Interview met Cindy Wright (°1972),
Berchem, febr 2014-mei 2015
Hilde Van Canneyt: Hallo Cindy, was je al van jongsaf gretig aan het tekenen en schilderen?
Cindy Wright: Ik heb altijd getekend, dus ik kan me niks anders herinneren
dan dat ik daarmee bezig was. Ik herinner me ook dat ik me veel verveelde en
tekenen was een goede remedie, want dan verdween de tijd. In het humaniora
volgde ik al kunstonderwijs en erna ben ik de opleiding Schilderkunst gaan
volgen op de Koninklijke Academie voor Schone Kunsten in Antwerpen. Ik kon me
niet voorstellen dat ik iets anders zou doen.
HVC: Op de Academie schilderde je vooral
naar model en portret. Daarnaast werkte je naar de natuur en de werkelijkheid.
Je werkte in die tijd pasteuzer en je had toen ook meer binding met schilders als Lucian Freud en
Stanley Spencer.
Waren die schilderijen al te
vergelijken met de realistische schilderijen die we nu kennen uit je oeuvre?
CW: Mijn werk heeft sindsdien inderdaad een grote evolutie doorgemaakt. Ik
werkte in die tijd ook nog niet met fotografie. Ik vond het heel belangrijk om te
leren een interpretatie te maken van wat ik voor me zag staan en dat om te zetten
naar een schilderkundig beeld. Ik moest voor mezelf uitzoeken hoe ik daarmee om
kon gaan. Daarom heb ik mij daar tijdens mijn studentenjaren op toegelegd. Ik
ben er heel blij om, ik ben in mijn werk een echte student geweest. En dat is me
ook achteraf ook ten goede gekomen.
HVC: Wilden de leraars en
medestudenten je niet in een andere richting duwen?
CW: Ik denk dat de meesten dachten: “Met wat is zij hier bezig? Ze zal er
wel niks van begrijpen.” Terwijl ik niet kon begrijpen waarom ik niet
‘naturalistisch’ mócht werken. Wat waren hun argumenten? Ook in de kunst scène
in België kwam dat op dat moment nergens voor.
HVC: Je vertelde ergens over je
eerste Londen-ervaringen in die tijd: hoe je er de galerie Saatchi leerde
kennen en kunstenaars als Lucian Freud, Jenny Saville en Ron Mueck ontdekte.
CW: Toen was de Londense Saatchi galerie hier nog niet gekend. Ik kwam
dan terug met een stapel boeken en toonde dat aan mijn leraar Fred Bervoets. Ik
zei tegen hem: “Kijk wat daar allemaal mag! Waarom mag dat hier niet?” En toen
zei Fred: “Kom, geef die boekjes eens hier, dat is beter dan al de rotzooi die
ik hier zie.” Hij had er wel respect voor dat ik de moeite deed om de dingen
die ik in Londen zag, te tonen en te staven. Dat ik mezelf op die
leeftijd al zelf informeerde en eraan dacht hoe ik me hier kon positioneren.
Wat kon ik doen met wat ik toen aan het schilderen was? Het is ook niet slecht
dat mijn docent me ergens wel in een hoekje duwde: “Wat wil je Cindy? Wat zou
je plaats kunnen zijn in de kunstwereld? “
Alhambra, 2012, Olieverf op doek, 100 x 150xm |
HVC: Je legt er ook de nadruk op, dat jouw hyperrealisme niet het hyperrealisme van de jaren ’70 is, waar de Amerikanen toen de realiteit perfect vastlegden en idealiseerden. Jouw verf werkt nog als verf. Van dichtbij zijn je schilderijen niet zo ‘fijn geschilderd’ als op het eerste zicht - en van ver gezien - gedacht.
CW: Voor mij is vooral de textuur belangrijk. Ik maak schilderijen waar
je – als je dichterbij komt - overduidelijk de toets in ziet. Die toets was vroeger
heel aanwezig, zeker in mijn vleeswerken. In mijn laatste werk dat je hier kan
zien, de schedel, vind ik net de tactiliteit heel belangrijk: je voelt het
droge, kalkerige van een schedel.
HVC: Je werkwijze is: de realiteit
vastleggen met je camera en pas daarna denken waarmee je er naartoe wilt, waarna
je het beeld begint te Photoshoppen.
