Interview met Eva Vermandel, Gent, juli 2015
Hilde Van Canneyt: Hallo Eva, we kennen jou als de Belgische fotografe,
wonend in Engeland.
Je bent afkomstig uit de omgeving van Sint-Niklaas, en op je achttiende
trok je naar Gent om er Grafische Vormgeving te gaan studeren. Maar op je
twaalfde al hoorde je The Smiths en kreeg je onmiddellijk een band met de groep
uit Engeland. Je dacht: “Daar in dat land ga ik ooit
wonen!” Onmiddellijk na je afstuderen heb je de grote oversteek
gewaagd met een map vol (met) grafisch werk en foto’s. Je trok ermee rond en al
gauw mocht je beginnen als grafisch vormgever bij Time Out, waar je ook al snel
foto’s voor nam. Dat bleef niet onopgemerkt bij andere tijdschriften, en al
gauw werd je een gegeerde portretfotografe.
Eva
Vermandel: Mijn ouders zijn anglofielen: los van The Smiths was ik ook al zot
van Engeland. Ik zeg altijd dat ik transcountrial ben:
geboren in het foute land. Ik hou van België, maar ik heb er een dubbel gevoel
bij. Ik ben zelfs al vóór mijn eindwerk naar Londen getrokken met mijn
portfolio. Eens daar heb ik nog anderhalf jaar als grafisch vormgever gewerkt én
had ik een baantje in een koffiebar om rond te komen.
Eer
ik was afgestudeerd in het grafische, wist ik al dat ik verder wilde in de
fotografie. Op dat moment wilde ik vooral magazinewerk doen. Ik zag mezelf toen
nog niet als een kunstenaar, meer als een toegepaste kunstenaar. Ik wist ook
dat als ik op een heel hoog niveau wou werken – de magazinecompetitie is hier
heel klein omdat we op zo’n klein taalgebied zitten – ik naar Engeland moest
trekken om mezelf op een heel hoog level te tillen.
HVC: Je was ook niet te beroerd om bij al die uitgevers langs te gaan.
Was je zo zelfzeker van je werk?
EV:
Inderdaad. Als ik nu kijk naar foto’s van in het begin, staat dat nog niet op
het niveau waar ik nu sta, maar die wortels en spark
zaten er toen wel al in. De verschillende elementen die nu zo typisch zijn voor
mijn werk, waren er toen al.
HVC: En ondertussen liep je portretfotografie altijd maar verder langs
interessante persoonlijkheden (denk: PJ Harvey, Nick Cave, Michael Moore, Tom
Waits, Matt Damon, Emily Watson, Michael Pitt, Amy Winehouse, Colin Firth, …)
en tijdschriften (denk: The New York Times, Vogue, The Wire, NME, The
Independent, … ).
EV:
Ik deed in het begin veel muziekfotografie. Simpelweg omdat je gemakkelijkst
kan inbreken via de muziekpers. Muziekbladen werken altijd met jonge
fotografen, dus daar begin je meestal. Ik fotografeerde ook voor de shopping guide in Time Out, dat is eveneens een goeie
training. Van zodra ik een portfolio had opgebouwd, ben ik ook voor
bijvoorbeeld The Observer Magazine gaan werken.
HVC: “Ogen, schouders, armen en handen zijn het
belangrijkste in een portret, omdat dat het meest reflecteert wat er vanbinnen
bij iemand gebeurt”, zeg je.
EV:
Bodylanguage zegt vaak veel meer dan een
gezicht. Dat is ook de key om in de
ziel van iemand binnen te geraken. Mensen zijn zich veel bewuster van hun
gezicht. Van hun lichaamstaal zijn ze zich minder bewust, en daar kan je veel
meer van oppikken. Als ik een opgezet portret maak, kan je de mensen laten
ontspannen door te zeggen wat ze moeten doen. Ik geef heel duidelijke
richtlijnen. Hoe meer instructies je geeft, hoe gemakkelijker voor hen. If they know you’re in charge, voelen ze zich veel beter als
je als fotograaf weet waar je mee bezig bent.
