Volgende interviews: Bué de Warrior, Femmy Otten...
Interview n.a.v. ons tijdschrift d'ACADEMIE (te verkrijgen in alle academies in Vlaanderen), dit alweder de officieuze langere versie... We kennen De Wachter van zijn boeken 'Borderline Times' en 'Liefde. Een onmogelijk verlangen.'
Interview met Dr. Dirk De
Wachter (1960), Kortenberg, maart 2015
foto Ilse d'Hollander |
“Kunst
is geen kennen, de wereld is geen quiz.” Men wil vaak zijn
kennis etaleren, en dat getuigt van zeer weinig wijsheid. Quizkennis ligt soms
dwars op wijsheid.”
Hilde
Van Canneyt: Hallo Dokter De Wachter, hoe zou u uw job omschrijven?
Dirk De Wachter: De mooiste omschrijving
kreeg ik van mijn dochtertje toen ze zes jaar was: ze noemde mij een ‘verdrietdokter’.
Soms is het verdriet verborgen
achter verwarring, gekwetstheid, kwaadheid of schuld. Maar verdriet is toch wel
de common fact.
HVC:
En hoe zou u uzelf omschrijven als mens?
DDW: Dat vind ik een
moeilijke. Ik weet ook niet in welk verband ik dat moet zien.
Ik ben een psychiater en dat
is toch wel een stuk van mijn identiteit. Het is een beroep waar ik al van rond
mijn vijftiende naar was gericht. Het had anders kunnen uitdraaien, maar tot op
de dag van vandaag heb ik het gevoel dat deze job bij mij past, dat het een
juiste keuze is geweest. Hoe moeilijk dit vak ook is, ik denk dat ik er voor
geschikt ben. Het is een beroep waar ik kan in thuiskomen. Verder ben ik
natuurlijk ook een echtgenoot, een vader, een lezer, een reiziger én een
bewonderend kunstliefhebber. Ik denk dat wij allen een soort spiegelpaleis van
identiteiten zijn.
HVC:
U schreef me dat bewondering voor de Kunsten deel uitmaakt van uw
wezenlijkheid. Wanneer hebt u voor het eerst die ster zien fonkelen?
DDW: Heb ik dat zo geschreven?
Wel, dat heb ik dan eens goed gezegd. (lacht)
Kunst en cultuur maakten toch
op een vanzelfsprekende manier al deel uit van mijn kindertijd. Er was veel
klassieke muziek, er hingen reproducties van klassieke schilderijen en het huis
was gevuld met antieke meubelen. Mijn vader was een liefhebber van Johannes
Vermeer. Omdat ik een nonkel missionaris in Kongo, was ons huis gevuld met
Afrikaanse maskers en exotische beelden…
Als wij op reis gingen,
trokken wij erop uit met de auto langs Frankrijk –
Reims, Chartres - en Italië en bezochten wij onderweg de kerken en kathedralen.
Maar niet zo extreem als ik het met mijn kinderen heb gedaan, dat was bijna een
vorm van extreme mishandeling. (lacht)
HVC:
Als jongeling trok het ICC in Antwerpen uw aandacht…
DDW: Ik voelde me als
jongeling in de Rupelstreek toch wel wat bevangen. Het was me allemaal te
beperkt. We spreken nog over de tijd voor het internet.
Ik was heel dwingend op zoek
naar verbredende ervaringen van het leven en de cultuur. Er was een vriend die
dat toen ook had – hij is nog altijd mijn vriend – en zo kwamen wij al eens in Antwerpen. Dat was het einde
van de White white space. Ik leerde ook galerie De Zwarte Panter kennen, enz…
Op dat moment was ook de
literatuur heel belangrijk. Dat kon ik ook wel gaan halen in de bibliotheek van
Boom. Naar concerten gaan was al moeilijker, ik had toen nog geen auto.
HVC:
‘Kan kunst de wereld redden? Is er nog plaats voor
literatuur en cultuur?’ is een hoofdstuk van uw boek
Borderline Times.
DDW: Ik heb net een nieuwe
tekst geschreven: ‘Ook kunst kan de wereld redden.’ Het laatste woord van die tekst is ‘ook’. Ik denk dat we allemaal de wereld kunnen redden en er een
soort engagement nodig is van mensen die iets doen, anders gaat de wereld naar
de knoppen. We kunnen niet alles op de schouders van kunstenaars plaatsen, maar
wel ‘ook’.
HVC:
‘There’s a crack in everything,
that’s how the light gets in’
is een prachtige zin van Leonard Cohen die u graag aanhaalt. Literatuur en
kunst kunnen daarbij helpen, las ik in uw boek Borderline Times, het einde van de normaliteit.