CW: Ik pas mij aan het onderwerp aan dat ik maak en zo ga ik telkens
zoeken naar de interpretatie van mijn fotografisch materiaal. Het besef van het
interpreteren van de realiteit rondom, zat al in mijn werk toen fotografie er
nog niet inzat: het omkeren van een object, het bekijken, het goed in beeld
brengen … Alsook de vraagstelling: hoe kan ik het tastbare weergeven in een
beeld? Later is de fotografie erbij gekomen, alsook de volgende factor: “Hoe
interpreteer je een foto in een schilderij?” In die zin is het telkens zo dat als
ik een beeld heb uitgekozen waar ik achter sta en van weet: dit wil ik tonen, ik
daarna nog de schilderkundige factor vertaling moet uitdenken of doorwerken.
HVC: Ik las dat je voor de opzet met
een beamer werkt, om je subject op doek te zetten.
CW: Ik vind het belangrijk om zo snel mogelijk de verhoudingen op mijn
doek te hebben staan, zodat ik daarop tijdens mijn schildersproces niet moet
zoeken en het doek niet nodeloos hoef te vermoeien en verder ook geen tijd hoef
te verdoen. Ik zie die projectie als een omheining.
HVC: Zet je alles eerst in potlood
op?
CW: Ik zet alles op in dunne olieverf of in tempera, met de foto’s in de
hand. Daarna maak ik de onderschildering met olieverf en veel terpentijn, in
verschillende toonwaarden.
Mijn oudere vlees- en portretwerken hadden een andere opbouw dan de meer
recente doeken. Die zette ik op met een imprimatura van ultramarijn blauw in
plaats van traditioneel te beginnen met een warme toon zoals gebrande sienna of
gebrande omber. De reden daarvoor was om die duidelijke vleesachtige kleur te
bekomen. Als je naar je huid kijkt, zie je je aders lopen en zie je de transparantie.
In mijn beginwerken zat er ook geen opzet onder, ik begon onmiddellijk nat in
nat.
Je moet sowieso blijven doorwerken en naar oplossingen zoeken. Je eigen
praktijk in vraag blijven stellen en niet bij één systeem blijven hangen. Op
die manier groei je.
HVC: Vernis jij je werken? Als je
vernist, kan dat toch een effect hebben op je dieptewerking.
CW: Ja en neen. Als ze lang genoeg in het atelier zijn, vernis ik mijn
werken, omdat ze dan beschermd zijn, maar soms is het niet haalbaar. Je moet
toch de droogtijd van de verf respecteren. Ik zie de vernislaag hoofdzakelijk
als een beschermlaag.
Baconcube 4, 2006, Olieverf op doek, 180 x 160cm |
HVC: Hoe bepaal je je formaten? Is dat intuïtief volgens het onderwerp?
CW: Eerst ben ik met de foto’s bezig, wat al een groot deel van het creatieve
proces uitmaakt. Dikwijls heb ik een bepaald idee en ga ik zoeken hoe ik dat
tot uiting kan brengen. Dat kan gaan van het opeenstapelen van stukjes spek tot
het in een bokaal proppen van een te grote vis, maar ik kan evengoed een
spinnenweb in de hoek van mijn atelier vinden en dan begin ik daar foto’s van
te maken en blijf ik zoeken tot ik het beeld heb vastgelegd met de
sfeergevoeligheid waar ik naar op zoek ben. Eens ik mijn beelden heb verwerkt,
ga ik ze fotoshoppen en dan projecteer ik dat eerst op een muur. Dan vraag ik
me af: “Hoe kan ik dit vertalen naar een schilderij? Hoe groot moet dat
schilderij zijn en welk formaat zal werken voor het beeld?”
Een tijd geleden heb ik een grote teddybeer geschilderd en wilde ik de
kijker het gevoel geven dat die teddybeer dezelfde grootte had alsof je een
klein kind was en die beer kreeg. Had ik de beer nog groter gemaakt, dan was je
tot een standbeeld gekomen en zou je als kijker niet meer die affiniteit
hebben. Elk werk heeft zijn formaat.
HVC: Hoe lang werk je gemiddeld aan een schilderij?
Nature Morte 2, 2010, Olieverf op doek, 140 x 140cm |
HVC: Hoe lang werk je gemiddeld aan een schilderij?
CW: In uren is dat moeilijk uit te drukken. Ik werk gemiddeld een vier- à zestal weken aan een schilderij.
HVC:
Je atelier paalt aan je huis. Heb je een vast ritme om er naar toe te
gaan?
