Oude Testament, welke ook gebruikt wordt door de Joodse Gemeenschap.

HVC:  Je benadrukt dikwijls in je interviews en teksten dat het om de vorm gaat en niet om de connotatie. Dat is een beetje dubbel, want zoals veel schilders beweren dat het uit henzelf komt, bouw jij je eigen narratief verhaal om in iets abstracts te eindigen.

RN:  Ik denk dat vorm niet losgekoppeld kan worden van de connotatie die hij in zich meedraagt, maar het lijkt me interessant dit te proberen . De vormentaal die ik gebruik is na WOII enorm geladen en wordt bijna verbannen om te gebruiken terwijl deze vormentaal veel meer inhoud dan enkel de connotatie aan WOII. Het is een taal van alle tijden. Een belangrijk punt is dat de architectuur die ik gebruik binnen mijn werk niet ontstaat vanuit een ideologie. De afwezigheid ervan is veel belangrijker. Het is de leegte, dat binnen deze architectuur ontstaat, dat plaats maakt voor reflectie en sacraliteit. Dit is een universeel en collectief gebeuren en heeft op het eerste zicht niets of weinig te maken met mijn persoonlijke familiegeschiedenis, maar toch wil ik dit weerleggen. Mijn familieverhaal is mijn beweegreden en mijn persoonlijke zoektocht naar mijn roots.  Ik tracht de leemtes binnen mijn verhaal op te vullen of beter gezegd te interpreteren. Het is net bij deze handeling waarbij ik de toeschouwer uitnodig dit ook te doen in tijd en ruimte. 




HVC:  Ik las ergens dat er in je huis een soort dodencultusaltaar staat, maar dat is nogal een zwaar woord, als ik even een blik op je schouw werp …

RN:  Mja, een altaar… Dat is een schouw waar wat foto’s en objecten op staan.
Dat zijn de dingen die ik vroeger op mijn kamer had, toen ik nog bij mijn ouders woonde. Het is wel fantastisch dat Kim daar ook wil mee leven. Ik heb nu zelf kinderen. Die mensen op die foto’s zijn bijna allemaal overleden, maar het is voor mij belangrijk dat ze aanwezig blijven en dat ik er elke dag op attent wordt gemaakt hoe belangrijk ze voor mij zijn.  Mijn kinderen zullen weten wie hun voorouders waren,


Profundis I 3


Iconostasis I1


HVC:  Als je werken maakt, zoals ‘Iconostasis’ of ‘De Profundis’, wil je daar iets inhoudelijks mee zeggen of een richting aanwijzen?

RN:  Ik vind wel dat die titels een bepaalde richting of aanloop geven.
In Orthodoxe kerken is Iconostasis een wand tussen het altaar (het heilige gedeelte) en het schip, versierd met beelden, schilderijen of iconen. Iconen hebben de eigenschap, zo plat mogelijk geschilderd te zijn, zonder veel perspectief, zodat het geestelijke dat erachter zit geaccentueerd wordt. Ik spreek me niet uit over het geestelijke of het religieuze aspect ervan, maar het suggereert een ruimte waar je geen toegang krijgt, zoals het zwarte gat dat ik vaak gebruik in mijn werk. De toeschouwer heeft geen toegang. Het is een mentale en tegelijkertijd subjectieve ruimte waar je niet kan inkruipen. Er is een afstand, een leegte die je niet kan ervaren, enkel inbeelden.
Andere titels zijn ‘Deambulatorium’ een wandelgang rond het altaar voor pelgrims. ‘Panopticon’, een idee gelanceerd door de filosoof Jeremy Bentham om koepelvormige gevangenissen te bouwen met één centrale ruimte als observatiepost.


Panopticon OI 3
HVC: Helmut Stallaerts werkt daar ook rond …

RN: Ja, inderdaad, ik veronderstel dat we van dezelfde lessen genoten hebben in Sint-Lukas. Michel Foucault heeft deze term ook gebruikt in zijn boek ‘Surveiller et punir’, waarbij hij focust op onze gecontroleerde maatschappij. Ik heb deze term als titel gegeven voor een werk dat ik speciaal ontworpen heb ter gelegenheid van de tentoonstelling ‘Persévérance’ gecureerd door Astrid David voor de ex-kapel in het Godshuis te Sint-Laureins. Ik vond het interessant de afwezigheid van het Alziend Oog te herintroduceren onder een andere vorm. Het werk dat er kwam te staan was volledig geïnspireerd op het bestaande gebouw en was zodanig geïntegreerd dat toeschouwers er straal aan voorbij liepen, omdat ze dachten dat dit doopvont er altijd al stond.


HVC:  Je hebt eens een biechtstoel gemaakt, de titel ben ik vergeten.

RN: Subsellium. 


subsellum 3

Subsellum 1

HVC:  Waarom heb je dat gemaakt? Hoe kwam je daarop?

RN:  Ja, dat was niet echt een biechtstoel. Voor mij is dat eigenlijk net zoals die foto’s hier in de kamer die mij dagelijks uitnodigen tot reflectie of tot het koesteren van herinneringen. Ik ben er op gekomen door gesprekken met Dr. Joannes Késenne. Hij confronteerde mij met het feit dat een melancholicus een lege doos koestert. Het was net alsof hij mij een spiegel voorhield. De herinneringen, de verhalen, de mensen, wil ik niet vergeten. Vanuit dat idee heb ik Subsellium gemaakt. Het is een zitplaats en je kijkt in een leeg schrijn. De bedoeling is dat je dat zelf opvult met gedachten of herinneringen, eigenlijk een ruimte met potentieel. Sommigen zien er de dood in, maar de dood is voor mij niet altijd negatief. Het gemis of het proberen te bewaren van bepaalde elementen vind ik van fundamenteel belang.