U
raakte geïnteresseerd in de monologue
intérieur van de mens door het boek ‘De Avonden’ van Gerard Reve. In uw boek haalt u ook schrijvers aan als
Michael Houellebecq, Arnon Grünberg – boeiende mensen
die ons en ‘het’ bestaan een
spiegel voorhouden, alsook de schrijvers dichter bij huis: Paul Verhaeghe en
Stefan Hertmans.
Door
overvisualisering en de cultuur van het verbeelden, gaan in de woordcultuur – twitter- en sms-oneliners - alle nuances verloren.
DDW: Dat boek heeft me
inderdaad de ogen geopend.
HVC:
Uw boeken staan vol van verwijzingen naar kunstwerken.
Zo
zien we in uw boek Borderline Times werk
van Kazimir Malevich (Zwart Vierkant),
waarbij u de stelling ‘We hebben allemaal last van
zinloosheid en leegte’ zet.
Ook
Museakerkhof van Leo Copers is in uw
boek te zien, met daaronder de woorden: ‘Musea krijgen
nieuwe invullingen.’
In
uw tweede boek Liefde, een onmogelijk
verlangen illustreerde u De
Verloofden van Permeke.
DDW: In mijn tweede boek staan
nog meer verwijzingen naar kunstwerken dan in mijn eerste. Op de cover zie je
trouwens Les Amants van René
Magritte.
De afbeeldingen in mijn boeken
zorgen voor verbeelding, de woorden kunnen er zich in spiegelen en beelden
geven dan weer aanleiding tot nieuwe woorden.
Ook in mijn lezingen staan
mijn PowerPoints vol kunstwerken. Het is voor mij een evidente manier van
werken.
HVC:
Ook in het canvasprogramma Alleen Elvis
blijft bestaan, haalde u De artist is
present van Marina Abramovic aan. Een ‘levend’ kunstwerk dat over het non verbale gaat.
DDW: Inderdaad.
HVC:
Wordt u rustig van kunst? Laat u er zich door overvallen omdat u er zo
ontvankelijk voor bent?
DDW: Ik kan ook evengoed
onrustig worden van kunst.
Ik las onlangs een gedicht
voor van Charles Bukowski, één van de prachtigste gedichten van de 20e
eeuw: ‘Not many have style. Not many can keep style. I have seen dogs
with more style than men, although not many dogs have style. Cats have it with
abundance.’
Hij schrijft ook: ‘To do a thing that is dangerous, do it with style.
Doing dangerous things with style, is what I call art.’ Kunst moet ergens scherp zijn,
moet ergens een verschil maken en iets aanraken dat niet vanzelfsprekend is. Of zoals Bukowski zei: “To do a dangerous thing with style, is what I
call art.”
Het kan ook rust zijn in een
tijd van onrust of net onrust zijn in een tijd van zelfgenoegzaamheid. Kunst brengt
verschil aan dat niet zo vanzelfsprekend is in een laag van bewustzijn dat in
een gewone conversatie niet zo speelt. Het zit op een ander vlak. Het zit in
een holistische ervaring die meer is dan in het gewone zeggen. Dat is de kracht
van kunst: dat het een paar ingangspoorten aanspreekt die in het gewone leven
minder evident zijn.
HVC:
Een leuze van u is: ‘Wees onbevangen, blijf kwetsbaar, blijf verwonderd.’
DDW: Kunst hoeft en moet niet
toegang bieden tot kwetsbaarheid – kunst moet niks – maar kan er wel een belangrijke rol in spelen. De
verdrietdokter kan het verdriet ook niet wegnemen, wel omzwachtelen.
HVC:
U schrijft ook dat kunst alleszins kan helpen om afscheid te nemen van de waan
van de dag
DDW: Een tentoonstelling kan
heel helend en troostend werken, alsook een concert of een film. Maar we mogen
niet té naïef zijn daarin: er zijn ook mensen voor wie de kunsten ook niet meer
kunnen helpen, omdat alles veel te diep zit. Kunst kan iets betekenen, maar het
is geen wondermiddel dat altijd alles oplost.
HVC:
We leven in een cultuur van ‘kicks’,
zegt u. Ook in de kunst is ‘alles’
kunst, is alles mogelijk. Ook in de kunst is er overprikkeling door de
digitalistering – er zijn zelfs virtuele musea. Wat is
echt, wat is nep? Het wachten, verlangen en uitkijken verdwijnt.