CW: Ik heb echt wel een routine nodig. Maar ik heb ten eerste al daglicht
nodig, dus mijn atelieruren situeren zich sowieso tussen die uren. Met
kunstlicht kan ik niet werken. Ook aan reflecties heb ik een hekel. Ik heb
respect voor mensen die dat wel kunnen, maar mij lukt dat absoluut niet. Vooral
voor kleurgevoeligheid, lukt het niet met een TL-lamp te werken. Als ik dan de
dag erop, ’s morgens in mijn atelier kom, denk ik: “Wat is er hier gebeurd?” En
mag ik opnieuw beginnen. Ik werk ook in alle stilte, geen radio voor mij.
HVC: Hoe bepaal je je titels? Van je
portretten weet ik dat je “ze” met de voornaam benoemt. Dat is zowel een
intieme als oppervlakkige titel, want zo lopen er bijvoorbeeld duizenden Pieters
rond.
CW: In mijn titels is met de jaren een verandering gekomen. Rond 2003
stelde ik veel portretten tentoon, met af en toe een ‘vleeswerk’ ertussen om de
confrontatie aan te gaan, dit om de fragiliteit en vergankelijkheid van de mens
aan te tonen. In die werken was steriliteit heel belangrijk. Later is er ook
een sprong gemaakt naar bijvoorbeeld ‘de roadkills’ die ik heb gevonden. Daar
is die steriliteit ook nog doorgetrokken en wilde ik ook geen meligheid naar
voor brengen. Ik wilde dat beeld op een afstandelijke manier aanpakken, terwijl
het eigenlijk wel een emotioneel onderwerp was. Ik denk wel dat er een zekere
evolutie is geweest. Niet dat mijn werken nu super emotioneel zijn, maar ik
denk wel dat de interpretatie iets meer naar het sferige is gegaan. Ik ben
tegenwoordig op zoek naar wat meer mysterie. Portretten nummeren vond ik ook
niet kunnen. De titels vandaag zijn ook poëtischer. Mijn pas geschilderde
schedel heet: “Haunted by ill angels.”
HVC: Je hebt geen intentie om
schoonheid of afschuw te veroorzaken. Het is je vooral om de schilderkundige
benadering te doen. Alleen kleurgebruik, penseeltoets en compositie zijn van
belang. Bij je portretten vroeger vond je het ook belangrijk dat er sporen van
het verleden zichtbaar waren.
CW: De inhoudelijke aspecten van de vanitas zijn nog steeds aanwezig. Die
elementen zag je vroeger ook in mijn
portretten en vleesportretten: het blijft me
fascineren en inspireren. Als ik een kadaver op straat zie liggen, ga ik altijd
kijken welke sporen daarin aanwezig zijn. Hoe is er geleefd in dat ding? Wat is
daarmee gebeurd? Niet enkel de geschiedenis die in iets organisch zit,
fascineert me, maar ook hoe men het onderwerp leest, de afschuw die het kan
oproepen omdat we op een bepaalde manier zijn geconditioneerd en als gevolg
hiervan oordelen over mooi, lelijk; aantrekkelijk, afstotelijk; goed, slecht,
…. Welke normen en waarden heersen er in onze maatschappij en welke betekenis
hechten we aan een beeld, is datgene dat er getoond wordt werkelijk zo
afschuwelijk en afstotelijk of heeft het meer te maken met de moeilijkheid tot
het accepteren van onze eigen fragiliteit? Kan men schoonheid ontdekken in
datgene waarvan men het idee heeft dat het niet te aanschouwen valt, in
hoeverre kijken we echt, en in hoeverre bestaat er zo iets als de puur
objectieve waarneming?
HVC: Naast die objets trouvés, maak
je ook zelf composities in je atelier.
CW: Soms vang ik beelden op uit mijn omgeving en laten ze me niet meer
los, ik zoek er dan naar om deze tot op een bepaalde hoogte te reconstrueren en
stel me de vraag waarom dat beeld interessant kan zijn. Verder start ik
dikwijls vanuit een bepaald concept dat ik dan ga vorm geven.
Soms zijn het dingen die ik zelf in elkaar steek, zoals de ‘baconcubes’,
dat is een idee dat ik vooraf in mijn hoofd had: het stapelen van vlees. Ook de
in een bokaal gepropte vis die ik schilderde, is iets wat ik in mijn hoofd vond.
