Interview met Koen Muller (1948),
Eksaarde, maart 2014
(naar aanleiding van de expo ‘Het
schip van Theseus’ in WARP, curator Stef Van Bellingen)
Hilde van Canneyt (HVC): Koen, je bent
opgegroeid in een antiquairsfamilie, maar jij daarentegen hebt altijd les
gegeven in het kunstonderwijs en dit in combinatie met het kunstenaarschap.
Koen
Muller (KM): Ja, ik ken wel een en ander over de ‘oude kunsten’. Zelf ben ik al
vrij snel beginnen tekenen: ik herinner me dat ik op mijn derde met mijn
uitwerpselen het toilet sierde, dus op dat vlak zat ik al voor op Wim Delvoye.
HVC: Op je achttiende besliste je
beeldhouwen te volgen in Sint-Lucas te Gent.
KM:
We hadden er les van Paul Spilliaert, een abstract kunstenaar uit Brugge - een
hele goede steenkapper trouwens. Maar toen waren we heel contraire: we waren
tegen zo wat alles wat die man aanbracht. Dom van ons, want we hadden beter een
beetje meer geluisterd naar hem. Alleen
al op technisch vlak hadden we heel veel van die man te leren. Het was de
tweede helft van de jaren ’60. We waren jong en we wilden revolteren. In
tegenstelling tot die docent waren wij vooral met figuratie bezig. Het meest
leerden we echter van elkaar: mijn grote klasconcurrenten waren toen Rik
Vermeersch en Mark Aerts, twee talenten van wie ik enrom veel heb geleerd. Rik
is blijven werken, Mark sporadisch, maar we zijn vrienden gebleven. We zien
elkaar haast maandelijks en hebben nog altijd heerlijke discussies.
HVC: Wat deed je eens je op je
visitekaartje ‘beeldhouwer’ mocht laten drukken ?
KM:
Op school was ik wel een beetje een vedette (knipoogt). Ondanks enige revolte
op school trok je je even goed op aan de
schoolse bescherming van professoren en leerlingen, maar ik trouwde, kreeg
kinderen en geraakte artistiek wat geïsoleerd.
HVC: Was er een kamer als atelier
gereserveerd?
KM:
Jazeker! In die tijd werkte ik heel klassiek en maakte ik veel zelfportretten.
Ik ging toen ook veel schetsen in ouderlingentehuizen, vaak zieke mensen. Dit
had een socialiserende functie. Mijn ‘kunnen’ koppelde ik aan sociale
toestanden en mistoestanden. Ik zocht toch vooral de tristesse op, soms ging ik
stervende mensen tekenen. Het had zeker een therapeutische functie.
HVC: Zag je die ‘oude mensen’ tekenen
als een vingeroefening ?
KM:
Het was meer dan een vingeroefening, je zou het kunnen zien als documentair
tekenen. Ik maakte hyperrealistische objectiverende tekeningen. Het was alsof
ik een gevoel heel minutieus wilde vastleggen. Jammer genoeg zijn daar bijna
geen tekeningen van overgebleven.
HVC: Dat tekenen nam tijd in beslag en
je verdiende er niks mee. En toch de lokgroep van het antiquairschap kunnen
weerstaan?
KM:
De antiekwereld is een andere wereld en zelf heb ik geen handelsmentaliteit. Om
geld te verdienen, ben ik jeugdatelier in de academie van Sint-Niklaas gaan
geven. Ik ben er in contact gekomen met mensen die een enorme invloed op mij
hebben gehad, namelijk Paul de Vylder en Wilfried Huet. Zij hebben me geleerd
dat er meer bestaat dan métier. Zij brachten mij in contact met een andere
wereld. Zij leerden me dat tekenen een middel is en geen doel en vooral dat er
iets bestond als ‘concept’. Dat was enerzijds een openbaring, maar langs de
andere kant was het de moeilijkste periode uit mijn leven. Ik stond toen voor
een confrontatie, raakte verward en moest op zoek naar mezelf. Ik maakte in de
late jaren ’70 punkachtige zaken en dit in het eerder conservatieve kader van
de academie waar ik les gaf. Terwijl me daar toch een toekomst voorspeld was.
