Interview
met Luk Van Soom (1956), Rijkevorsel, herfst 18
De tussenstukken komen uit het artikel 'Het atelier' van het tijdschrift Beeldenmagazine. (NL)
Wie veel met de
auto rondtoert, is vast al eens in aanraking gekomen met een van de monumentale
sculpturen van Luk Van Soom. In België en Nederland alleen al zijn er meer dan
vijftig eigenzinnige beelden van zijn hand in de openbare ruimte te zien. Afgelopen
zomer was zijn ‘Waarheen en dan terug’ nog te bezichtigen in Watou. Een stalen
kooi die de aarde – onze gevangenis – uitbeeldt, met daarop een gele bol – een
planeet – die je als bezoeker uitnodigt om je letterlijk IN Van Sooms rijke
universum te begeven.
Ik tref Luk – uiteraard – in zijn atelier. Terwijl
we kennismaken, knalt Radio Eén luid door de boxen. Al blijft Frank Zappa zijn numero
uno op muziekgebied, dat is wel duidelijk.
Sarcofagen (foto: Pieter Van Goethem) |
Hilde Van Canneyt: Hoe is de liefde voor het
beeldhouwersvak er bij jou ingeslopen?
Luk
Van Soom: “Ik ben afkomstig uit een kleine gemeente. Binnen mijn familie werd
ik door niks of niemand getriggerd. We hadden een kerkje met in plaaster
afgegoten heiligenbeelden, dat herinner ik me nog vaag. In onze straat woonde een houtsnijder waarbij ik als
broekventje geregeld binnenliep. Hij was altijd in de weer met grote
houtblokken en al dat hakken intrigeerde me. Vooral het feit dat hij ‘wist’ wat
er in al die blokken verscholen zat, vormde voor mij een bron van fascinatie.
Hij
was voor mij de rechtstreekse aanleiding om ook beeldhouwer te worden, al wist
ik als 12-jarige niet wat dat precies inhield. Ik ben er dan ook voorstander
van om kinderen op school met alle soorten beroepen en passies in aanraking te
laten komen, van bouwvakker tot lasser en van fanfaremuzikant tot acrobaat of
piloot. Het is belangrijk om jongeren zo vroeg mogelijk te triggeren. Vanaf
mijn zestiende ben ik in Turnhout naar de avondschool gegaan om te leren beeldhouwen.
Sindsdien ben ik nooit meer gestopt.”
HVC: Daarna trok je naar de Koninklijke
Academie voor Schone Kunsten in Antwerpen (KASKA) en nog later volgde het Hoger
Instituut voor Schone Kunsten (HISK). Is daar de basis gelegd voor je
vormentaal?
LVS:
“Ik wilde gewoon beeldhouwer worden. Bij een bezoek aan het Middelheimmuseum in
Antwerpen op mijn zeventiende werd dat nog duidelijker. De taal die daar
gesproken werd, verstond ik. Het was de weg die ik moest volgen.”
HVC: Was je altijd al ‘klassiek’
geïnspireerd?
LVS:
“Aan de Antwerpse Academie krijg je sowieso een klassieke opleiding: een beeld
boetseren naar naaktmodel op de poseerschijf, telkens een nieuwe pose en dan weer
boetseren, mouleren, … Ik leerde er hard werken en goed observeren. Technisch gezien
was dat allemaal wel leuk, maar ik voelde me er niet genoeg geprikkeld om mijn
eigen wereld te ontwikkelen. Ook het HISK was toen nog niet wat het nu is. Onze
professor zat vrijwel altijd op café. Al was ik wel blij dat ik op dat moment
een atelier in Antwerpen had. We gingen regelmatig naar het toenmalige ICC op
de Meir, daar gebeurden heel interessante dingen.”
