Interview met OCTAVE LANDUYT (°1922), Gent, 2013
Beste
lezer, dit is geen interview zoals de andere.
Octave
Landuyt is een bezield spreker. Hij spreekt helder en duidelijk met een mooie
tongval, in perfect Nederlands, en hier en daar laat hij zijn Gentse roots nog eens
los. Een speciale ervaring. Verhalen waar ik geen vragen kan tussenwringen,
want die heeft hij toch niet gehoord. Hij volgt onverstoord zijn vele
gedachtegangen met allerlei vertakkingen en dan moet je als reporter loslaten
en die belevenissen en schrandere opmerkingen de revue maar laten passeren. Een
getuigenis van de vorige eeuw met de schranderheid van een wijs 21-eeuwse
filosoof-kunstenaar of toch een mysticus. Dit is nog meer in zijn woorden weergegeven dan jullie gewend zijn. Het zou zonde zijn om dit niet als zodanig weer te geven. Hij
spreekt bijna uitsluitend in de tegenwoordige tijd en ook regelmatig over
‘Landuyt’ als hij over zichzelf spreekt.
(wat niet wil zeggen dat eindredactie en constructieve opmerkingen of tips welkom zijn)
Hilde
Van Canneyt: Mijnheer Landuyt, wat een
fijne ontvangst!
Hoe
zou je jezelf voorstellen aan de jeugd van nu of wat zou een leraar aan hen
kunnen vertellen over jou?
Octave Landuyt: Die
gaan daar niet over praten. Dat zijn meestal heel goede pedagogen, maar je moet
veel in je zak hebben om veel te kunnen geven. Van de wiskunde leren we in de
lagere school niet veel behalve rekenkunde, terwijl de draagwijdte van de
wiskunde van een heel andere orde is. Dus wat zouden ze moeten vertellen over
de kunst?
HVC: Dat kunstenaar Octave Landuyt in de jaren ’50 in de Biënnale van Venetië zat bijvoorbeeld?
O.L.: Ik herinner me als twintiger dat ze zeiden: ‘Oh,
Monsieur Landuyt, c’est le petit instituteur du long de la Lys.’ Ze wisten
niet eens dat het Kortrijk was en het is voor een deel zo gebleven. Er is nog
niet veel veranderd.
HVC: Ik vind dat raar dat ze niet over je spraken,
want je was toch een van de bekendste kunstenaars in België en ook zeer bekend o.a.
in New York.
O.L.: Ik was het ventje dat alles ter sprake
bracht, dat niet akkoord ging met de manier van zaken te benaderen, die de culot en het slechte idee had om dat te
zeggen. Dat mocht de koning zijn, een minister, ik was capabel om te zeggen: “Zwijg vent, je bent maar een klootzakske” en
dat mocht niet en dat mag nog altijd niet. Het volstond dat men mij wilde
uitnodigen en dat men onmiddellijk reageerde: “Oh, laat die Landuyt alstublieft
thuis.” Het was ook zo in New York.
HVC: Was je dan meer berucht dan beroemd?
O.L.: Als je wil ja, ik zou zeggen beide, maar dat
beroemd zijn zat hen dwars: “Hij is zo en zo en hij kan nog schilderen ook en
dan nog verstandig”, dat maakt het alleen maar erger.
HVC: Het is toch niet voor niets dat ze je overal ter
wereld uitnodigden?
O.L.: Mijn manager, een jood en een zeer vooraanstaande
persoon in de States, is één van mijn grote verdedigers geweest. Hij
telefoneerde me soms als ik een opening had: “Blijf maar ginder, voorlopig is
er nog geen boel.” (lacht)
HVC: Op een of andere manier heb je toch iets
losgemaakt bij de mensen?
O.L.: Ja, maar stel je voor dat ik een interview
moet geven over een bepaalde tak van de wetenschap waar ik niets van ken. Wat
ga ik vertellen? Wat gaan ze me vragen? Dat is de breuk die ontstaat, zoals je
me in het begin vroeg over de onderwijzers. Als hij verstandig is gaat hij een
boek nemen, maar meestal gaan ze oppervlakkigheden vertellen die niet tot mijn
vak behoren, zoals de prijs van een werk. Zelfs mensen die het zouden moeten
kennen, gaan nog banaliteiten vertellen.
Neem nu dat boek van Eli Saegeman
(schreef het boek Het fossiele licht of Landuyts
Alleenspraak, red) Hij komt nu al jaren elke zondagnamiddag. Die heeft al zoveel meegemaakt, dat hij
begint te ervaren waarover het gaat. Ik ben blij dat ik met iemand kan
dialogeren en die, als het nodig is, het ook voor mij kan schrijven. Ik zou het
ook kunnen schrijven, maar ik voel me onwennig. Ik spreek niet over mezelf
natuurlijk, maar over de problemen die ik heb. Het probleem aanraken is maar
waardig voor mij als het authenticiteit uitstraalt.
HVC: Het eindresultaat is voor jou wat eraan voorafgaat?
LANDUYT Octave, tableau 'Dialogue itératif', 1954 (Museum Kortrijk) |
HVC: Het eindresultaat is voor jou wat eraan voorafgaat?
O.L.: Het gaat niet om de essentie van de tekening.
Het gaat niet om de appel die erop staat. Wat functioneert dan wel? Dat is wat
ik met het boek bedoel.
(Zijn dochter komt even kennis maken en trekt enkele foto’s. Octave Landuyt gaat onverstoorbaar door.)
O.L.: Ik krijg de kriebels als men zegt: ‘Het is nieuw en dus is het goed.’ Dat is niet waar, dat is een grove leugen. Dat kan waar zijn, maar zeker niet altijd. De Nieuwe Orde van Hitler was ook nieuw, maar niet goed hé. Of als ik aan het neuten ben: ‘Het is altijd zo geweest’. Het is niet omdat het altijd zo was dat het ook goed is. Dat zijn van die dooddoeners die je bijna overal in de pers vindt. Ofwel wordt het onderhuids verteld, zoals: ‘Het is goed, want het is een van de onzen’, politieke kleur enz. Het zijn valse redeneringen met gebrek aan objectiviteit. Men zegt bijvoorbeeld: ‘Landuyt is een groot artiest, want hij heeft verschillende werken in The Modern Art Museum in New York.’ Buiten Paul Delvaux en René Magritte hangen er niet veel Belgen, geloof ik. Het is niet omdat mijn werken daar hangen dat ze ook goed zijn.
HVC:
Je vindt ook dat veel mensen werken maken “voor in de boekskes”.