HVC:  Het gaat over een soort geschiedenis.

RN:  De geschiedenis in zijn ruime context. Het kleine verhaal dat het grote schrijft.

HVC:  Je wilt er de toeschouwer doen over nadenken, want jouw objecten staan er niet los van. Ze zijn met jou in het atelier, maar eenmaal buiten wil je dat men die geschiedenis er toch in voelt?

RN:  Het is een archetypische taal die naar het verleden verwijst, maar tegelijkertijd kan het ook iets futuristisch hebben. Tijd en ruimte worden in feite niet afgebakend.
Ik verwijs heel graag naar de geschiedenis: Latijnse titels, de vormentaal, de context waaruit werken ontstaan. Het is vaak ook gerelateerd met wat er gebeurd is op die plek. De geschiedenis van die omgeving, maar tegelijkertijd is het heden aanwezig, omdat je als toeschouwer - het lijkt alsof je eventjes een deur open doet en een stap terug zet - alles wel ziet in relatie tot vandaag.

Ik zie hoe kinderen met mijn werk omspringen: in het begin lopen ze daar rond en vragen ze zich af ‘wat is dat hier eigenlijk’ en ze weten niet goed wat. Daarna zie je ze in zo’n gat verdwijnen als ze erin kunnen en voel je dat ze gefascineerd zijn, maar ze kunnen dat niet goed plaatsen. Als beeldhouwer maak je iets, je stelt met je werk een vraag en als toeschouwer ga je er op in of niet.

HVC:  Ben je niet bang – het is een stoute vraag hoor – dat ze op de duur zeggen: ‘Ah, Renato, die van die gebouwen’, want waarschijnlijk is dat jou ook al te binnen geschoten.

RN:  Ik heb net het gevoel dat ik evolueer in mijn werk. Iemand die mijn werk in een flits ziet, gaat natuurlijk zeggen: dit gaat over architectuur, beton, bunkers,….  mensen categoriseren. Ze zetten je in een hokje. Het werk van nu had ik twee jaar geleden niet kunnen maken en het werk over vijf jaar zal ook weer een andere basis hebben.
Als ik naar collega-kunstenaars kijk die er al dan niet meer zijn, of naar retrospectieve tentoonstellingen ga kijken, zie je die evolutie ook. Daar gaat soms tien, twintig jaar over en soms veranderen er maar heel kleine details die op termijn een fundamenteel verschil maken.
Belangrijk vind ik dat dit oordeel niet gebaseerd mag zijn op oppervlakkige bevindingen.
Vreemd is ook dat ik het gevoel heb dat er soms trends ontstaan aan welke voorwaarden een kunstenaar of een oeuvre moet voldoen. Tegelijkertijd is het ons eigen dat we graag vergelijken en alles aan elkaar relateren. Waarschijnlijk betrap ik er me straks ook op.

HVC:  Voor je er erg in hebt, wordt er geoordeeld ...

RN:  Wat ik zo vreemd vind is dat je je als beeldhouwer vaak moet verantwoorden. Aan een schilder vragen zo nooit waarom hij met verf schildert.

HVC:  Iedereen kan natuurlijk een oordeel vellen, want de werken staan ook op niet-kunstplaatsen. Ze zijn toegankelijk, terwijl de inhoud daarom nog niet toegankelijk is voor iedereen. Hoewel de vorm wel, denk ik.

RN:  Ja, het esthetische aspect is vrij toegankelijk.

HVC:   Jij vertelt een verhaal tot je zelf voelt dat het verteld is, hé.

RN: Je moet kritisch blijven en ik denk dat je als kunstenaar moet proberen eerlijk te blijven tegenover jezelf. Je moet uiteindelijk ook produceren, je moet gaan verkopen om je werk te kunnen blijven maken.

HVC:  Misschien kan je dat hier zeggen, want dat is altijd wel interessant voor de mensen in de kunst: je hebt altijd les gegeven. Nu ga je vanaf september geen les meer geven. Legt dat een druk op jou?

RN:  Geen druk, eerder een vrijheid. Ik moet eerlijk toegeven, ik ben nu tien jaar bezig en ik heb van deadline naar deadline gewerkt. Op een bepaald moment gaf ik 27 uur les per week. Ik denk dat ik dat drie of vier jaar heb gedaan, naast mijn atelier natuurlijk. Uiteindelijk heb ik dag en nacht gewerkt, tien jaar lang en had ik het gevoel dat ik nooit de vrijheid of de tijd vond om eens ‘te prutsen’ in mijn atelier.

HVC:  Om eens te freewheelen.

RN:  Eens iets doen wat geen resultaat geeft.
Het is een leerproces, het is erop of eronder. En sinds ik beslist heb om af te bouwen, geeft me dat een gevoel van innerlijke rust, maar dan wel kortstondig. Ik gaf graag les, maar ik ben van het principe dat als je iets doet je het goed moet doen en het laatste jaar ging dat toch iets moeilijker.

Hilde Van Canneyt

Renato Nicolodi stelt tentoon:

Art traces across the Western Front, Langemark/Poelkapelle (B)
van 17/04 tot 19/04/15
curators Oswald Fieuw en Hilde Van Canneyt

Vormidable (NL)
van 20 mei – 30 augustus 15
Hedendaagse Vlaamse Beeldhouwkunst

museum Beelden aan Zee, 20 mei – 25 oktober /Lange Voorhout in Den Haag en satellieten
curator Stef Van Bellingen en Alessandra Laitempergher 
www.beeldenaanzee.nl/vormidable

 www.renatonicolodi.be

statcounter