Of je kan op straat lopen, een plastieken bekertje op de grond zien liggen en
daar dan later iets mee doen. Het zijn impressies van de wereld waarin we ons
bevinden, ze vertellen iets over onze tijd.
Broken bones, 2014, houtskool op papier, 122 x 180cm |
HVC: Ik zie hier in je atelier een tekening hangen. Hoe benader je die tegenover je schilderijen? Hoe zie je dat in je oeuvre?
CW: Ik miste het tekenen. Na de academieperiode had ik het gevoel dat ik
geen tijd had om tekeningen te maken, omdat ik vond dat ik mij op mijn schilderijen
moest focussen. Maar de jaren verstreken en ik ging het tekenen missen. Daarom
heb ik grote formaten papier en houtskool uitgehaald en daar zijn ook deze reeksen
uit gekomen. Je krijgt ook andere mogelijkheden omdat het zwart-wit is. Zo
krijg je ook een andere sfeer. Ik hou van de matte antraciet kleur die de
houtskool afgeeft: de directheid, het
rudimentaire van het materiaal vormt een aangename afwisseling met de langere
tijdspanne die ik aan een olieverfschilderij spendeer.
HVC: Werk jij op karakter? Of is het
zuiver genieten?
Ben je rustig of net heel onrustig
als je aan het schilderen bent?
CW: Als ik een dag heb geschilderd, ben ik kapot. Dan kan ik echt wel
neerploffen en zeggen: “Het gaat niet meer.” Doordat mijn formaten zo groot
zijn, is het natuurlijk heel fysiek werk. Daarnaast heb je ook een enorme
concentratie nodig. De momenten waarvan ik vind dat ik goed heb geschilderd,
zijn de momenten waarop ik me niet meer bewust was van mijn omgeving. Je zit in
een niveau ertussen: héél bewust en gefocust en geconcentreerd, maar anderzijds
is alles weg en zit je in een soort van vacuüm. Ik wandel ook constant in mijn atelier:
hoe ziet een schilderij er uit van ver, hoe van dichtbij?
HVC: Kunst begint waar het kunnen van
de meesten ophoudt.
Jij moet een ongelooflijk vakmanschap
en kennis van de verf hebben. Hoedje af daarvoor.
CW: Ambacht is geen doel, het is een middel. Ik ben op zich niet vies van
het woord ambacht, maar in de kunst hangt daar soms wel een geurtje aan. Ik
vind sowieso dat je eerst een taal moet leren of ontwikkelen voor je een
verhaal kan vertellen.
HVC: Je propageert ook niks
moraliserend.
Ik zit nu naar een werk te kijken in
je atelier – Meatpearls – welke
ervaring wil je dat ik heb als dat werk naar mij kijkt?
CW: Ik tracht niet te moraliseren, stel wel in vraag. Choqueren is
bijvoorbeeld nooit mijn uitgangspunt. Ik denk dat het vooral een confrontatie
is en een nieuwsgierigheid naar dingen die wij normaal niet willen bekijken. Je
ziet een klein fragment van een stukje vlees dat eigenlijk al aan het bederven
is. Het zijn dingen die wij in het dagelijkse leven vies en afstotelijk vinden.
We moeten er soms ook eens bij stilstaan wat er werkelijk te zien valt. Ik denk
dat wij heel snel door de wereld razen en het soort beelden dat zich
gemakkelijk aan ons opdringt, slikken als zoete koek. Er zijn zoveel
fascinerende dingen en die wil ik als kunstenaar aanduiden.
Ik heb Web of tears gemaakt, en
dat was gewoon een spinnenweb in een goot, waar druppels water in hingen die het
vuil omkapselden. In feite dus gewoon ‘trash’,
maar voor mij was dat gelijk aan het vinden van een juweel. Die schoonheid wil
ik graag meedelen.
Web of tears, 2010, Olieverf op doek, 90 x 135cm |
HVC: Is er plaats voor het toeval?
CW: Je mag het ook niet te rigide zien: er komen sowieso heel wat
interpretaties aan te pas. Je moet blijven denken en hérdenken. Ik ben
behoorlijk gecontroleerd aan het werk, maar
tracht zeker ook de confrontatie en communicatie met het doek aan te gaan, met
andere woorden: onverwachte elementen die
tijdens het schildersproces optreden, te
bevragen en te zien of ze kunnen functioneren binnen het geheel.
HVC: Zijn er beperkingen aan de
manier waarop jij werkt?