Geschiedenis van de beeldhouwkunst (1984) |
HVC: En daar sta je dan: na tien jaar
opleidingen mag/moet je vanuit een nieuw leeg atelier zomaar eventjes de wereld
veroveren …
LVS:
“Ik moest mijn eigen woordenschat toen nog volop ontwikkelen. Ik vroeg me af: ‘Wat
wil ik nu eigenlijk vertellen?’ Dat was geen simpele periode. Ik wilde het liefst
van al gewoon opnieuw beginnen, alsof ik nog van niets wist … Mijn allereerste
werk van na mijn academietijd hangt hier nog altijd tegen de muur. Ik wilde ermee
terugkeren naar de basis van de beeldhouwkunst, alles op een rijtje zetten. De
bol, kubus, kegel, piramide, balk, cilinder, het ei – wat op zich niet in het
rijtje hoort – en een mop klei. Die laatste was heel symbolisch want ‘met klei
ben je vrij’. (lacht) Met klei kan je 3D-schilderen. Je kan het constant
blijven manipuleren. Terwijl beeldhouwen met steen of hout heel stresserend is: wat eraf is, is er ook echt af.
Met klei ben ik vergroeid geraakt en kan ik zeer snel mijn gedachten zichtbaar
maken. In die jaren huurde ik een huisje aan de andere kant van het dorp. Achterin
de tuin timmerde ik een houten barak die ik ‘mijn atelier’ noemde. Tijdens een
storm waaide het dak er gedeeltelijk af en daarna stond de rest op instorten.
Zo kon ik niet verder. Toen ben ik dus maar op zoek gegaan naar bouwgrond en
heb ik dit atelier en huis gebouwd.”
Atelier
versus woonruimte
Eerst ploeterend in een vervallen houten
barak om daarna een eigen atelier en woning te bouwen, geïnspireerd op een
fabriek. Ontegensprekelijk is er in het zaagdak rekening gehouden met het
Noorderlicht. Het atelier is onderverdeeld in twee etages. Er staat en
levensgroot anatomisch studiefiguur dat de kunstenaar onlangs kon bemachtigen.
Verder zien we een werkbank met
schroevendraaiers, tangen, zagen, boren enzomeer. Werktafels op wielen, de
typische met materialen volgestouwde wandschappen en rekken, en ontelbare
proef- en kunstwerkjes rondom … “Zo’n atelier begint natuurlijk te woekeren”,
merkt Luk op. Hij beschrijft de talloze kleine her en der rondstaande objecten,
ontwerpen in de maak, studies, … Er wordt enthousiast verteld over een nieuw
werk in verschillende varianten. Een klein model geboetseerd in plastiline
wordt ingescand en daarna in 3D geprint, alsook met een vijf-assige
freesmachine uit een vol blok aluminium gefreesd, en uiteraard weer
uitvergroot: nu handmatig naar vier meter in dunne aluminiumplaat en
poprivetten.”
Zperm |
HVC:
Maakte je in het begin vooral kleinsculptuur? Nu ben je vooral gekend voor je
grote sculpturen in de openbare ruimte.
LVS: “Ik ontwikkelde vrij snel een
voorliefde voor de grote sculptuur. Het werk Pallas, dat de inspiratie voor het Zperm-project vormde en tussen de Mercator en het Stadhuis van
Oostende staat, is het eerste monumentale werk dat ik maakte. Dat was bestemd
voor de AutomoBiënnale in het Middelheim, midden de jaren ’80.”
Pallas (1985) |
HVC:
Het lijkt me niet simpel om werken te maken voor de openbare ruimte: wedstrijden,
aanbestedingen, dossiers, … Hoe verloopt zo’n creatieproces?
LVS:
“De omgeving speelt sterk in op de te maken compositie. De plaats en haar
geschiedenis moeten klikken met mijn eigen wereld. Rudimentaire ideeën schets
ik ofwel op papier of modelleer ik direct op klein formaat in klei. In het
Italiaans noemen ze dit soort kleischetsen met een mooi woord ‘bozetti’s’. Op dat
soort momenten zweven er tal van ideeën in mijn hoofd rond en kan ik vrij snel
en efficiënt vormgeven. Daarna begin ik te vergroten. Rond een metalen stelling
maak ik een grof opzet in klei, snij er toch weer stukken af die ik er elders
weer tegenplak, … erop en eraf, zo gaat
dat door tot ik tevreden ben.