HVC: Voor we de muziek verlaten: je hebt in opdracht van Sigur Rós een
fotoboek gemaakt. Daarvoor heb je hen meermaals ‘gevolgd’.
EV:
Toen ik met dat boek van Sigur Rós bezig was, had ik de periode van zenuwachtig
zijn als ik mijn films laat ontwikkelen, al lang achter mij gelaten. Ondertussen
is fotograferen mijn tweede natuur geworden. Ik heb ook al shoots
gedaan toen ik terugkwam van een red eye : een
nachtvlucht tussen Amerika en England en ’s ochtends landen en een shoot doen. Voor mij is dat geen probleem, that’s such a well oiled machine. Al is dat daarom niet
gelijk aan werken op automatische piloot, hé! De shoots
van Rupert Everett en Samuel West heb ik zo gedaan. Eén ding had ik wel
voorzien bij Everett: een assistent. Meestal werk ik niet met assistenten, maar
zo is Joss McKinley nog mijn assistent geweest. Maar hij is nu zelf te groot
geworden. Hij heeft voor het boek van Sigur Rós de stillevens gedaan. En voor
Rupert heb ik hem dus meegenomen als back-up, voor
als ik écht te moe ging zijn. Mooi meegenomen is dat Rupert Everett homo is en
Joss een mooie man, dat helpt. (lacht)
HVC: Werk je nog altijd niet digitaal?
EV:
Heel af en toe wel. Maar zo goed als altijd werk ik op negatief en scan ik mijn
negatieven. Voor het boek van Sigur Rós had ik ook maar één camera meegenomen
en een kleine snapshot camera. Als ik hem had laten vallen … Maar ik dacht: “Dan wordt dat maar deel van het verhaal en werk ik gewoon
verder op mijn snapshot camera.” Het management stond
heel open voor alles, waardoor ik heel organisch kon werken. De lichtmeter zit
tegenwoordig al in mijn hoofd – de Fuji 69 is puur mechanisch, er zit geen
lichtmeter en ook geen batterijen in – waardoor ik heel instinctief werk. Ik
voel dat ik meer en meer grip krijg op wat ik doe.
HVC: Mensen kennen je vooral als rockfotografe – omdat dat het meest in
de pers komt – maar dat is eigenlijk helemaal niet zo.
EV:
Totaal niet. Al van begin 2000 waren het bijna allemaal acteurs die ik ging
fotograferen: Matt Damon, Gael García Bernal, … alsook regisseurs, schrijvers,
enz … Die live fotografie heb ik maar één jaar
gedaan, in ’98, toen ik voor NME werkte. Weet je, dat zijn allemaal etiketten
die je op je geplakt krijgt, terwijl dat niet is wat ik doe. Ik heb ook geen
zin om het nieuwste groepje te gaan fotograferen. Het gebeurt maar zelden dat
ik mensen in de muziek fotografeer, en als ik dat al doe, dan zijn het meestal
de anciens: Brian Eno of Elizabeth Fraser van de Cocteau Twins. Dit jaar heb ik
bijvoorbeeld Plaid geschoten, maar ik werk al een jaar of twaalf met hen voor
hun persfoto’s.
HVC: Ergens zei je dat rock’-n-roll sowieso al niet meer bestaat, omdat
die markt helemaal veranderd is.
EV:
Alles is tegenwoordig gecontroleerd. Dat is bij alle mensen die heel beroemd
zijn. Alles moet in package verpakt
worden. Ook bij Hollywoodacteurs heb je minder en minder access
om een shoot te kunnen doen: ze werken met één
fotograaf en enkel die foto’s mogen worden verspreid.
HVC: Voormalig directeur van het Fotomuseum van Antwerpen, Kristoph
Ruys, noemde je een heel bescheiden fotografe: “Haar
portretfoto’s staan heel dicht bij hoe ze is als mens. Er gaat een soort
ingetogen, diepe rust van uit. Zelf de allerbeste supersterren krijgen voor
haar lens iets kwetsbaars. Haar foto’s zijn niet zomaar plaatjes, ze laten je
in het hoofd van de geportretteerde kijken. ”
Ik las dat je meestal let op wat je aantrekt vooraleer naar een shoot te gaan. Je wilt je aanpassen aan de geportretteerde.