O.L.: Ja, en ik mag me daar eigenlijk ook bijrekenen.
Ik voel me soms een hoer die den trottoir
doet. Verschijnt er een mooie foto met recensie in een kunstblad, dan
durven ze niet aan u komen. Waarom? Ja, ze kunnen buiten vliegen op de
redactie. Het is gebeurd, ik heb het meegemaakt. Die mensen worden niet betaald
door de redactie, maar door de galerie. Wat wil dat zeggen? Trek de ladder weg!
De artiesten moeten
betalen om in een blad te mogen komen. Ik ben de enige Belgische artiest die in
de Quadrum Revue stond, het blad met enkel internationale kunstenaars. Iemand
vroeg eens: ‘Hoe komt het dat er nooit Belgische artiesten besproken zijn?’ Dat
gaat zo: mijn marchand moest voor een
kwart pagina in de jaren ’60 een half miljoen Belgische frank betalen, een
kapitaal in die tijd.
HVC: Denk je dat het nu nog altijd zo is in de
kunst?
O.L.: Een beetje??
’t Is vertiendubbeld! Het is niet oneerlijk, maar het is verblindend en
onjuist om een zicht te krijgen in de kunst. Ik heb het meegemaakt. Ik was
genoeg ‘en vue et en vogue’, omdat ik ook in de blaadjes van de banken stond,
waar de quote van de artiesten in stonden.
HVC: Dat maakte dat je een hoge marktwaarde had en
hebt?
O.L.: Ja, maar ik doe er niets voor, dat is mijn eerlijkheid.
HVC: Het duurde tot je 34ste voor je
iets verdiende en doorbrak. De mensen kopen de kunstwerken die af zijn, maar
volgens jou is het slechts de laatste acte van een toneelstuk en eigenlijk zou
je het hele toneelstuk moeten zien om het te begrijpen.
(Octave
Landuyt begint over Sartre en wijdt uit over het existentialisme aan de hand
van een koffiekannetje dat bestaat voor de ene en al dan niet voor de andere -
l’existence en soi, pour soi et pour l’autrui – en mondt uit bij de oorlog.)
O.L.:
In de oorlog zijn me zaken overkomen die ik niet gevraagd heb. Ik ben
erin geduwd. Dat heeft me enorm gemarkeerd.
Door omstandigheden sukkel ik in een inlichtingendienst. Na de bevrijding
steken de Amerikanen me in een dienst op de Grote Markt op het stadhuis van
Kortrijk, waar toen ook het politiecommissariaat was. Wat ik daar beleefd heb,
dat kan je niet geloven, je moet er zelf ingezeten hebben. In die tijd werden
nog dingen gebruikt om iemand af te tuigen bij ondervraging. De papieren die
gevonden werden in de Commandaturen van de Duitsers op vliegvelden en zo moest
ik filteren en doorgeven. Dat werd mijn tweede job. Wat ik daar meegemaakt heb
over bestaande situaties ter plaatse in Kortrijk… !
Ik tekende toen voor het
tijdschrift ‘Marie-Claire’ en moest karikaturen maken van die zittingen. Er
mochten geen foto’s gemaakt worden, maar voor tekeningen was geen verbod
voorzien. Ik werd geboeid buiten gebracht door de gendarmes. Dan zeiden ze: ‘Landuyt heeft die dossiers gezien.’ Ik
wist teveel. Dat heeft me veel nadeel berokkend. Gezien mijn background was dat
olie op het vuur.
Ik ben gedeeltelijk een
geëngageerde schilder geweest. Ik schilderde de Rode Vaan, een vrouw die tussen
het wasgoed een rode doek ophing, van die dingen, maar ik besefte plots dat ik
maar een salonsocialist was.
Toen ben ik bewust gaan
werken in de industrie, bij De Coene in Kortrijk. Ik maakte dan een paar toppers,
die uitgevoerd zijn in de States: een
open toonbank, collectieve waterfonteinen, lavabo’s voor fabrieken enz. Ze hebben
dan een groot fabriek ontworpen om dit alles te fabriceren en binnen de maand
waren er 350 mensen aangenomen. Toen zei ik: ‘Dat is het, Landuyt en de rest,
die sociale groepen, wat is dat?’
Ik heb nog gezegd aan de
toenmalige ministers die van onder mijn Rode Vaan kwamen: ‘Waarover spreek je?
Over de dotaties, maar de werkmensen zie je maar van de buitenkant, ik zie ze
aan de binnenkant.’ En dan zijn ze kwaad op mij. Ik maakte me vijanden, maar ik
kon het niet laten.
Mijn grootvader was ook
zo. Hij was de zoon van een vlasboer uit Deinze. De Landuyts komen allemaal uit
die streek. Er is zelfs een gemeente die Landuyt heet.
In de jaren ’60 moest ik
naar een nieuwe galerie gaan, dezelfde uitbater als die van New York, maar daar
ving ik teveel wind. Het was al Landuyt dat de klok sloeg en de anderen kwamen
in de schaduw. Ze zeiden: ‘Je krijgt de grootste galerie van Noord-Amerika,
maar in New York hebben we je genoeg gezien. Dat is een kwestie van commerce,
dat bestaat in de industrie ook. ’t Was te nemen of te laten.
Ik ging mee met mijn marchand - een van de beste die ik
kende - naar Detroit. Mijn manager zei: ’Je hebt niet de grootste marchand’.
Hij wou niet Landuyt, Delvaux en Magritte samen steken. Scherp gezien, want
Magritte was wel een moeilijke, er zou ruzie van komen.
HVC: Dus je hebt Magritte nog persoonlijk gekend?
O.L.: Jazeker, we hadden dezelfde manager. Maar
Delrue (de marchand) was zo’n fijne vent, ongelooflijk. Wat hij vertelde was zo
lucide! Hij heeft nooit een collectieve willen doen met ons drieën. Je moet die
niet tegen elkaar uitspelen.
Dus op die opening in
Detroit komt er een man op me af en zegt: ‘Hallo Mister Landuyt! I’m Landuyt.’
Zo kwamen er zeker 15 mensen naar me toe die Landuyt heetten. Die mensen kwamen
uit het dorp Landuyt bij Deinze. Die hadden het land moeten verlaten, omdat het
rebelse mensen waren, vooral wat de katholieke waarden betrof. Mijn grootvader
heeft het gevolg gekend van die situatie. Toen zijn vader stierf, verloor hij
zijn erfenis, omdat ze hem een kruisje lieten maken en zo was hij van de ene op
de andere dag zijn geld kwijt. Hij was schoenmaker in de Lievensstraat, De Rode Laars, dat zegde ook al veel ten tijde van de opkomst van het socialisme. Hij
was goed bevriend met Anseele. Er werd van de kansel gezegd dat de mensen geen
schoenen meer mochten kopen bij hem.