HVC: Hoe evolueerde jouw plastisch
werk verder?
KM:
Het was moeilijk volwassen worden. Mijn eigenbeeld en zelfkennis was klein en
onduidelijk. Daarbij ben ik een trage groeier.
HVC: Heb je je tekeningen veel
tentoongesteld?
KM:
Ik heb grote reeksen tekeningen getoond in museum Dhondt-Dhaenens in Deurle, wat
een groot succes was.
HVC: De onlangs overleden Willy
Vandenbussche heeft je werk ook in Muzee te Oostende getoond.
KM:
Ik maakte in de jaren tachtig betonnen beeldenreeksen onder de noemer ‘Klonen’.
Aan de ingang, boven de luifel van het museum, heb ik een reeks sculpturen van macho’s’
op rotsen getoond. Dat waren polyesteren beelden met marmerimitatie. Ik ben op
meerdere groepstentoonstellingen aanwezig geweest in Oostende en heb twintig
jaar geleden een vrij belangrijke tentoonstelling gehad in het park van
Lokeren, maar daar was weinig reactie op van het museumwezen of van de pers.
Ook hier, bij mij thuis, heb ik vijftien jaar terug mijn laatste sculpturen
getoond. Ondanks de goede reacties van heel wat kennissen en vrienden op deze
tentoonstelling, was ik ontgoocheld door het uitblijven van aandacht in de pers.
Ik ben toen voor vijftien jaar gestopt met werken. Sculpturen heb ik erna nooit
meer gemaakt.
HVC: Ben je een gestructureerde werker
?
KM:
Ik werk in periodes en met reeksen. Daar kunnen maanden of jaren tussen zitten.
Ik voel me niet altijd ‘kunstenaar’. Ik ben periodiek kunstenaar en iemand die
eerlijk is met zichzelf, moet toegeven dat hij niet altijd kunstenaar kan zijn,
want je kan niet altijd het niveau van creativiteit aanhouden. Creatieve
momenten zijn een paar ‘uren’ in een mensenleven, de rest is werken en arbeid.
Toch ben ik heel gelukkig en haal ik veel bevrediging uit het kunstenaarschap.
Vaste werktijden heb ik niet. Vroeger wel en voelde ik me er goed bij om van zo
laat tot zo laat te werken binnen een bepaald ritme en binnen dezelfde ruimte.
Die regelmaat is nu volledig weg.
HVC: Koen, kriebelt het nooit spontaan
om te schilderen? Als je voor de TV zit bijvoorbeeld? (en denkt: “Wat doe ik
hier? Ik wil schilderen! Nu!”).
KM:
Als je bezig bent, kan je je geest niet stilleggen en roept het atelier.
Schilderen is voor mij veelal iets wat ik heel bewust “ga doen”: naar het
atelier gaan, voor het doek zitten en nadenken. Een schilderij ontstaat zelden
vooraf en is zelden voorbedacht. Voor mij is schilderen een heel cerebraal
gebeuren. Het kan een uur duren vooraleer ik een eerste geste doe. Wat mij
noopt tot schilderen verschilt aanzienlijk. De redenen kunnen sterk verschillen
en variëren tussen concept en subject. Soms zet je drie à vier schilderijen op
elkaar, tot ze de juiste densiteit of body hebben.
HVC: Ben je nog aan het tekenen? Want
dat is iets waar je sowieso in uitblinkt.
KM:Tekenen
doe ik niet meer, tenzij het voorbereidend is op een schilderij. Ik kies voor
het schilderen omdat beelden maken te omslachtig is.
HVC: Je mede-expogenoot Frans Heirbaut
zei daarstraks tijdens ons interview: “Ik ben geen kunstenaar, ik ben
beeldhouwer”. Voel jij je kunstenaar?