Eigenlijk is dat de plezantste en boeiendste
fase: wanneer je het beeld dat in je gedachten sluimert met je handen en
vingers tevoorschijn mag toveren. Op een tekening zie je maar één zijde.
Daardoor kan ik het driedimensionele proces er niet op vormgeven en verder
laten evolueren. Voor wedstrijden volgen uiteindelijk ook de dossiers. Dat vind
ik de minst plezante fase. Er kruipt veel tijd in, maar het hoort er nu eenmaal
bij.”
HVC:
Als je ’s ochtends je boterhammen met eieren en spek eet, weet je dan al wat je
de volgende uren concreet in je atelier gaat doen?
LVS:
“Ik werk van 9u tot 21u in mijn atelier en weet altijd wat te doen. ’s Morgens
ben ik fris en wil ik ontwerpen, maar alle dagen verlopen anders. Het grootste
gedeelte van de dag gaat op naar uitvoeren, de beelden afwerken, praktische
dingen regelen, naar de gieterij rijden, communicatie, enzovoort. Met de
regelmaat van de klok duiken er stagiairs op die ik all round opleid volgens het klassieke leerling-meester verhaal.”
HVC:
De eerste aanzetten, boetseer je die dan ’s avonds met de tv op de achtergrond?
LVS:
“Neen, bij het creëren kan ik geen tv of andere storende elementen verdragen. Met
mijn stagiairs ben ik soms aan wel vijf projecten tegelijkertijd bezig. Maar om
vrij te creëren, moet ik alleen zijn. Ik werk aan deze grote tafel of in mijn wolkenatelier
aan de overzijde van het riviertje de Kleine Mark. Er komen constant ideeën
binnenwaaien en omdat ik niet alles kan realiseren, moet ik jammer genoeg dus
ook continu selecteren. Bij elke eerste maquette zit het basisidee er al in en
vraag ik me af op welke afmetingen het beeld het best zal functioneren. Wie dat
niet aanvoelt, blijft steken en zal nooit grote werken maken. Ik grijp elke
kans die ik krijg om iets uit te vergroten. Wat minder vaak is dan ik wel zou
willen. Beeldhouwen is een tijdrovende bezigheid.”
HVC:
Is het dan écht zo dat je klein werkt en pas als je een mogelijkheid hebt, als
het ware in je atelier kijkt wat je al in het klein hebt gecreëerd?
LVS: “Soms kan een klein ontwerp dat
ik al heb zo uitvergroot worden. Maar meestal begin ik opnieuw en bekijk ik de onuitputtelijke
voorraad die opgeslagen zit in mijn hersenpan. Het moet natuurlijk ook mogelijk
zijn op technisch, budgettair en thematisch vlak.”
HVC:
Je beeldtaal is relatief herkenbaar.
LVS:
“In de jaren tachtig heb ik heel strak, abstract rudimentair gewerkt. Maar halverwege
de jaren negentig kwam het figuratieve terug in mijn werk en het gekke was dat
het toen ook onmiddellijk ook helemáál terug was. Ik was blijkbaar klaar om de menselijke
figuur in te passen in mijn eigen wereld. Toen kwam de academische opleiding
die ik aanvankelijk verdrongen had weer goed van pas. Ook mijn beeldhouwende voorvaderen
zal ik niet vergeten – zonder verleden geen toekomst. Humor is een saus die er ook altijd bij hoort,
net zoals relativeringsvermogen. Zo schuift de ernst beter naar binnen.”
HVC:
Je hebt veel geleerd door je reizen naar Italië; door de barok die je
overweldigde. Maar de mythologie en christelijke symboliek fascineren je
evenzeer. En ook in het surrealisme kan je je vinden ... Terwijl je beeldtaal
geïnspireerd blijft door wolken.