Hij was dus verplicht om
te verhuizen naar een achterbuurt, in de Korte Stropstraat rechtover het
krankzinnigengesticht, het zothuis zeg maar. Daar ben ik geboren en grootgebracht.
De mensen van de foor
hadden tussen twee foren geen onderkomen. Ze hadden toen nog geen woonwagens.
Mijn grootvader ving een aantal van die foorkramers op in een klein huisje van
4 meter façade. Ze sliepen op de grond. Dat waren de mensen met wie ik een goed
contact had en ook met de zotten die regelmatig langskwamen.
HVC: Vandaar die speciale gezichten, toch een ‘handelsmerk’ van jou?
O.L.: Mijn beste vriendin was Lyne. Ze was een
getroffen vrouw, altijd een beetje vuil, want ze gebruikte snuif. Mijn
grootvader snoof ook. Hij zei altijd: ’Als je samen snuift gebeurt er iets
tussen twee mensen.’ Dat typeert hem ten voeten uit.
En die speciale gezichten,
ik noem dat petit Jésus, wat
eigenlijk het toeval is: serendipity,
iets vinden, terwijl je iets anders aan ’t zoeken bent. Wat vindt een
wetenschapper, hoe vindt hij dat? Neem Einstein. Als men vroeg: ‘Hoe heb je dat
gevonden?’ Antwoordde hij: ‘Ik heb dat niet gevonden, ik heb dat gekregen.’ En
Picasso zei: ‘Je ne cherche pas, je
trouve.’
In de wetenschap moet je
wel een goed inzicht hebben, de zaken kennen en dan komt er iets bij. Ze noemen
het toeval. Ik geloof niet in het toeval.
HVC: Je denkt dat de dingen niet zomaar gebeuren,
dat er verbanden zijn. Het feit dat je hier met mij zit, is geen toeval volgens
jou?
O.L.: Nee, het is zo omdat het zo moet zijn. De wet
van het toeval wordt wiskundig berekend, kijk naar de curve van Gauss. Wat
gebeurt er als je buiten die curve valt? Ik zit buiten die curve. Einstein zat
ook buiten die curve. Hij weet zoveel.
Neem nu Alexander Fleming.
Hij zit met heel zijn team in zijn labo te werken en dat team ziet dat Petri
schaaltje niet liggen, maar Fleming wel. Hij vindt de penicilline uit,
zogenaamd toeval, petit-Jésus, maar
hij had die schimmel gezien en de anderen niet.
Het gaat nog verder. Iedereen
is niet zo, ik ben wel zo. Het is niet altijd plezant hoor.
HVC: Wat is niet altijd plezant?
O.L.: Die cadeaus krijgen.
Ik las eens een
fascinerend boek van een man die het hoofd was geweest was van le deuxième bureau, de CIA van
Frankrijk, die von Braun gaan halen zijn voor de Amerikanen en die blijven
werken is voor Amerika, ondanks dat hij ingeschreven lid was van de nazi’s.
Toen ik zijn boek las, viel ik bijna omver. Een brein, iets verschrikkelijks! Ik
doe dat boek dicht en zeg tegen mijn vrouw: ‘Die man zou ik nu echt eens willen
leren kennen.’
’s Anderendaags wordt er
gebeld en die man staat voor mijn deur! Je schrikt je rot: je wordt
geconfronteerd met iets wat ik niet durf zeggen. Ik zeg het nu wel. I believe in angels, in spoken zo je
wilt. Dat was het dus niet, maar je moet zoiets ook niet tegen iedereen zeggen.
HVC: Eigenlijk wil je zeggen dat er in je leven
veel vreemde dingen gebeurd zijn.
O.L.: Ja, het gebeurt me nog alle weken.
HVC: Mag ik je iets vragen over je boek ‘Pantachoré’?
Wat wil dat zeggen?
O.L.: Dat woord komt van de Grieken, 450-500 jaar
v. Chr. Als je ziet wat ze ons wijsmaken, dat is zelfs schandalig. Ook in het
onderwijs wordt daar niet over gesproken. Dus 500j v. Chr. spreekt men over
atomen, elektronen. Hoe konden zij dat voor de drommel weten toen? Als je dan
zegt: ‘Petit Jésus kan het niet zijn
he’, wat is het dan wel? ‘Sjjjt, spreek daar niet over.’ Ik geloof dus dat er
een beschaving geweest is voor de onze. Als je ziet hoe de continenten toen
lagen, niet zoals nu he. Atlantis noemen ze een legende, een mythe. Dat is geen
mythe, ik kan dat bewijzen, maar goed, we gaan daar niet over praten. Dat heeft
niets te zien met Landuyt hé, maar het heeft wel te zien met de ingesteldheid
van Landuyt, hoe hij functioneert, hoe hij heeft gefunctioneerd.
HVC: Is het dat waarnaar je op zoek bent?
O.L.: Dat is toch wat ik in dat boek zet. Ik denk
dat het heel belangrijk is dat je het eens goed bekijkt.
HVC: Je hebt het eigenlijk over alles wat zich afspeelt tussen leven en dood.
De escadrille |
HVC: Je hebt het eigenlijk over alles wat zich afspeelt tussen leven en dood.
O.L.: Mmm ja, maar weet je, als je kwam om een
interview af te nemen, heb ik me afgevraagd: ‘Wat ga je doen, vent?’ Ik zei
tegen mezelf: ‘’t Zal afhangen van hoe haar borsten hangen.’ Wel, dat speelt
soms een rol, want ik zeg: als je zou overkomen als een trut, dan zou ik gezegd
hebben: ‘Ok, stel maar je vraagskes en
dan zou ik dezelfde rommel vertellen als tegen de anderen, want die stellen
allemaal dezelfde vragen.’ Dat duurt nu al vijftig jaar dat men dezelfde vragen
stelt en dat ik dezelfde antwoorden geef. Je zou kunnen zeggen: ‘Ja, maar ’t is
toch normaal, want het gaat over dezelfde persoon?’ Nee, nee, nee. Het is ook
niet waar, de waarheid is anders en daar wordt niet over gesproken. De mensen
zeggen: ‘Oh, vertel dat maar niet, ze gaan er toch gene kloef van verstaan.’