DDW: Wel ja, kunst is ook een
spiegel van de wereld en is ziek in zijn zelfde mechanisme. Met in de eerste
plaats de onwaarschijnlijke commercialisering waar zowel de wereld als de kunst
ziek in is. Kunst staat natuurlijk in het brandpunt van de wereld. ‘If you can’t go on, go on’, zegt Samuel Beckett op het einde van Malone dies.
HVC:
U schrijft dat u de kloof tussen geslaagden en niet geslaagden wilt
overbruggen. Ook als kunstenaar zijn er de eeuwige ‘spartelaars’ en podiumbeesten. En de kloof is soms erg groot: er is
nauwelijks nog een tussenfase. Succes en verlies liggen dicht bij elkaar, met
soms tragische gevolgen als depressie, zich niet verstaan voelen of eeuwige frustratie.
Al moet ik wel zeggen dat veel kunstenaars lijden aan een soort ‘grootheidswaanzin’, zichzelf nogal
héél uniek vinden.
DDW: Kunstenaars hebben
natuurlijk soms reusachtige ego’s…
Het is de uitvergroting van maatschappelijke mechanismen. Er zijn mensen die
afschuwelijk veel geld verdienen en anderen die ongelooflijk getalenteerd zijn
en prachtige dingen maken, maar ze gaan dood en niemand heeft het gezien.
HVC:
Maar mensen die beeldende kunst maken, zijn niet altijd even goed in woorden…
DDW: …
en mensen die er wel goed in zijn, zijn er soms even goed in dan in de beelden
die ze maken. Rubens was waarschijnlijk – laten we dat niet in twijfel trekken – een heel getalenteerd schilder, maar ook een heel
getalenteerd diplomaat die zich in de wereld van de kerk wist te bewegen, zodat
hij van overal opdrachten binnenrijfde. Picasso was ook een flamboyant figuur.
En dichter bij ons hebben we Luc Tuymans, die enorm verbaal is en een
ongelooflijk parcours doorloopt.
HVC:
‘We moeten leren een beetje ongelukkig te zijn’ schrijf je. Denk je ook dat het voor de kunsten een goede
voedingsbron is?
De
fotograaf Anton Corbijn is bij muzikanten nog het meest geïnteresseerd in de
pijn van het scheppingsproces van het werk.
DDW: Natuurlijk is dat een
goede voedingsbron! Als dat voor het leven geldt, waarom niet voor de kunst?
Het is ook letterlijk zo dat kunstenaars die in het succes verzwelgen, creatief
verloren gaan. Maar het beeld van: ‘We moeten een
ongelukkige jeugd hebben gehad om een goede kunstenaar te zijn’,
is niet juist, denk ik. Ik denk dat het wel complexer is dan dat. Maar op een
of andere manier is toegang hebben tot verdriet, een van de sleutels van goede
kunst. Het gaat ook over durven, willen, kunnen: ergens durven verdriet
aanraken. En dan moet je het natuurlijk op allerlei verschillende manieren
kunnen vormgeven. Dat is de link met mijn vak: de toegang tot.
Het mooie aan kunst is dat
effect en bedoeling helemaal anders zijn. Maar als er ergens een barst wordt
geslagen in de defensie van de mens, dat er een licht wordt geschenen in de
kelder, in de bangelijkheid van mensen, is dat mooi. Een aanraken van
verdrietigheid is nodig in de kunst. Iets gevaarlijk, niet in de zin van een
mes in je vel steken, maar iets dat aan de rand komt, kan pas kunst zijn.
Mainstream is geen kunst, design ook niet – met alle
respect voor design.
HVC:
U hebt het ergens over de heerschappij van lifestyle, mode en design.
Uiterlijkheden versus leegte. Kunst heeft net de eigenschap dat het ‘nutteloos’ is…
DDW: Het mooi maken van
voorwerpen die het leven aangenaam maken, mag en moet er ook zijn, maar het is
geen kunst. Al vind ik kunst in de existentiële zin van het woord, bijzonder
nuttig.
HVC:
Over het esthetische en schoonheid:
Uw
cabriolet Volkswagen Karmann Ghia (’68) vindt u de
mooiste auto ooit. Hoe belangrijk is esthetiek in de kunst voor u? Wat moet een
kunstwerk hebben om aantrekkelijk te zijn?
DDW: Mijn cabriolet is een
soort infantiel plezier dat ik koester, maar ondertussen is dat publiek geheim.