LVS:
“Twee beelden die me sterk beïnvloed hebben, zijn Bernini’s Ludovica Albertoni en Extase van de Heilige Theresa, waarbij
de heilige in sensuele houding op een zwevende wolk ligt. Al toen ik ze voor
het eerst zag, in 1986, hadden ze een ongelofelijke impact op mij.
Pas enige tijd later werd mij duidelijk waarom. Toen begon ik de verbanden te zien tussen de zwevende wolk en levitatie van Theresia en mijn jeugdige verleden als motorcrosser op een Yahama. Het was het door de lucht vliegen, het ontsnappen aan de wetten van de zwaartekracht, dat me intrigeerde. Scherend over de zandwoestijn, viel mijn aardse bestaan van mij af. Alle vragen, die anders zo graag in mijn hoofd rondspookten, verstomden. Zolang de wedstrijd duurde, voelde ik me zo vrij als een vogel. Daarna viel ik uitgeput neer in het gras en terwijl ik mijn helm afgooide, viel ik weer samen met mezelf. Dat gevoel van de aarde los te komen, in een spirituele of andersoortige vervoering, tijdens een voor de mens zeldzaam verheffend moment van ‘levitatie’ - dat is de band die ik met Bernini deel. Uiteraard bewonder ik ook zijn meesterschap wat betreft het beitelen in de marmer, zijn beheersing van de anatomie, zijn weergave van hard en zacht, …
Pas enige tijd later werd mij duidelijk waarom. Toen begon ik de verbanden te zien tussen de zwevende wolk en levitatie van Theresia en mijn jeugdige verleden als motorcrosser op een Yahama. Het was het door de lucht vliegen, het ontsnappen aan de wetten van de zwaartekracht, dat me intrigeerde. Scherend over de zandwoestijn, viel mijn aardse bestaan van mij af. Alle vragen, die anders zo graag in mijn hoofd rondspookten, verstomden. Zolang de wedstrijd duurde, voelde ik me zo vrij als een vogel. Daarna viel ik uitgeput neer in het gras en terwijl ik mijn helm afgooide, viel ik weer samen met mezelf. Dat gevoel van de aarde los te komen, in een spirituele of andersoortige vervoering, tijdens een voor de mens zeldzaam verheffend moment van ‘levitatie’ - dat is de band die ik met Bernini deel. Uiteraard bewonder ik ook zijn meesterschap wat betreft het beitelen in de marmer, zijn beheersing van de anatomie, zijn weergave van hard en zacht, …
Voeg hierbij de wolken van Magritte, die op zijn eigen manier spelletjes speelde met de zwaartekracht en van niet-tastbare wolken massa maakte. Het omschakelen van definities, dat eigen is aan het surrealisme, sluipt regelmatig in mijn werk. Het is iets typisch Belgisch: de dingen omtoveren, tegenover elkaar zetten en daardoor in vraag stellen. Zo bestaat een van mijn werken bijvoorbeeld uit een man op een wolk, die zelf ook een wolk draagt en toont een andere sculptuur een man die twee bollen uit elkaar probeert te houden.”
Vieni Dentro |
Drifting in a cloud |
Tussen waken en slapen |
HVS:
Ook het universum en haar planeten blijven je blijkbaar inspireren? En dan heb
ik het nog niet over de diepzeeduikers en astronauten die graag in je werk ten
tonele komen.
LVS:
“Klopt. Ik verwijs in mijn werk graag naar reizen doorheen het universum en in
de diepte van oceanen. Ik heb een voorliefde voor speciale ruimte- en
diepzeepakken. Het zijn hulpmiddelen om je af te zonderen van de buitenwereld. Als
je erin kruipt, word je iemand anders, je concentratie wordt scherper, je komt
dichter bij jezelf door je zo af te sluiten.