Ik heb enkele tientallen
jaren geleden meegemaakt dat de vijftig topgeleerden die in de atoomwereld
werken op doorreis naar Rusland waren in het heetste van de koude oorlog,
tijdens de grote ren naar de verovering van de maan. De schoonzoon van mijn marchand was één van die mensen en
had gesuggereerd: ‘Als jullie naar Europa gaan, stap eens af bij Landuyt.’ En
die komen hier af. Ik heb nog naast hen gezeten tijdens het presenteren van hun
film. Ik heb dat niet rondgebeld, hé. Ik ben geen Jan Hoet die gaat bellen. ’t
Gaat er bij mij niet om in de bloemetjes gezet te worden. Dat heb ik nooit
gedaan. Ik geloof dat jij de eerste bent aan wie ik dat vertel, maar goed.
En dus, die mensen zijn hier,
in de pers geen woord, niks! Als je nu bedenkt dat de top van de internationale
intelligentsia in België is en geen woord daarvan in de pers: niks, niks. Niet
te geloven!
Octave Landuyt begint over
het onafgewerkt paard van Da Vinci en komt terecht bij zijn grootvader en
Anseele, die beweerden: ‘Je moet niet zorgen voor de boterham van de werkmens, maar je moet zorgen dat hij
verstand heeft, dan krijgt hij vanzelf eten. Dan gaat hij er vanzelf voor
vechten.’
De luminositeit van die
uitlaat van mijn grootvader stelde veel in vraag over de beweging van
Vandevelde, de voorvechters van die tijd, maar ze waren weer niet in orde, hé.
Hij was dus ook weer geen socialist meer, maar een soort anarchist en ik heb
dat overgeërfd van hem. Ik heb dat daar allemaal met die mensen ervaren.
HVC: Vind je politiek ook belangrijk voor de
kunst?
O.L.: Nee, nee, het is
geen politiek: het is een ingesteldheid.
Er was eens een Franse
koorddanseres die zei: ‘Mijn wereld is de arena in ’t circus.’ Als ik dan hoor
wat een wiskundige vertelt over de cirkelomtrek en dat vergelijk met wat dat
meisje vertelde, dan val ik omver. Ofwel is dat meisje zo verstandig, ofwel
zijn die wetenschappers zo verstandig dat ze uitdeinen op andere terreinen. Ze
zeggen: ‘Er is een cirkelpunt in ’t midden, die zie je niet, maar die is er
wel.’
Beneden in de living staat
er zo’n klomp met kristallen van amethist, samengevoegd in dezelfde blok met
gefumeerde kwartsen. Als ik dat van buiten bekijk, is dat gefumeerde kwarts,
maar wat dat van binnen is, zie ik niet.
HVC: En het binnenste is wat je het meest
interesseert?
O.L.: Dat is gestructureerd zoals in kristallen.
Als bijvoorbeeld een berg van basalt verweerd is, zie je die kristallen bloot
zitten.
HVC: Sorry Mijnheer Landuyt, maar ik ken niet veel
van wetenschap.
O.L.: Dan gaat ge
ook niet veel kunnen vertellen over met wat ik bezig ben. Zie je dat niet? Die
amethist is gestructureerd vanbinnen. Een briljant is ook gestructureerd
vanbinnen. Wat doet de kliever? Hij klopt waar de kristallen samenkomen en dat
splijt dan. Een kliever is dus een splijter van diamant.
Ik ga je nog iets
vertellen over het zogenaamde toeval, dat ik petit jésus noem: er is een mijnheer die zijn vliegtuig mist en
belandt in de vroegere terminus van Sabena, rechtover het Paleis voor Schone
Kunsten. Hij had dus niets te doen en stapt het Paleis voor Schone Kunsten
binnen. Hij wordt ontvangen door de directeur-generaal, omdat die mijnheer
adviseur was van de President van de States, Eisenhouwer. ‘Ah ja’, zei die man,
‘er exposeert hier iemand die nog voor de Amerikanen gewerkt heeft tijdens de
oorlog.’
Dan was ik zo eergierig,
dat ik zei: ‘Je gaat toch niet achteruit gaan en tonen dat je zo’n ei in je
broek hebt?’ Maar ik had dat ei in mijn broek. De directeur-generaal zei tegen
mij: ‘Allez Octave, doe die kisten eens terug open en haal er eens wat
schilderijen uit.’ De expo was juist helemaal gedaan. Ik antwoordde: ‘Ja, ze
moeten maar komen tijdens de expo en niet als het gedaan is.’ Hij zei: ‘Je hebt
die zaal gratis gehad, terwijl de anderen ervoor betalen. Je moet het dan maar
doen voor mij.’ Ik pakte dan maar met een lang gezicht wat uit. Hij bekeek dat,
zei niets en is weggegaan. Ik was razend. Hij had tenminste kunnen zeggen: ‘’t
Is goed of ’t is niet goed.’
Die mens is mijn manager
geworden, het toeval, petit jésus, hé. Die heeft me in de rug geduwd.
‘Toevallig’ zijn vliegtuig gemist enz. Mijn leven is daardoor bepaald geworden.
HVC.: Je hebt toch ook iedere dag gewerkt. Er staan
hier zoveel werken en je hebt er nog zoveel meer gemaakt. Je wilde toch iets
over het leven vertellen aan andere mensen?
O.L.: Ja, ja, dat wel. Ik heb gewoon ZELF geleefd.
HVC: Je hebt eens gezegd, al ben ik het daar niet
mee eens: ‘Ik heb geleefd lijk ne zot
en heb dan ook het uiterlijk dat ik verdien, met disproporties in mijn gezicht.’
O.L.: Zeg dat nog eens Hilde! Dat ik geleefd heb lijk ne zot, dat wel, maar dat andere …?
HVC: ’t Is wel al lang geleden hoor. ’t Was in
’76.
(Ik moet het nog eens langzaam voorlezen,
red)
O.L.: (lacht) Dat heb ik echt niet gezegd hoor,
maar wat schrijven ze ook allemaal.