KM:
Ik vind mezelf een kunstenaar. Ik ben enorm kritisch voor mezelf en daarom ook
voor anderen. Het alternatief en de vormverlegging is me heilig en wat ik
betracht is vooral eerlijkheid naast schoonheid. Maar dat sluit twijfel en
onzekerheid niet uit. Iets wat vele ‘ego’s’ in de kunstwereld ontbreekt. Het is
alsof ze alleen maar antwoorden kennen. Er is zoveel narcisme.
HVC: Ik zag daarstraks in
voorbereiding van je expo in WARP je schilderijen opeengestapeld staan. Ik heb
er een korte glimp van kunnen opvangen: ik zag een donkere reeks en een
‘fellere’ reeks.
KM
: Ik maak ze door elkaar hoor! Het is niet zo dat ik iets heb van: ”Nu zit ik
in mijn donkere periode en ga ik eens veel zwart gebruiken”. Zo makkelijk zit
ik niet in elkaar (lacht). Mijn
schilderijen ontstaan naast en door elkaar, soms moeilijk – met veel overschilderingen
– en soms heel direct, als vanzelf. Veelal zijn het reeksen van zes.
HVC: De schilderijen zijn niet
“speciaal” voor deze expo gemaakt, vermoed ik. Jij maakt je werk ongeacht of
een (groot) publiek ze zal zien.
KM:
Ik maak sowieso werk, ongeacht het ooit zal gezien worden. Het is door Frans
Heirbaut – en Stef van Bellingen – dat ik nu exposeer. Ik maak die werken uit
noodzaak. Dat wil niet zeggen dat ik niet graag gezien word door een groter
publiek. De eerste reactie bij elk werk is deze van mijn vrouw, haar kijk is
heel belangrijk en veelal de juiste.
HVC: Toon je dat werk meer zoals een
verzamelaar zijn collectie toont en waar er over kan gedialogeerd worden? En
misschien ook voor het genot om te filosoferen over wat je hebt gemaakt?
KM:
Veeleer zoiets. Dat filosoferen doe ik vooral met de kunstenaar Rik Vermeersch,
een heel goede vriend van mij. Hij kent mij door en door. We zijn meedogenloos
hard en sparen elkaar niet. Deze eerlijkheid brengt ons verder.
HVC: Frans Heirbaut en jij hebben een
grote vakkunde en talent. Of is dat een slecht woord ?
KM:
Het woord ‘talent’ is op zich interessant. Maar ik denk dat talent veel meer is
dan virtuositeit of kundigheid. Talenten verschillen en zo ook oriëntaties en
bedoelingen. Bij Frans is er een anti-métier-houding ontstaan, iets wat hem
veel verder brengt. Kundigheid wordt vervangen door juistheid. Daar waar vorm
en inhoud samenvallen, bewijs je juist je talent. In de muziekwereld wordt
talent en vakkennis anders gevaloriseerd en staat je niet in de weg. Er zijn
heel wat overlappende factoren waarmee rekening dient gehouden, zoals
structuur, compositie en ritme. Muzikanten spreken over ‘kleur’ en wij
beeldende kunstenaars over 'klank'. En een schilderij dien je juist te ‘lezen’.
HVC: Toch raar dat ik je naam nog niet
veel was tegengekomen in de kunstwereld. Is het niet kwetsend dat – als je goed
werk maakt – niet iedereen aan je mouw trekt om tentoon te stellen?
KM:
Er is een spreekwoord: ‘Wat niet weet, niet deert’ en ik weet ook niet of veel
mensen weten dat ik nog actief ben. In alle eerlijkheid: ik doe continu aan
zelfvervolmaking en zelfontplooiing en ik wil mezelf altijd – voor mezelf –
ietsje verder plaatsen in de tijd. Ik wil telkens nieuwe facetten aanboren. Ik
wil exploreren, iets verleggen, maar ik ben wel gevoelig hoe iemand anders daar
tegenover staat.
HVC: Weldra is er jullie opening in WARP.
Wat zou het grootste compliment zijn dat ze je kunnen geven?
FH: (Frans Heirbaut zit van ver mee te
luisteren, red.) De ontvankelijkheid van de toeschouwer: dat ze gewoon Koen
zijn werk erkennen, in positieve of negatieve zin. En dat ze op z’n minst
geraakt worden door wat ze zien. Dat er iets gebeurt... Als er geen
ontvankelikheid is, dient je werk eigenlijk gewoon als bloempot.