(lacht)
Er zit heel veel schoonheid in
de lelijkheid. Jean Dubuffet bijvoorbeeld, vind ik heel mooi. Dat is wat kunst
kan doen: het mainstream idee van kunst openbreken, to be dangerous Dit door de gevaarlijkheid zelfs in de schoonheid
te brengen, waardoor de schoonheid wordt getordeerd, wat Abramovic ook doet in
haar performances. Terwijl daar wel een esthetiek in zit: het is de schoonheid
van haar pijn en verdriet. Ze doet dit soms door de lelijkheid uit te
vergroten. Het is haar missie daar een esthetische ervaring van te maken. Het
is ook eigen aan de hedendaagse kunst dat die taal zo tegenstrijdig kan zijn.
Denk maar aan de Duitse kunstenaar Gerhard Richter die zo’n
verscheiden dingen doet met schoonheid. Of denk aan Anselm Kiefer met zijn
reusachtige doeken van post apocalyptische landschappen. Je ziet dat, maar dat
is op een of andere manier schoon. Kunst moet geëngageerd zijn, maar niet als
een platitude of banaliteit. Alles kan, daarom is het ook zo moeilijk om goeie
kunst te maken. Alles is kunst. Wat kan kunst nog zijn na Marcel Duchamp?
HVC:
‘De kerken lopen leeg, we lopen verloren’, schrijft u.
Dit sinds we de deuren van de kerk voorgoed achter ons dicht lieten vallen.
Is
kunst de nieuwe religie?
DDW: Soms lijkt het zo. Ik
denk dat de mensen een zin-zoekend wezen is. Dat onze menselijke aard niet
zonder zin kan en onze menselijke aard wat op de achtergrond is geraakt. Ik zie
dat de mensen religiositeit soms zoeken in kleine religieuze belevingen. En
sommigen gaan zin en mystiek in het kunstige gaan zoeken.
HVC:
Maar in the end: net als filosofie en ook in jouw boeken, biedt kunst geen
antwoord, maar wel vragen.
DDW: Inderdaad.
HVC:
Is kunstenaar zijn een soort voorbestemming, een lot dat je moet tarten, denk
je?
DDW: Ik denk dat dat in alle
vakken zo is. In mijn psychiater zijn is dat toch zo. Ik hoop dat iedereen in
zijn vakgebied voelt dat ze iets doen dat bij hen past, omdat het goed voelt.
foto Ilse d'Hollander |
HVC:
Fysiek vergelijken ze u veel met Nick Cave Je zegt ergens dat je meer op hem
lijkt dan op een pastoor In welk opzicht?
DDW:
HVC:
U volgde vanaf 1976 lessen teken- en schilderkunst aan de Academie van Mechelen,
o.a. bij Tony Blickx. U omschreef het in uw mail als verrijkend en
betekenisvol.
Herinnert
u zich nog hoe u er binnenstapte? Welke verwachtingen had u?
DDW: Ik kon als kind heel goed
tekenen. Daarom vonden familie en vrienden van mijn ouders dat ik daarin moest
verder doen. Zo ben ik op mijn zestiende naar de Academie in Mechelen
getrokken. Tony Blickx was in die tijd een bekende kunstenaar én de zoon van
een nog bekendere kunstenaar, die de leermeester was van Rik Wouters. Ik heb
gedurende twee jaar houtskooltekenen en tekenen naar levend model gevolgd. Daar
ontdekte ik dat ik misschien goed kon tekenen, maar dat er een kloof is tussen
goed kunnen tekenen en een kunstenaar zijn. Ik liep daar om velerlei redenen
helemaal verloren.
Ik was in de eerste plaats
veel jonger dan de andere mensen. Ik kwam uit dat kleine dorp waar niet veel te
zien was en zag daar – het was de jaren ’70 – mensen die behoorlijk veel
drugs gebruikten en zich heel provocatief en rebels gedroegen. Dat was heel
aantrekkelijk en speciaal en bijzonder, maar ook wel bangelijk. Ik vond toch niet
direct aansluiting bij die mensen.
Ook mijn tekenen kwam niet tot
zijn recht in wat daar moest gebeuren. Ik liep tegen een pijnlijke
ongetalenteerdheid aan. Ik kon goed tekenen, maar kunst is zoveel meer dan goed
kunnen tekenen.
Het zijn natuurlijk ook de
moeilijke jaren: ik was op zoek naar de wereld, naar betekenis, naar
schoonheid, naar troost, naar: ‘Wat moet ik met mijn
leven doen?’ Ik heb daar gevonden dat ik het niet
gevonden heb.