Ik had datzelfde gevoel van iemand anders te worden wanneer ik mijn motorpak aantrok en helm opzette. Het zwevende gevoel, het gewichtsloze aspect is dus ook belangrijk. Het is nog altijd een droom van mij om de aarde eens vanuit de ruimte te zien. Volgens astronaut Frank De Winne is dat een fabelachtige ervaring. Zo ben ik ook eens gaan snorkelen rond de eilanden van Maleisië. De onderwaterwereld met zijn grillige koraal- en schelpenvormen, en de mooiste vissen overal, wist mij enorm te inspireren. Me afzonderen doe ik ook in mijn atelier, alleen doe ik dat dan in de wereld die ik zelf aan het scheppen bent.”
Er woont iemand anders in mijn hoofd (2013) (Brigit Krols) |
(Pieter Van Goethem) |
Atelier versus toonruimte
We gaan
naar het tweede atelier, dat zich over de brug van een riviertje aan de
overkant van de tuin bevindt. Een witte poes miauwt lustig. In de tuin zien we
enkele van zijn bronzen sculpturen floreren. Een tiental jaar geleden bouwde
hij dit atelier zelf in de vorm van een wolk, in rode bakstenen met kleurrijke
steentjes ertussen. “Eigenlijk is dit een presentatieatelier, maar door het
plaatsgebrek in mijn hoofdatelier, fungeert dit in de zomer regelmatig als
tweede werkplek.” In het midden staat zijn wolkenstoel Ascensione te pronken,
gemaakt in gebogen metaaldraden. Er wordt gewerkt aan een gevonden afgezaagde
boomstam waaronder hij rare kronkelende wortels boetseert en vertelt me over
hoe straks de sculptuur in aluminium wordt gegoten en hoe er op bovenop zijn
typische krul komt staan die met bladgoud bekleed wordt.
Daarbij
nog een nieuw beeld, een soort van zilveren ruimtevaarder met glazen helm op
die je steeds achterna kijkt als je er voorbij wandelt. In wording nog een
zittend figuur in een vreemd pak, met zijn bovenste gedeelte in een glazen
koepel. Dient het om onder water de fauna en flora te bestuderen? Maar het
beeld is vanbinnen leeg, er is niemand thuis of zou ik er zelf in kunnen gaan
zitten en me onderdompelen in de kunstenaar zijn fascinerende wereld?
HVC:
Je sarcofaagbeelden zijn recenter. Het is een nieuwe reeks.
LVS:
“In feite maak ik die al sinds mijn 17e, al had ik daar zelf nooit
eerder bij stilgestaan. Het gieten van een beeld verloopt via een proces in
meerdere stappen. Na het boetseren van het beeld in klei, wordt er een
plaasteren mal gemaakt. Daaruit wordt de klei weggegraven om het positieve te beeld
kunnen gieten. Als dat vorm gekregen heeft, wordt de mal meestal losgehakt en
weggegooid.
Nu
stop ik het proces halverwege: ik boetseer het beeld, maak daarop een mal, en die
wordt samen met het ondersteunende houten skelet het uiteindelijke werk. Deze
benadering past in de traditie van de non finito, die door Michelangelo in gang
gezet werd met de Rondanini Pieta,
die in Milaan staat. Je kent waarschijnlijk ook zijn ‘slaven’: zijn ze bewust onafgemaakt
of niet? Het boeiende is dat je er als kijker op een heel andere manier bij
betrokken geraakt als je het in gedachten moet afmaken.
Het
binnenwerk van mijn non finito-mallen beschilder ik met goudverf. Wie er geconcentreerd of door halfgeloken ogen
naar kijkt, ziet hoe de negatieve, holle vorm zich losmaakt van de mal, en het positieve beeld
als het ware terug tevoorschijn komt. Dat komt omdat onze hersenen niet willen accepteren
dat we naar een negatieve vorm kijken. Major Tom, de astronaut die
je met zijn gouden ogen blijft volgen, is een van mijn nieuwste werken in die reeks. Voor de zittende
figuur met de glazen koepel moet ik nog een titel bedenken. Voor wat en wie dit
bizarre pak dient, is een mysterie.”