Je wilt geen afstand en verbrokkeling tussen jou, jouw toestel, de
geportretteerde en zijn omgeving. Ook kan je, door jouw houding, hún gedrag
voor je fototoestel laten veranderen. Om dit ‘te oefenen’, observeer je
minutieus mensen als je geen toestel rond je nek hebt hangen.
EV:
Dat gebeurt allemaal heel instinctief hoor, dat is niet echt bewust. Dat heeft
te maken met hoe mijn lichaamshouding is, waardoor hen dat ook opent. Er
gebeurt gewoon veel projectie.
HVC: Je zegt dat mensen het meest op hun gemak zijn in hun eigen
omgeving.
EV:
Voor mij is het ook heel belangrijk mensen in te binden in hun omgeving. Zelfs
als het niet hun eigen surrounding is,
vind ik het belangrijk dat ze in die ruimte zijn ingebouwd en op hun gemak zijn
en één zijn met die omgeving.
HVC: Onderhuids voelde je dat je – door altijd in opdracht voor anderen
te werken – nood had om iets te maken dat helemaal van jezelf was. Daarom begon
je foto’s te maken van mensen in je omgeving…
EV:
In 2003 ondervond ik dat ik niet meer al mijn creativiteit kwijt kon in die
portretten, dus voelde ik dat ik ook andere foto’s moest maken. Ik was toen
toch al acht jaar aan het freelancen en werd van hot naar her gestuurd. Soms
gaat dat allemaal goed en is het (te) druk en leuk, maar op andere momenten is
het dan weer (te) kalm. En ondertussen heb je geen controle over je eigen leven.
Over de jaren heen heb ik mensen leren kennen die ik graag had, maar steeds
maar heel kort zag. Ik voelde dat ik er quality time
wilde mee doorbrengen. Ik wilde hen terug zien om wat wortel te schieten. In
2005 heb ik dan ook besloten een grote reis te maken door Amerika.
The Inner Room
was dan het eerste project waar ik aan begonnen ben op die Fuji 69. Ik voelde dat
ik daarin rust en bindingen wilde vastleggen en dat er goede dingen in zaten.
Tegen het einde van dat jaar zat ik bij Chan Marshall (Cat Power) in Dublin om
er persfoto’s te nemen voor haar album The Greatest.
Ze trad op in de Douglas Hyde Gallery, een zeer gerenommeerde contemporary art gallery. The director
John Hutchinson daar was ook veel met muziek bezig – vandaar dat hij af en toe
een muzikant programmeerde - en was geïnteresseerd in mijn foto’s. En zo zaten
we begin 2006 samen om een boek te maken. Hij wilde dat ik Ierland toonde zoals
het toen was, op de piek van de celtic tiger, in
een foto-essay, een mengeling van documentaire en kunstfotografie. Het werd Alabama Chrome en er is nog een tentoonstelling uit
voortgevloeid. Op basis van dat boek heeft het management van Sigur Rós me
later gecontacteerd om de foto’s te maken voor hun boek.
In
2006 heb ik dan een 150mm lens gekocht voor mijn Mamiya 7 – die ik sinds 2000
had - en zo viel alles samen voor mijn
project Splinter. Zo ben ik beginnen bouwen. In
de zomer van 2006 heb ik dat beeld gemaakt van die twee slapende jongens (Brothers, heath), een nogal populair beeld dat nu in de
collecties van twee musea zit: V&A and Scottish National Galleries.
HVC: Het is voor jou ook ‘een antwoord‘ op de consumptiemaatschappij en
tevens de versplintering van onze maatschappij. Door de computer is het leven
meer gefragmenteerd en daardoor wilde jij solide beelden laten zien.