(koffiepauze, waar Octave weer een verhaal start en ik het knopje van het bandje weer opzet)
(koffiepauze, waar Octave weer een verhaal start en ik het knopje van het bandje weer opzet)
O.L.: ….. en
die madame is toevallig de moeder van een zeer groot schrijver, maar die
collaboreerde. Ik lig daar op de grond zogenaamd van mijn sus gedraaid, maar dat was pure show, want ik was niet
bewusteloos. Ik zag waarschijnlijk zo bleek als een lijk, want om dat te
simuleren moet je durven hoor. Het kon positief evolueren ofwel zat ik in een
van de Duitse kampen. En die mevrouw schreef een briefje. Ze kende mij, omdat
ze in mijn buurt woonde. Stel je dat eens voor! Die stuurt mij een briefje van achter haar bureau. Toen dacht ik: ‘Die
doet iets voor mij.’ Ik pak dat briefje en toen ik het opendeed was dat een ausweiss om weg te gaan. Dat zijn geen
normale dingen. Nadien kreeg ik het dossier van haar zoon in handen, die
beschuldigd werd van collaboratie. Hijzelf heeft het nooit geweten. Vele jaren
later heb ik het kunnen zeggen aan zijn broer. Ik wou niet zeggen: ‘Ventje, als
jij hier rondloopt is dat dank zij mij.’ Dat is mijn stijl niet. Dat ik zo ne goeie ben, dat helemaal niet, maar
het ligt niet in mijn lijn.
Nog een ander voorbeeld
van die eigenaardigheden: Ik kijk vorige week naar TV. Je ziet een man lopen
met een hondje aan de lijn. Ik zeg tegen mijn vrouw: ‘Kijk, het is helemaal
Boy.’ ’t Was precies de weergave van mijn hondje dat ik had. Die man loopt
verder en roept: ‘Boy, kom hier!’ Als dat één keer gebeurt, zeg je: ‘Da’s
toeval’, maar als dat regelmatig gebeurt,…
HVC: Denk je dat je een speciale gave hebt voor
dit soort dingen? Je bent er wat voor gekend hé, dat je werk wat griezelig of
angstig oogt?
O.L.: Griezelig zou ik niet durven zeggen. Voor mij
is dat niet griezelig. Het is gewoon een andere wereld.
HVC: Heb je bij het schilderen ook die
hallucinerende indruk?
O.L.: Neen, dat niet. Ik wil maar zeggen dat ik in
een bepaalde toestand verkeer, in het frans zou men zeggen écorché, wat fel afgestroopt is. Ik ben zeer gevoelig aan wat er
gebeurt en ik zie zeer vlug verbanden tussen dingen.
Kijk, we gaan een minuutje
stoppen en dan ga ik iets vertellen wat je veel zal zeggen over de manier
waarop, omdat je daar zo op insinueert en dat is het allerbelangrijkste.
HVC:
Ik zet de recorder even uit.
(maar
opnieuw wordt er verder verteld… )
Ik woonde in een rurale
streek en werd uitgenodigd door de boerinnenbond die een kookboek uitgebracht
hadden, een heel goed kookboek overigens. Ze vroegen me daarna of ze mijn
atelier eens mochten bezoeken.
Hiernaast woonde Brickske
Verwilders, arme boeren, de vloer was niet geplaveid. Hij woonde nog op de
voute, waar je niet kon rechtstaan, om maar te zeggen, heel simpele, maar geen
domme mensen, zeer aandachtig en gemanierd, de pet in de hand. En er is een madame,
een zwaarlijvige boerin die me in ’t plat Gents vraagt: ‘Menier Landoat, mak ik u ne kier wa vroage?’
‘Ba joak, madame.’ ‘Mo past up he, want ik kenne d’er niks van, maar waarom
maakt u dát schilderij in olieverf en dát in pastel?’ Right tot he point he! Ik
heb dat door een reporter nooit horen vragen.
Wie ook die vraag had
gesteld, is Koning Boudewijn, de enige koning die titel waardig. Geen enkele
pretentie, die kwam hier binnen,
zette zelf de tafel en goot de koffie uit. Hij legde zijn hoofd in zijn armen
en zei: ‘In België is ’t allemaal zo moeilijk. ’ Hij was omringd door mensen
die hem niet de juiste raad gaven. Hij vroeg me: ‘Wat denk je daar nu van?’ Ik
zal die bepaalde anekdote nu niet vertellen, maar het is zo dat ik hem heb
leren kennen. Ik zeg: ‘Spreek Nederlands, hé.’ Je bent toch ook koning van het
Vlaamse gedeelte van het land.’ Ik zet hier toch eens tussen haakjes dat ik
Franstalig opgevoed ben, dus zeker geen flamingant. Ik zeg: ‘Diene kardinaal die achter u liep, mooi
in de schaduw, meer dan de helft van de Belgen zijn niet katholiek, hé. En die
mensen die u geadviseerd hebben, dat is ook totaal misgelopen. Dat is hun
schuld. Smijt die buiten.’ Ik zei dat zomaar, maar ze hebben het allemaal
gedaan. De kardinaal en die mensen allemaal buiten. Hij is Nederlands beginnen
leren en zelfs zijn vrouw Fabiola ook. Ik dacht: ‘Chapeau!’
Hij had een dossier doen
opmaken over mijn werken en als hij hier kwam kon hij zeggen van wanneer een
schilderij was en waar het geëxposeerd geweest was. Ik heb dat nooit
meegemaakt, toet, wel nu met u, dat
je mij zegt: ‘Ik heb dat voorbereid.’ De meesten komen hier binnen en ze hebben
niks.
HVC: Wat me nu al de hele tijd op mijn tong
brandt: of “de zotten” uit het krankzinnigengesticht rechtover je grootvader
iets te maken hebben met de speciale hoofden die je maakt(e).
O.L.: Nee, niks.
HVC: Waar komen die rare hoofden dan vandaan?
Heeft het iets te maken met de oorlog? Soms las ik ook dat het iets te maken
zou hebben met de concentratiekampen of het feit dat je boven een veehandelaar
woonde.
O.L.: Ja, dat zou wel kunnen. Ik was toen een klein
kind en het was geen veehandelaar maar een slachthuis. Het was in Eeklo. Het
kan er zeker mee te maken hebben. Het bloed en vooral de dood was mijn
speelkameraad. Voor de meeste mensen is dat ‘oh’ en ‘aah’. Voor mij niet…
Bij mijn grootvader, waar
de zotten regelmatig kwamen, was er dus Lyne, een speciaal figuur. Ze kon niet
lezen of schrijven. Ze was totaal abnormaal, maar ze kon conversaties voeren
met die circusmensen. Die hadden gezien dat ze speciaal was, ik niet. Voor mij
was dat normaal. Ik kende toen nog geen kinderen om mee te spelen, alleen die
mensen. Zoiets wordt opgenomen in een zeer jong kind.
HVC: Wat je met de paplepel binnenkrijgt …
O.L.: Ja, het gebeurt vanaf de geboorte. Ik ben
gekneed op zeer jonge leeftijd en ik had grootouders die zich de moeite gaven
om dingen uit te leggen. Ik was zeer vroeg rijp, omdat ik nooit met andere
kinderen opgevoed was.