Major Tom (2018) |
HVC:
Vorig jaar had je in de Warande in Turnhout een solo. Er was zelfs een
fietsroute! (knipoogt)
LVS: “Een fan heeft die fietsroute op
poten gezet en ik vond het wel een fijn gegeven. Je kan ze downloaden via mijn
website, en zo langs mijn beelden een boeiende tocht maken door de Kempen.
In de Warande heb ik een overzicht gegeven van mijn werk op klein formaat. Studies, edities en zelfstandige kunstwerken die ver terugreiken in de tijd. In een tweede ruimte toonde ik meer recent en groter werk, zoals mijn sarcofaagreeks. Daarnaast werd er ook een trailer getoond van de documentaire waaraan regisseur Serge Leurs intussen al ruim drie jaar werkt. Blessed Relief vertelt het verhaal van mijn leven, werk en creativiteit, en alle richtingen waarin deze vlucht nemen.”
Pallas |
expo De Warande, Turnhout ('18) |
HVC:
Je bent niet het type dat naar andere kunstenaars gaat kijken?
LVS: Niet echt. Ik volg de
hedendaagse kunstscène vanop grote afstand omdat ik anders onbewust
geïnspireerd raak door de ideeën van iemand anders. Ik geloof er sterk in dat je
als kunstenaar op zoek moet gaan naar je eigen bron. Een zuivere bron. De hedendaagse
kunst is geen zuivere bron, het zijn verwerkte gebeurtenissen uit andermans
leven. De schilderkunst volg ik wel, want dat is een ander métier. En naar de
klassiekers ga ik ook graag kijken, in heel Italië, met Firenze en Rome als
uitschieters. Kerk in en kerk uit, en daarbij alle musea, de grote meesters, … dat
blijft me boeien.
Verder laat ik me inspireren door
wetenschappelijke tijdschriften rond nieuwe ontwikkelingen over wetenschap en
natuur. Ik bezoek ook graag expo’s en curiosabeurzen die niets met kunst te
maken hebben, maar waar dingen te zien zijn die met passie ineen zijn gestoken.
Dan heb ik het bijvoorbeeld over beurzen voor oldtimers of blikken speelgoed,
of plekken als het Brusselse vliegtuig- en oorlogsmuseum. Ik kan me daar enorm
in inleven.
Beheersing van het eigen ambacht is voor mij van het
allergrootste belang. Het is wat mij in staat stelt om op een efficiënte manier
te communiceren met andere ateliers en partners. Dan heb ik het niet alleen over kennis omtrent eeuwenoude
materialen en technieken, maar ook over nieuwe technologieën. Die fascineren me.
Zo is het nu bijvoorbeeld mogelijk om een ontwerp met een CNC-machine in eender
welk materiaal te laten frezen.
Onlangs sloeg ik voor een partnerproject de
handen in elkaar met een 3D-digitaliseringsexpert, een industriële
houtbewerker, een expert in draai- en freestechnieken en een ambachtelijke
plaatslager. Op die manier kan ik eeuwenoude technieken combineren met de
snelste en meest efficiënte productieprocedures.
HVC:
Is beeldhouwen voor jou een onderzoek? Het is méér dan zomaar mooie beeldjes
maken. We moeten verder kijken dan het omhulsel.
LVS: Ja, er moet zeker duiding
achter de façade zitten en liefst in meerdere lagen. Een boodschap, al is dat
een groot woord. Ik wil wat er te zien is ook niet onmiddellijk inhoudelijk duidelijk maken. Ik wil wel een
hint geven waarover het gaat of zou kunnen gaan, een soort van conceptuele
uitleg over het beeld - hoewel ik conceptueel niet graag hoor. Verder moeten de
mensen het zelf kunnen invullen.
Mijn taal
is de beeldtaal, het oudste communicatiemiddel dat er is. Het beeld moet
vertellen wat er aan de hand is. Daarom moet het gewoon mooi en aantrekkelijk
zijn. Ook compositorisch moet het goed in elkaar zitten.