Ik heb dat beleefd als een
worsteling die moeilijk was: ’Kunst, wat moet ik daar
nu mee?’ Al heb ik er wel een bewondering aan
overgehouden voor mensen die dat talent wél hebben. Ik ben ook naar de
muziekschool gegaan, speelde gitaar – ik ben een groot
muziekliefhebber – maar het was ook niet voor mij
weggelegd. Mijn debiliteit op dat vlak, heb ik niet ervaren als iets triestig,
maar heb ik ook kunnen kanaliseren in mensen die prachtig muziek kunnen spelen.
Ik behandel dan maar mensen met talent. (lacht)
HVC:
Een hogere studie op Sint-Lucas of op een Academie voor Schone Kunsten lonkte
niet naar u op uw achttiende?
DDW: Ik dacht: laat ik maar
gaan studeren.
Nogmaals, het was niet alleen
het gebrek aan talent. Ik vond gewoon geen aansluiting bij die mensen. Het
bleef iets bijzonder boeiends waar ik niet thuis in kwam.
Dus ben ik geneeskunde gaan
studeren, maar ik heb me zeven jaar in de geneeskunde ook zo gevoeld. Dat was
niet mijn thuis. Maar ik was slim genoeg om mijn punten te halen. En in de
psychiatrie vond ik die wel. Tot op de dag van vandaag ben ik in het milieu van
artsen wat onwennig: dat ik me niet voel wat mijzelf is.
HVC:
En toen ondervond je dat je het schilderen beter aan anderen overliet… Je hebt thuis dus nooit een atelier geïnstalleerd?
DDW: Neen! (lacht)
HVC:
Welke troeven moet het DKO uitspelen om nog meer mensen te lokken naar de
Academies?
DW: Ik vind sowieso dat er
veel meer kunst in de algemene vormingen moet zijn. Kunst moet ingebed worden
in de opleiding van jongeren. Ook in de lessen wiskunde moet kunst worden
geïntegreerd. Muziek heeft veel te maken met wiskunde en heel wat hedendaagse
kunstvormen ook. Kunst moet niet per sé een apart vak zijn. De belangrijkste
missie is dat kunst in het bestaan wordt geweven. Idem voor literatuur. Kunst
moet de bodem van de taart zijn, niet de kers op de taart. Het is niet de
versiering, het is geen extra-tje dat zomaar kan worden weggelaten.
HVC:
U schrijft dat mensen stuurloos zijn geworden en een onvolledige identiteit
ontwikkelen. Kan kunst maken mensen terug tot hun volle identiteit brengen?
Kan
het DKO mensen tot hun bottom-up brengen en levens veranderen? Heb je dat in je
praktijk al als advies gegeven? ‘Ga schilderen, potten
draaien, musiceren… ‘
DDW: Ja, dat is al gebeurd.
Maar dat moet ook niet overdreven worden. Ik probeer aansluiting te vinden bij
mensen hun leefwereld en vanuit hun creativiteit vraag ik naar wat zij plezant
of interessant vinden. Ik stuur koppels al wel eens naar een film of een
tentoonstelling, al kan ik niks opdringen. Ik ben een groot kunstliefhebber,
dus ik kan heel variabele dingen aanbieden. Dan komen patiënten mij achteraf
vertellen: ‘Dokter, met wat je ons vertelde, daar
hebben we niet veel aan gehad, maar wél aan die expo waar je ons naartoe
stuurde.’ (lacht) Maar het is natuurlijk niet zo dat
voor elke pathologie een bepaald kunstwerk of muziekstuk bestaat.
HVC:
Herken je aan kunstwerken soms dat die kunstenaar ‘het
van binnenuit’ moeilijk heeft?
DDW: Daar zeg ik formeel ‘nee’ tegen. Ik wens de kunst niet te
psychiatriseren. Ik wil expliciet in de beroepsmatige zin van het woord zo niet
naar kunstwerken kijken. Ik vind dat afbreuk doen aan kunst. Ik wil die
interpretatie openhouden en dat niet platslagen door het betekenissen te gaan
opleggen. Ik wil niet overal op z’n Freudiaans penissen
in gaan zien. (lacht)
HVC:
Wat houdt u tegen terug lessen te volgen? U hebt toch niks meer te verliezen?
Geen intentie meer gehad een academie binnen te stappen?
DDW: Ik heb de intentie gehad
dat niet meer te doen. (lacht) Ik heb geleerd dat het niet voor dit leven zal
zijn. Misschien in een volgend leven, men weet nooit…
al sluit ik een leven in de kunsten niet uit en zo kan ik mijn fantasie de
vrije loop laten gaan…
Hilde Van Canneyt