EV:
Daarom wilde ik heel solide dingen maken: een intensificatie van hoe je je
voelt, een heel sterk, diep voelen. Ik ben ook enorm geïnspireerd geweest door
de schrijver D.H. Lawrence. Hij zat natuurlijk in die periode van zware
industrialisatie, en er was net de opkomst van de telegraaf, de telefoon en de
trein. Daardoor kwam er een versnippering van de tijdservaring. Vroeger leefden
de mensen in blokken van ochtend, middag, avond en nacht. Maar door de opkomst
van de treinen zijn ze met de Greenwich Meantime
beginnen werken, terwijl het ervoor altijd lokale tijd was. Ervoor was het
allemaal veel rustiger. Door de opkomst van gsm’s en email is de tijdservaring
nog meer geëvolueerd, omdat je constant onderbroken kan worden. Het lineaire is
volledig weg en we zijn de modulaire weg op gegaan.
Dat
waren allemaal dingen waar ik op zat te kauwen, en dat is in Splinter naar
buiten gekomen. Eerst waren het twee projecten: één waarin ik stillevens en
landschappen fotografeerde, en een ander project met foto’s van mensen. Maar al
snel voelde ik dat die twee samen hoorden.
De
titel is er gekomen omdat ik in de auto naar een interview aan het luisteren
was en iemand vertelde dat hij zich slecht en versplinterd voelde: plots had ik
een titel. Zelf voelde ik me in die tijd ook versplinterd en gefragmenteerd…
Het
woord splinter staat ook voor een stukje van een boom. Het is echt iets dat
onder de huid kruipt
Daarnaast
is het woord hetzelfde in het Engels als in het Nederlands. Ik heb er zo nu en
dan aan verder gebouwd van 2006 tot 2012. In 2011 heb ik Markus Hartmann van
Hatje Cantz gecontacteerd. Ik heb hem leren kennen door kunstenaar Michaël
Borremans. Hij is me thuis komen bezoeken en toen hij vertrok, zei hij dat hij
mijn boek wou publiceren. Ik heb het dan verder afgewerkt en in 2013 de
productie ingezet.
HVC: Ondertussen had je ook een galerie in Stockholm bij Cecilia Hillström
waar je tentoonstelde.
EV:
Ik wilde ofwel iemand die iets nieuws begon ofwel iets serieus established. Cecilia had enorm goeie credentials.
Ik vond het ook fijn om in de Nordic countries - in een kleiner gebied - te
beginnen. Natuurlijk wil ik ook een goede galerie in Groot-Brittannië hebben,
maar daarvoor wil ik eerst nog wat kunnen klimmen.
Ik
heb in Stockholm veel verkocht en mijn foto’s zijn blijven verkopen. Ik heb
telkens een editie van vijf prints en twee artist proofs.
HVC: In België hebben we je foto’s kunnen bewonderen in Huis Hoste in
Hasselt.
EV:
Omdat het in zaal België was, was ik wat bang voor die link met muziek. Maar
zodra ik de ruimte zag en die sympathieke, gedreven mensen leerde kennen, was
het direct liefde op het eerste zicht. Ik zat ook net in die overgangsfase dat
ik meer de kunstfotografie wilde uitgaan en portretfotografie op het tweede
plan kwam te staan. In datzelfde jaar zat ik ook in de stadsexpo Coup de ville
in Sint-Niklaas, die Stef Van Bellingen samen met Jan Hoet cureerde.
HVC: Als wij aan fotografen denken, zien we iemand voor ons met nen Kodak rond zijn nek die wat plaatjes schiet, maar het
meeste werk zit ‘m toch vooral in de donkere kamer en aan de computer, denk ik.
EV:
Voor mijn boek ‘Splinter’ heb ik echt màànden aan de beelden gewerkt. Ik heb
drie jobs – ik doceer ook nog aan de universiteit – dus het is jongleren met de
tijd.
HVC: Voelt het als een lonesome job?
EV:
Dat valt mee, hoor. Ik zorg dat als ik een hele dag achter mijn Mac zit, ik ’s
avonds er eens uit kan vliegen.
“Why do you need to know
more if you feel her body and soul in the picture”, las ik ergens.
Als jij iemand gaat fotograferen, is het dan belangrijk om – zoals mij
- de hele bibliografie vanbuiten te kennen?