CW: Ja natuurlijk. Het is duidelijk wat ik doe. En als ik in het wilde weg
ga experimenteren, kom ik bij een ander gegeven uit. Dus die vragen worden wel
gesteld. Ook in mijn voorstudies moet ik denken aan wat er kan en wat er niet
kan. Het is ook niet de bedoeling om helemaal buiten mijn werk te stappen en
van scratch te beginnen. Daar heb ik
ook geen zin in. Je bouwt een oeuvre op, je hebt daar grenzen in gesteld en dan
begin je met je ellebogen te duwen om te zien hoe ver je daarin kan gaan: of je
buiten je grens nog iets extra kan toevoegen. Er zijn uiteraard grenzen, anders zou je alles doen en heb je niets meer
over.
Atelier Cindy Wright februari 2014 |
HVC: Ik las: “Kunst is een gesprek, schilderen is denken.”
CW: Kunst en dus ook schilderkunst is uiteraard een communicatiemiddel. In de eerste plaats maak ik een werk omdat ik
het wil maken maar verder stel ik mij ook de vraag wat iemand anders zou kunnen
lezen wanneer die naar mijn beelden kijkt. Ik wil natuurlijk ook wel dat het
binnenkomt bij de kijker en hij daar in zijn hoofd door vastgegrepen wordt. Verder
vormt het schildersproces voor mij zeker een balanceren tussen het uitvoeren van een schilderkundige act en
het bevragen van wat je net al dan niet volledig bewust geschreven hebt op doek.
Er moet plaats zijn voor het zoeken naar oplossingen. Deze bevraging herhaalt
zich gedurende een bepaalde periode tot ik besloten heb dat het werk af is.
HVC: Kunstenares Gisèle d’Ailly zei:
“Zelfs de kostbaarste kunstwerken moeten het afleggen tegen de genialiteit van
de natuur.”
CW: Het zijn twee verschillende dingen: de natuur is de natuur, ze is
oneindig en dat heeft natuurlijk zijn kracht en zijn verwondering. Daar kan ik
als kunstenaar niet tegenop. Laat mij ook niet gaan skiën in de bergen, want
zet mij op die top en ik ben helemaal overweldigd door de omgeving. Ik zou daar
alleen maar accidenten veroorzaken. (lacht)
Mijn eigen nietigheid wordt daar extra onderlijnd.
Ik denk ook dat het heel duidelijk is dat een schilderij een realiteit is,
een werkelijkheid is. Zoals René Magritte
zegt: “Ceci n’est pas une pipe”, of zoals Godard het stelt: “Kunst is niet de
weerspiegeling van de werkelijkheid, het is de werkelijkheid van de
weerspiegeling”.
Een schilderij is ook een communicatiemiddel: je steekt een beeld in
elkaar en ik gebruik daarvoor objecten en herkenbare dingen uit de wereld. Op
die manier is mijn taal ontstaan.
Kunst kent ook een zekere begrenzing, de betekenis wordt duidelijk binnen
een afbakening.
HVC: Prof Willem Elias antwoordde in
een radioprogramma op de vraag: “Wat is kunst?”: “Kunst is leven na de dood.”
Is kunst maken voor jou ook om ‘iets’
vast te zetten?
CW: Ik doe niet wat mensen van mij verwachten, want als ik morgen een
drang voel om een wending te geven aan mijn werk, waardoor het er anders
uitziet, dan doe ik dat gewoon. En natuurlijk is het dan niet fijn als
kunstenaar om kritieken te krijgen van: “Is dat wel van jou?” Waarom? En dan
zit je hier weer alleen in je atelier en kan je alleen maar besluiten dat je
moet doen wat je moet doen.
Verder zie ik kunst als stofdeeltjes die een eigen leven gaan leiden en
loskomen van degene die ze gemaakt heeft.
HVC: Mooi gezegd Cindy!
Hilde Van Canneyt, copyright 2015
Foto's werken: Tom De Visscher
http://hildevancanneyt.blogspot.be/2009/09/de-zeven-h-o-o-f-d-z-o-n-d-e-n-van.html
Cindy Wright stelt tentoon:
Solo tentoonstelling:
De Buck gallery N.Y.
November 2015
Groeptentoonstellingen:
Nature
morte
Ha gamle prestegard
Noorwege
06/06/2015 – 16/08/2015
Carnel desire
Museum Villa rot
Duitsland
18/10/15 -
21/02/16