Ik hoorde vertellen dat,
als mijn moeder van de Opera kwam (mijn grootvader was voorzanger in het koor
van de Opera), ze tranen met tuiten gehuild had bij La Bohème van Puccini. Later heb ik die opera gezien in Parijs en
mee gehuild met mijn moeder in een bui van melancholie. Ik ben grootgebracht in
de Opera. Ze zeulden mij er telkens naartoe al van toen ik een baby was en
natuurlijk was ik de mascotte van de Opera.
Wat ik zou willen horen
als ik sterf, is Puccini. Zo is de cirkel rond.
(Octave Landuyt vertelt nog uitgebreid over zijn moeder die als kind
uitbesteed werd bij les ducs d’Arenberg, er afgeranseld werd en toen hij als
gevierd artiest een uitnodiging kreeg voor een gala, deze beleefd weigerde om
zijn moeder niet te schofferen.)
O.L.: Alles is één grote roman, één groot pak en daartussen is alles gegroeid.
HVC: Daartussen heb je ook veel met je handen
gewerkt, met kleuren bezig geweest.
O.L.: Als ik niet werk, dan voel ik me dood en als
ik niet meer zou kunnen werken … Ik was goed bevriend met Roel d’Haese, volgens
mij één van de beste beeldhouwers die we gehad hebben. Hij zei ook altijd: ‘Als
ik niet meer kan werken ga ik dood. Bij hem is het ook effectief zo gebeurd.
HVC: Als je je handen niet meer zou hebben…
O.L.: Nee, je schildert niet alleen met je handen,
je schildert met heel je lichaam. Dat geldt ook voor dokters. Iemand die alleen
specialist is in één bepaald domein, kent van geneeskunde geen bal.
HVC: Is je atelier de plek waar je het meest bent?
O.L.: Neen, want dat leven lijk ne zot, wat je hier vroeger aanhaalde, dat wordt hier
niet beleefd. Mijn grote droom was: opstaan en ergens een tekening gaan maken
in Wenen, een vliegtuig nemen en in Oslo iets gaan doen en dan terugkomen naar
Parijs, een koffietje drinken, enzovoort. Dat noem ik leven lijk ne zot, een soort exces.
HVC: Je zoekt rust in je atelier voor de onrust
daarbuiten?
O.L.: Die onrust is niet hier, dat draag je in je.
HVC: Bestaat die nood om naar buiten te gaan nog?
O.L.: Twee keer per week ga ik nog in de gieterij
werken. Het keramiekatelier heb ik moeten opgeven, maar ik probeer toch voort
te doen. Alles gaat zo vlug niet meer.
HVC: Doe je het voor jezelf of om te verkopen in
je galerij?
O.L.: Nee Hilde, dat is een totaal verkeerd begrip.
Doe daar nu eens afstand van. Als jij urineert, dan zeg je niet (wrijft in de
handen): ‘Ik ga eens gaan plassen, ik doe dat graag.’ Je doet dat niet graag,
het is een behoefte.
Kunst maken… och, het hoeft
voor mij geen kunst te zijn. Wat ik doe, dat doe ik als een behoefte. Ik moet
nu een schilderij gaan maken. Doe ik dat graag? Bah nee. Je zou zeggen: ‘Dat is toch geestig om dat te doen!’ Neen, voor mij is dat verschrikkelijk.
HVC: Kan je het daarna oké vinden?
O.L.: Nee, zelfs niet, want over ’t algemeen, iemand
die zegt: ‘Ik heb een goed werk gemaakt’, is iemand die het niet kent.
HVC: Dan moet je het ook nog aan de buitenwereld
tonen.
O.L.: Ik ben soms beschaamd dat ik het moet tonen.
HVC: Dat moet erg zijn. Je staat toch op een
podium bij wijze van spreken.
O.L.: Ik zeg altijd: ‘De persoon die niet kan
schilderen, is gelukkig.’ Die maakt zo iets min of meer en die zegt: ‘’t Is
schoon he’ en hij is blij. Ik ben nooit blij. Voor mij is het zelden goed.
HVC: Was je dan misschien gelukkiger geweest als
je nooit geschilderd had?
O.L.: Dat weet ik niet. Ik kan het mij gewoon niet
voorstellen. Het is zo geweest.
HVC: Je hebt wel veel uitzonderlijke figuren
ontmoet, juist door het werk dat je niet graag deed.
O.L.: Ik heb wel iets graag gedaan: ik heb heel
graag les gegeven. Als je iets uitspreekt, is het alsof je het doet. Zoals een
kind een porno-tekeningetje maakt op de binnenkant van het toilet. Dat is een
surrogaat van wat het had willen doen. Het is bijna hetzelfde wat ik doe, maar niet
op de binnenkant van de deur, wel aan de buitenkant.
Als kind woonde ik in de
buurt van huizen in aanbouw aan de rand van de stad. Ik durfde meer dan de
anderen en werd automatisch chef van de bende. We sprongen uit het een raam,
liefst met zavel ervoor, want het risico om je nek te breken was groot. De
meesten durfden dat niet. De keren dat mijn schoenen doorgescheurd waren, is niet
te tellen. Mijn grootvader, die schoenmaker was, begreep dat hij een kleinzoon
had die wilde vliegen.
Ik denk nog dikwijls aan
mijn grootvader en zeg dan soms tegen hem: ‘Je zou nu blij zijn, he vent!’
(Octave
Landuyt toont mij allerlei foto’s van vroeger en vertelt dat hij al met
olieverf schilderde vanaf zijn vier jaar.)
HVC: Voor jou is dat dus een tweede natuur?
O.L.: Ja dat maakte deel uit van mezelf. Op mijn
negende tekende ik naakte figuren in de academie tussen al die volwassenen. Ik
voelde mij beschaamd. Ze kwamen kijken naar mijn tekeningen en ik voelde me
echt niet lekker hoor.
Bij mij vertrekt alles
vanuit het plat vlak. Als kind ging ik te voet van de academie naar huis, een
heel eind. Als ik een tekening wilde meenemen naar huis, moest ik ze oprollen.
Ik had als eerste prijs na het 6de studiejaar een dik boek gekregen,
geschreven door een Duitse wiskundige en filosoof, von Leipniz, waar ik
aanvankelijk niets van begreep, maar door toedoen van mijn leraar wiskunde
begon er toch wat te dagen. Met mijn opgerolde tekening onder de arm, besefte
ik dat dit een derde dimensie was en dat alles daarop gesteund is.