EV:
Helemaal niet. Al is het in een opdracht natuurlijk belangrijk íets te weten
over die persoon. Maar het is zoals gezegd allemaal puur instinctief. Voor mijn
eigen werk is het meestal zo dat hoe minder ik weet, hoe beter het is. Het gaat
ook niet om hetgeen je weet, wel om wat eronder ligt en wat je voelt. Je kan
het zien als een soort van rolbeweging in de tijd, meer dan over die specifieke
persoon of object. Uiteindelijk bestaat visuele kunst om uit te drukken wat je
niet in woorden kan uitdrukken. Dat is de core. Ik vind
het nogal ingewikkeld om uit te leggen waar mijn werk nu eigenlijk om gaat.
Daarom breng ik het visueel over: het is te moeilijk om met woorden uit te
drukken. Naar sommige foto’s moet je gewoon kijken én ondergaan. Daar gaat mijn
werk ook over. Ik wil dat mijn foto’s bepaalde ideeën en gevoelens bij mensen
naar boven brengen. De meeste mensen pikken bij Splinter meestal in bij dat
kalme en dat gerootte, maar sommigen pikken
ook in bij het politieke undercurrent. En dat vind ik ook wel fijn, omdat het er niet vingerdik op
ligt. Dat gevoel van anti-consuming
en anti-fragmentatie, voelen de mensen blijkbaar spontaan aan. Het is
ongelooflijk dat een vaag idee dat moeilijk uit te drukken is in woorden, kan gecommuniceerd
worden via visual work.
HVC: Wat we nog niet hebben aangehaald, is je picturaliteit. Dat is
geen toeval: schilderkunst is een inspiratiebron.
EV:
Al van kleinsaf. Mijn tante woonde vroeger in de buurt van het Antwerpse Zuid,
en al heel vroeg ging ik mee naar het MSKA. Verschillende schilderijen trokken
me aan, maar ik was er tegelijkertijd bang van. Ik heb het tot op de dag van
vandaag soms nog altijd moeilijk met de kracht van bepaalde kunstwerken: het
kan een hele invloed uitoefenen op je gemoed. Als ik een opdracht in een
bepaalde stad heb, is het eerste wat ik doe het museum bezoeken. Als ik in New
York ben, ga ik àltijd naar de 19th century European
paintings kijken in het Metropolitan museum.
HVC: Zie je in een museum rondlopen als ‘werken’? Doe je dat bewust om
inspiratie op te doen? Of kan je net dan alles loslaten?
EV:
Ik moet daar gewoon naartoe. Dat is zoals werk creëren, dat moet gewoon
gebeuren. Dat komt er gewoon uit, willen of niet. Ik hou van portretten uit de
renaissance en van de 19e eeuwers (De Vlaamse Primitieven, Cranach, Bronzino,
Courbet, Munch, Ingres, … ) Ook Picasso’s blauwe en roze periode laten me niet
koud. Michaël Borremans is eveneens een enorme bron van inspiratie: het is
‘gewoon’ en ‘niet gewoon’. Er is een realiteit waar je je vinger niet op kan leggen.
Dat zit ook in mijn werk. We hebben een zelfde soort palet. Hoewel, ik begin nu
kleurrijker te werken, maar dat is niet bewust. Dat werk komt naar mij, ik heb
daar weinig over te zeggen. Mijn nieuwe werk is opaker, steviger, moeilijk om
door te dringen. Maar the reward at the other
end is nog groter, de foto’s zitten nog steviger in elkaar.
Splinter
is gemakkelijker te vatten omdat de foto’s esthetisch en schilderachtig zijn.
Ik hou van het esthetische, ik heb er totaal geen problemen mee. Mooi wordt in
de kunst nochtans vaak beschouwd als ‘slecht’, wat ik belachelijk vind, want je
moet gewoon the viewer in jouw werk krijgen. Die zal
ook gemakkelijker in je werk glijden als het esthetisch aantrekt. Al moet je
dat esthetische aan de andere kant wat tegenwerken. Mijn nieuw werk is ook
fotografischer, wat vreemd is, want ik heb veel moeite met de meeste
fotografie: er zit heel veel platte kak in. Maar veel schilders hebben ook
moeite met veel schilderkunst, denk ik. Net omdat je dan zo kritisch bent.