Wanneer
is een sculptuur goed? Als het blijft triggeren en de puzzel nooit opgelost kan
worden omdat er steeds weer nieuwe verbanden ontstaan. Wanneer
een werk af is? Dikwijls laat ik een kleien sculptuur een maand lang ingepakt,
om het uit mijn blikveld te hebben. Als ik de natte lappen er dan afwikkel en
het uit de folie tevoorschijn haal, kan ik het weer met een frisse blik
bekijken. Dan zie ik direct wat er nog fout zit en kan ik verder werken tot
alles goed zit.
HVC:
Maar als je iets maakt voor de openbare ruimte, moet je toch anders denken,
vermoed ik.
LVS: In principe niet, alleen moet
je met andere factoren rekening houden, zoals de omgeving, de geschiedenis, de
technische mogelijkheden, het beschikbare budget is. Hiervan maak ik dan de
grootste gemene deler.
Oh Superman! |
HVC:
Het enige werk waar je een blijvende oplage van maakt, is het
kruisbeeld-variant Oh Superman!, dat
werkje dat ook de paus in ontvangst mocht nemen.
LVS: Dat beeldje waar ik de lijdende
Jezus aan het kruis omgetoverd heb tot een Superman was natuurlijk ludiek
bedoeld. In mijn jeugdige beleving was Jezus inderdaad de Superman van zijn
tijd. Wie anders dan hij kon water in wijn veranderen, stormen bedaren, doden
weer levend maken en over het water lopen? Maar toen ik effectief op audiëntie
mocht komen, heb ik dat natuurlijk niet geweigerd. Je staat daar dan voor de
Sint-Pieters Basiliek, gebouwd door Bramanta, Michelangelo en Maderno, op een
plein van Lorenzo Bernini. Het deed me iets om me zo omring te weten door de
overgrootvaders der kunsten. Deze Oh
Superman! maak ik op oneidige oplage. Ik hoop er ooit zoveel van te kunnen
maken als er kruisbeelden zijn gemaakt. Een nobel streven …
HVC:
Hoe heb je je recent prachtig uitgegeven monografie Into view/tevoorschijn aangepakt?
LVS: Ik heb een enorm archief met
professionele foto’s en teksten, en ik had besloten dat daar iets mee moest gebeuren.
Als het in de kasten blijft zitten, heeft niemand er wat aan. Dat materiaal
moest dus breder zichtbaar gemaakt worden. Ik heb de koe dan maar bij de horens
gevat en heel mijn oeuvre op tafel opengespreid. Het was even schrikken om die
verscheidenheid en hoeveelheid te zien, en te weten dat ik dat allemaal in een
boek moest zien te krijgen. Niet zomaar een boek trouwens, maar één met een
hoek af en een handvat in. Die visie wilde ik er wel in, al was het geen
evidentie om dit voor mekaar te krijgen.
Gelukkig werd ik goed omring door
medewerkers om me hierin bij te staan. Birgit Krols van de BoekenBouwer heeft
me geholpen bij het uitsorteren en digitaliseren, bij het vinden van een
uitgeverij en de juiste persoon om het handvat en de hoek te realiseren. Mark
van den Eijnden van Grafisch ontwerpbureau Storm gaf er op een schitterende
manier vorm aan. Verschillende auteurs, zoals Rik Torfs, Frank De Winne, Lisette
Pelsers, Christine Van Broeckhoven en Sara Weyns, hebben in essays vanuit
verschillende insteken mijn oeuvre benaderd. En om het geheel te financieren
heb ik multiples gemaakt. Intussen zijn de meeste exemplaren van Into View /
Tevoorschijn verkocht, al kan het boek voorlopig nog altijd besteld worden via
mijn website. Al bij al een geslaagde onderneming dus.
En
nu wachten tot zijn documentaire uitkomt die zijn hersenkronkels volgen. En er
mag, neen moét, zeker een vleugje humor inzitten.
Hilde Van Canneyt
(foto Pieter Van Goethem) |