Later in de industrie
besefte ik dat nog meer. Vanuit een platte plaat kan er een autowiel komen,
uitgestampt of uitgeplooid.
HVC: Is er voor jou een gradatie tussen
schilderen, juwelen maken of beeldhouwen?
O.L.: Met een metalen plaat kan ik van alles doen,
plooien, prutsen, alles wat je wilt, wat je niet kan zeggen van een metalen
meubel. Ik kon moeiteloos van het ene op het andere overgaan. Zo kwam ik
toevallig in het hout terecht, waarmee ik dan keukens ontwierp, enzoverder. Ze
dachten dat ik het voor het geld deed, maar voor mij was het enkel de uitdaging
om met andere materialen te werken met andere bestemmingen.
Eigenlijk ga ik niet van
het ene naar het andere, want eigenlijk doe ik hetzelfde werk. In de kunst
begrepen ze me niet.
HVC: Je ondervond meer waardering vanuit de
wetenschap en de industrie, dan vanuit de kunstwereld?
O.L.: Dat denk ik wel, ja.
HVC: In het boek dat je aan het schrijven bent,
wil je ook een aanvulling geven op je kunstwerken, veronderstel ik.
O.L.: De mensen van nu willen bepaalde dingen niet
begrijpen. Ze zijn 20 jaar en willen al een reputatie hebben van een Picasso
van 80 jaar. Dat is niet mogelijk.
Als dit boek er ooit komt,
kost dat enorm veel geld aan de foto’s die gedrukt worden, de rechten aan de
eigenaars van mijn werken, en zo meer.
HVC: Heb je iets toegevoegd aan de wereld met je
kunstwerken?
O.L.: Neen, ik ben volop ambetant geweest. Ik ontwricht de boel meer. Met mijn design heb ik
wel iets sociaal gerichts gedaan. Ik heb mensen werk gegeven.
HVC: Je hebt een hele scala beroemde schilders
gekend: Ensor, Permeke, Picasso, … Wie was de indrukwekkendste mens die je ooit
ontmoette?
O.L.: Iedereen heeft indrukwekkende dingen, maar bijvoorbeeld
Berger, kon me verbluffen door het vuurwerk van zijn verstand, maar dat kon
misschien ne grote smeerlap zijn. Je kunt
nooit weten, maar je voelde bijna een mystieke aanwezigheid bij zo’n mannen.
Ik heb nooit een
voorliefde gehad voor één kunstenaar, wel een voorliefde voor één bepaald werk,
dat heb ik wel. Dan denk ik: ‘Daar is hij top in geweest en de rest mag hij
weggooien.’
HVC: Je hebt blijkbaar meer gehad aan wetenschappers
dan aan kunstenaars?
O.L.: Ja, omdat je hun denken in een boek kunt
vinden.
HVC: Geloof je in de hedendaagse kunstenaars?
O.L.: Wat mij stoort is dat ze zo vlug mogelijk rijk
willen worden, maar ze vergeten dat je daar een heel mensenleven moet voor
opofferen. Pantachoré: alles is in
beweging, alles stroomt. We zitten nu even stil, maar we zitten helemaal niet
stil: de aarde draait, we vliegen door de ruimte aan hoge snelheid. Niets is
wat je ziet. In kunst is dat ook zo. Voor het werk van de ene artiest heb je
een andere ingesteldheid nodig dan voor een andere artiest.
Ik wil niet met stenen
gooien, het is mijn zaak niet, maar zoveel artiesten laten hun werken maken,
gieten, kappen. Dat is hetzelfde als zeggen: ‘Ga eens met mijn vrouw naar bed,
ik heb nu geen tijd.’ De mensen zeggen: ‘Ik zie dat kunstwerk graag, dat is een
liefdesgeschiedenis.’ Als je het niet zelf kunt doen, dan geloof ik in die
liefdesgeschiedenis niet hoor. Dat is het ongeveer. Ze gaan er alles aan doen
om het zo vlug mogelijk te maken of te laten maken, maar je kan ook geen
wetenschapper zijn op je twintigste. Dat bestaat niet
HVC: Ben je blij dat je die goede tijd gehad hebt
en nu deze leeftijd hebt of zou je nu graag terug twintig jaar willen zijn?
O.L.: Toch wel ja, omdat het een nieuw avontuur is.
Het zou waarschijnlijk anders zijn.
HVC: Wat zou er dan veranderen, denk je?
O.L.: Dat zal afhangen van de incidenten. Ik zit op
de trein met een ander meisje, ik ga een ander huwelijk aan.
HVC: Als je zegt dat niets toeval is…
O.L.: Ja, dat is geen toeval.
HVC: Wat heeft het leven jou het meest geleerd?
O.L.: Ik heb zoveel meegemaakt. Ik had eens een prijs
gewonnen in Lugano. Een reporter vroeg me 20.000 BFr. voor een mooi artikel,
een kapitaal voor mij. Ik weigerde en je gelooft het of niet, maar er werd in
de krant uitsluitend over de tweede prijs gesproken. De 1ste prijs
werd niet eens vermeld. Zo onwaarschijnlijk. Waarom heb ik die prijs gehad?
Niet omdat ik de beste was. Neen, Picasso had eigenlijk de prijs, maar die had
dat niet nodig. Hij zei: ’t Is de prijs van de jongeren. Wie was de tweede? Dat
was ik. Hij zei: Toon dat eens en ’t was ok.
Ik ontmoette hem dan eens
in Le Salon de Mai in Parijs en ze stelden mij aan hem voor. ‘Ah, c’est vous,
Landouite (Landuyt)?’ Het leven heeft me onder meer geleerd dat ik met die
herkenning en met zijn bijzondere blik blijer was dan ik met die prijs was geweest.
HVC: Je zei ook: ‘Ik heb veel te danken aan de
mensen die mij afgebroken hebben, want ze hielpen mij mijn batterijen op te
laden.’
O.L.: Ah ja, un
coup de pied au cul en veel koffie tot op het verslavende af. Ik wilde
opgejaagd zijn en het feit dat ik afgebroken werd gaf me extra energie. Ik moet
op mijn leeftijd, 89 jaar(ondertussen
zijn we een paar jaartjes verder, red) nog zeggen (wrijft in zijn handen, red): ik wil u tonen dat ik het nog kan.
HVC: Over die criticasters zeg je: ‘Het zegt meer
over hen dan over mijn werk en over hun onvermogen om de weg van mijn werk te
volgen. Ik ben alleen maar de aap in de kooi en achter de tralies luister ik
naar hun commentaar.’