HVC: Ik zou kunnen vragen of je hedendaagse beelden wilt maken, maar ik
denk dat het net omgekeerd is en je er naar streeft tijdloze beelden te maken.
EV:
Absoluut. Maar op zich maak ik gewoon mijn eigen werk. Ik leef in de tijd van
nu, dus zitten er natuurlijk elementen van nu in. Ik maak ook beelden met moderne
objecten in, zoals het computerscherm in ‘Peter’s house’. Daarin wil ik zeker
geen valse nostalgie creëren. Al weten we niet wat NU is. Ook in de mode is dat
zo: ik draag wat ik draag en ook mijn kleren zijn tijdloos. Maar ik wil wel
helemaal geen pastiche maken van ouwe dingen.
Dat heb je ook veel bij fotografen die “serieus” genomen willen worden: dat ze klassieke werken letterlijk
herinterpreteren. Waar ik ook moeite mee heb in de fotografie, is dat het
meestal enkel ‘momenten’ vastlegt: ‘knip’ en er is een slice
uit het leven geplukt. Bij mij is dat helemaal niet zo. De tijdspan van mijn
beelden voelt langer en door de referenties naar de klassieke schilderkunst,
voelt het tijdloos aan.
HVC: De factor “herkenbaarheid”
vind je wel belangrijk.
EV:
Ik wil dat kunst daarvoor bestaat: je hebt een bepaald gevoel en je denkt dat
je de enige bent die zich zo voelt. Maar dan ga je naar een tentoonstelling en
je herkent in dat werk datzelfde gevoel, waardoor je weet dat je niet alleen bent.
Dat is waarom ik The Smiths zo goed vond, net om die herkenbaarheden. Dingen
delen met mensen is zo essentieel, zeker emoties. Het is communicatie zonder
woorden.
HVC: Je bent een paar dagen in België. Heb je dan jouw professionele
camera bij voor “stel dat”?
EV:
Ik heb gewoon mijn snapshot camera bij die ik vroeger gebruikte om een
fotodagboek bij te houden. Ik heb dat vijftien jaar gedaan: ik nam altijd een
foto van mij met de mensen die ik had gefotografeerd. Door die selfie-rage
tegenwoordig heb ik er geen zin meer in.
Normaal
werk ik met een medium format, maar nu ben ik ook bezig met een 35 millimeter
project, zo heb ik mijn camera altijd bij: een 35 mm snapshot camera is
compact. Als iets echt roept om gefotografeerd te worden, kan ik mijn foto
nemen. En met die camera kan ik losser en rauwer werken. Mijn vrienden weten
intussen ook dat als ik afkom, mijn camera altijd meekomt. Al vind ik mijn
nieuwe beelden tegenwoordig weer verdacht gewoon. (lacht) Maar als je dan meer
begint te kijken, valt de banaliteit weg en wordt dat vervangen door iets
vervreemdends. Af en toe zet ik een nieuw beeld als teaser
op mijn homepage.
HVC: Hoe ontspan je? Want werk en leven zijn verweven bij jou.
EV:
Het is voor mij sowieso ontspannend om beelden te maken. Ik moet gewoon soms
zorgen dat ik af en toe een paar uur in mijn zetel zit en de krant lees, om
mijn kop eens af te zetten. Maar die foto’s, dat is mijn leven. Toen ze in een
interview vroegen aan Borremans wat hij zou doen als hij nog maar drie maand te
leven had, antwoordde hij: “Drie maand schilderen.” Bij mij is dat juist hetzelfde.
HVC: Is het omdat je die beelden wilt meegeven aan de mensheid?
EV:
Nee, in de eerste plaats maak ik die beelden omdat ik ze zélf moet maken. Dat
moet er gewoon uit. Dat is gewoon een drang, ik heb daar weinig aan te zeggen.
Meestal zie ik ineens iets. Maar ik voel dat bijna al aankomen voor ik vertrek.