KM:
Je hoopt dat datgene wat de schilderijen bedoelen, begrepen zal worden. In het
beste geval zijn we vormverleggers en dat is al heel wat. Niet elke cultuur
laat kunst toe. Degene die het bordje “kunstenaar” aan zijn deur hangt, is het
zogezegd. Je bent niet altijd kunstenaar en voldoet niet continu aan de
opdracht. Soms voel ik me een vreemde in mijn eigen werk.
HVC: Vind je het niet moeilijk om naar
je eigen werk te kijken ?
KM:
Ik bekijk mijn werk alsof het van iemand anders is. Ik neem vrij onmiddellijk
afstand. Wat ik vandaag bedenk is belangrijk. Het NU is essentieel en zo ook de
act van het doen.
HVC: Je wilt toch dat je werk een
eigen leven gaat leiden “bij anderen”?
KM:
Ik hoop gewoon dat mijn kinderen er later met het nodige respect en op de
juiste manier zullen mee omgaan.
HVC: Je dochter Fien Muller is
fotografe. Ze heeft waarschijnlijk veel
van thuis uit meegekregen?
KM:
Fien heeft veel gestolen met haar ogen natuurlijk. Maar typisch voor Fien is
dat ze daar niet over spreekt ondanks haar groot artistiek inzicht. Zij doet
het zéér goed in de designwereld, samen met haar man Hannes (Van Severen) Na
twee jaar staan ze al internationaal op de kaart.
HVC: Naar welke kunstenaars kijk je op
Koen?
KM:
Ik kijk niet snel op naar iemand, maar toch… iemand die ik enorm bewonder en
die haast geen bekendheid heeft, is Lene Keunen. Zij is een fantastische
ongecompliceerde kunstenares en één van de weinige echte schilders die ik ken.
Zij is niet de persoon van vele woorden, maar wel van prachtige kleuren. Haar
bescheidenheid staat haar roem in de weg, bij haar wordt realiteit omgezet in
poëzie. Ze vertrekt veelal van ordinaire foto’s die ze dan naar zichzelf toe
haalt, naar haar eigen wereldje. Haar meest desolate landschappen, vind ik de
beste. Hilde, je moet haar leren kennen.
HVC: Die 'dode' kunstenaars die hier
in je living hangen, kijk je daar vooral naar op vanwege hun techniciteit en/of
voor het beeld dat spreekt?
KM:
Ik kijk er niet naar op om hun ‘techniciteit’ maar wel om hun ‘kracht’ of hun
‘visie’. En vooral, alhoewel ze niet gisteren zijn gemaakt, nog altijd zo
actueel kunnen zijn.
HVC: Zou je willen ruilen met iemand
anders zijn carrière ? Of ben je blij hoe het is gelopen?
KM:
Ik heb een prachtleven en heb het enorm naar mijn zin, maar er zijn zeker
kunstenaars met een veel rechtlijniger, éénduidiger en minder complexe
carrière.
HVC: Hoe zit het met de galerijen en
collega-kunstenaars?
KM:
Ik heb altijd vrienden-kunstenaars gehad. Meestal zijn het mede-denkgenoten,
soms ook niet. Verbonden zijn aan een galerij kan enorme voordelen hebben. Het
moet comfortabel zijn iemand naast je te hebben die in jou gelooft en je overal
brengt. Maar ik heb een fantastische vrouw en schitterende kinderen en
kleinkinderen. Ik mag morgen doodvallen, ik ben heel content. Het meest heb ik te danken aan Greet, mijn
vrouw. Zij is het die de ruimte creëert.
Dank
je voor het fijne gesprek Koen.
Hilde
van Canneyt, maart 2014
Koen
Muller stelt tentoon met Frans Heirbaut : ‘Het schip van Theseus’
Van
29 maart – 27 april 2014
WARP
– Apostelstraat 20, 9100 Sint-Niklaas