O.L.: Ja, dat is wel typisch Landuyt. Dat heb ik
wel gezegd.
HVC: En nu op jouw leeftijd wil je nog altijd
bewijzen dat zij fout zijn.
O.L.: Ja, ik heb in hun weg gelopen. Het is
gemakkelijk voor hen om hun op te trekken door iemand met een reputatie af te
breken. Ik ben blij dat ze mij vooruit geschopt hebben. Ik heb op de barricades
gestaan. Dikwijls kan ik een ongezellige mens zijn.
HVC: Je zegt ook: ‘Het woordje ‘toch’ zou in mijn
wapenschild moeten staan, omdat dit staat voor heroïsch pessimisme.’
O.L.: Mag ik toch corrigeren? I.p.v. ‘toch’ is het
‘NOCHTANS’, omdat dat meer zegt. Schil dat eens: ‘Wat zit er in het woordje
‘nochtans’?’
HVC: Ja, ik begrijp het.
Nu
we het toch over woorden hebben, je hebt ook iets met het woord ‘geluk’. Je
gelooft niet in “het geluk”. Dat is iets voor imbecielen volgens jou. Ook het
woordje ‘leuk’ vind je niet leuk.
O.L.: Nee, daar heb ik een grondige hekel aan.
Moesten ze zeggen: ‘dat werk van Landuyt vind ik leuk’, dan zou ik zeer
ongelukkig zijn.
HVC: Je bent bezeten door het voortbestaan, het
verder leven, uitstijgen boven leven en dood.
O.L.: Ik heb altijd geleefd boven mijn mentale middelen.
HVC: En de liefde dan? Heb je daar een definitie
van?
O.L.: Het is zeker niet wat men probeert op te
dringen, dat het een scheikundige reactie in de hersenen zou zijn.
HVC: Heb je meer liefde gekend dan vriendschap?
O.L. (Denkt voor de eerste keer lang na) Neen, het
is zeer eigenaardig. Ik ben bevriend geweest met een priester, verder konden we
qua levensfilosofie niet van elkaar staan. Als je weet welke functie ik in de
oorlog had, was ik desondanks toch bevriend met een SS-er. Ik stond zo dicht
bij mijn studenten, maar ik kan begrijpen dat ik ze misschien ongelukkig
gemaakt heb.
Ik weet ook heel goed wat
ik niet ken en dat is verschrikkelijk. Ik sta voortdurend met korte armpjes als
ik met een wiskundige praat.
De schilder Paul Delvaux
zei me ooit: ‘Tu sais, Octave, je ne sais pas peindre’. Als een kunstenaar dat
zegt tegen een andere kunstenaar, dan is dat verschrikkelijk.
HVC: Dan voel je het verdriet en de onzekerheid
van de andere?
O.L.: Ja, hij zegt: ‘Ik kan niet schilderen.’ Het
feit dat hij dat gezien heeft, bewijst dat hij al meer is dan de rest.
‘Mais j’ai fait d’une manque un surplus”. Je
hebt dat ook bij bepaalde filmsterren die geen schoonheid zijn, die trachten dat
te compenseren door andere kwaliteiten.
HVC: Wat mogen ze op je grafsteen schrijven?
O.L.: ‘Nochtans’.
HVC: Vind je jezelf een goed kunstenaar? Ik hoop
van wel, vermits heel je leven erin steekt.
O.L.: Ik zou het spijtig vinden moest ik het niet
op de goede manier gedaan hebben. Dan zou ik zeggen: ‘Je had het kunnen doen en
je hebt het niet gedaan.’
HVC: Wat is je grootste offer geweest voor de
kunst?
O.L.: Mijn leven. Ik heb geen leven gehad. Iedere
stap die je zet is een keuze. Ik krijg bijvoorbeeld een pak geld en wat zou ik
ermee willen doen? Ik zou nu dat boek willen uitgeven, maar de mensen die mij
omringen willen er iets anders mee doen. Die zouden wel eens op vakantie willen
gaan. Ik ben in geen 20 jaar op vakantie geweest en ik sleur daar de anderen in
mee.
HVC: Je vrouw is – zoals bij zovele kunstenaars - wel
je steun.
O.L.: Ja, maar ze moet er ook veel voor opofferen.
Ik weet dat, ik ben me er wel degelijk van bewust. Ik voel mij daar niet fijn
mee.
HVC: Een mooie uitspraak van jou: Wanneer ik me
soms doorheen de spiegel van mijn werk bekijk, herken ik mezelf niet. Ik
schmink me dan maar wat bij in het schilderij om te lijken op het individu dat
ik zou willen zijn.
O.L.: ’’t Is zo.
HVC: Nog een mooi gezegde van jou: ‘Allumer une couleur comme on allume une
femme’ en misschien ontstaat er uit het ontstekingsmechanisme, uit
liefdesdrift, de oprisping van het teveel. Men beleeft het als een golfslag,
overschot’. Het is zoals de kunst die een surplus is, denk ik.
O.L. : Les
jeux de mots dienen zich aan. Dat is geen toeval.
HVC:
Je zegt zoveel opmerkelijke dingen,
zoals over het niet-tastbare, de non-dits van de plastische kunst.
O.L. Dat is een van de zaken die we nog niet
aangeraakt hebben, maar dat maakt deel uit van mezelf en met de leeftijd van
langs om meer.
(Octave
Landuyt vertelt me honderduit over de kristallen, die de bron kunnen zijn om
het leven te creëren, dat een virus een kristal is en over het nano-niveau.
Geen wonder, want hij studeerde ooit nog kristallografie.)
HVC: ‘Kunst maken is het opheffen van een
behoefte.’ Zou je nog kunnen leven zonder al je kunstwerken? Gewoon herbeginnen
met niets?
O.L.: Ik hoef die werken
niet fysiek rond mij te hebben, dat draag je mee in jezelf.
HVC: Wat is de rode draad in je leven? Een stoute
muil?
O.L.: Natuurlijk en als iemand me iets belet te doen
waar ik vast in geloof, dan zou ik nog op zijn muil willen kloppen ook.
HVC: Oei, dan zullen we nu maar vlug naar beneden
gaan, ze wachten al zolang.
Hilde Van Canneyt,
met dan aan kunstenaar Karel Dierickx - (ze zwaait naar de hemel) die me naar Octave bracht.
met dan aan kunstenaar Karel Dierickx - (ze zwaait naar de hemel) die me naar Octave bracht.
Octave Landuyt en oud-leerling Karel Dierickx www.octavelanduyt.be |