Ik ervaar ineens een verhoogd spanningsveld, en plots zie ik wat ik moet
fotograferen. En dat ís meestal ook iets wat gefotografeerd moet worden. Maar
als ik de beelden eenmaal heb gemaakt, wil ik ze ook wel tonen aan mensen. Ik
heb geen zin om dat werk op mijn zolder te laten wegrotten.
EV:
Dat was vroeger meer het geval, dat ik wilde vasthouden aan dingen die aan het
voorbijgaan waren. Nu heb ik dat bijna niet meer. Tegenwoordig is het meer een
tijdloze emotie of een idee dat ik gewoon wil uitdrukken. Daar heb ik vaak
moeite mee in de fotografie: dat het zo direct is. Mensen verwachten van mij soms
ook foto’s van een thema waar je direct je vinger op kan leggen, maar die “klassieke”
foto’s interesseren mij niet. Het gaat me net om wat onder alles zit. Ik ben
niet echt spiritueel, maar ik geloof wel dat er ook nog een soort energievelden
zijn tussen mensen en objecten: krachten waar we niet altijd bewust van zijn.
Anders zou ik niet kunnen verklaren waarom ik op bepaalde momenten ineens zo aangetrokken
word om iets te fotograferen nog voor ik het zie.
HVC: In een bepaald interview gaat het over een soort van there-ness, een soort sense of being.
Je ziet het als een roofvogel die een prooi grijpt, de dingen komen ook naar je
toe. Je ziet dit als iets wat in de lucht hangt. Het gaat over het
metafysische, la convivence, de flow van het
leven …
EV:
(knikt)
HVC: Ik las dat je er niet mee inzit om een beeld te manipuleren.
EV:
Ik zit er inderdaad niet mee in om beelden te herbouwen. Ik durf echt wel
stukken wegkloonen, en af en toe wordt er serieus in een beeld gesneden. In calendar, stroud green, dat beeld met die kalender en die
antenne die je ervoor ziet – een nogal populair beeld – is echt wel een heel
stuk van het negatief afgeknipt en een heel stuk bijgekloond. Maar daar heb ik
totaal geen probleem mee. Ik ben geen oorlogsfotograaf die de realiteit
verdraait, hé. Trouwens, realiteit, dat zijn allemaal van die begrippen … Soms
moet ik heel snel zijn om net die shot te nemen, dus heb ik niet altijd de kans
iets weg te halen. Dan maak ik liever dat beeld en haal ik het er achteraf uit.
Wat maakt dat uit?
En
bij mijn portretten: wat maakt het uit als iemand een puist op zijn neus heeft,
om die weg te werken? Die persoon loopt daar ook niet de hele tijd mee rond, hé.
EV:
Ik ben aan een nogal kolossale opdracht bezig voor het Sydney Festival, en heb
ook shoots in België daarvoor. Ik moet
namelijk veertig portretten maken van mensen die betrokken zijn geweest met het
festival - zowel artiesten als people behind the scenes - en dat is over de
hele wereld zowat. Ik zit met shoots in België,
Nederland, Frankrijk, US (East en Westcoast), IJsland, Sydney en Peking en
natuurlijk ook de UK. Ik ga onderandere David Byrne, Sylvie Guillem, Rufus
Wainwright, Robert Wilson, James Thiérrée, Joanna Newsom, Amiina, Sidi Larbi
Cherkaoui en veel anderen fotograferen.
’t
Is allemaal zot groot, maar zeer goed onder controle. Die veertig portretten
gaan dan gebruikt worden in een grote postercampagne over heel Sydney om de 40e
verjaardag van het Sydney Festival te vieren tijdens de 40th edition in Januari
2016.
HVC: Klinkt mooi! Succes met je verdere fotocarrière!
Hilde
Van Canneyt, Juli 2015
Eva
Vermandel stelt tentoon:
Sydney
Festival: 40 Portraits
SYDNEY City Centre: 7–26 January 2016
Photographic
Exhibition of the original prints at UNSW Galleries 7–23 January 2016
Monografie:
Splinter, gepubliceerd door Hatje Cantz.
Zie ook filmpje! Ruth Medjber Meets Eva
Vermandel at Photo London: Out of the Darkroom