Nieuw boek uit

Nieuw boek uit
4321 vragen aan 123 kunstenaars

Interview met Bendt Eyckermans

Inschrijven op de kunst(enaars)blognieuwsbrief? Zie rechts - - - )

Interview met Bendt Eyckermans (‘94), Antwerpen, dec 19

Ik tref kunstenaar – of is het kunstschilder? – Bendt Eyckerman de dag voor zijn opening Blue Shadow in Gallery Sofie Van de Velde aan het Nieuw Zuid in Antwerpen. De jonge Eyckermans heeft er al een fikse tocht door het kunstenlandschap opzitten. Zijn schilderijen in een realistische beeldtaal met een bijna typerende Belgische eigenheid, sieren zijn prille oeuvre en laten weinigen onberoerd… 





Hilde Van Canneyt (HVC): Beste Bendt, klopt het dat jij niet graag praat over jouw schilderijen? Want anders hebben we een probleem, daar bevinden we ons net tussen en daarvoor ben ik hier. (knipoogt)

Bendt Eyckermans (BE): (lacht) Neen, ik spreek wel graag over mijn schilderijen en mijn manier van schilderen, maar niet over diepere betekenissen die erachter zouden moeten schuilen. Ik vind het belangrijk dat er niet té veel moet worden voorgekauwd voor de kijker. Ik hoop de geest van de toeschouwer te prikkelen en dat zij zelf aan deze beeldentaal hun eigen associaties kunnen linken en een verhaal te scheppen. Mijn beeldentaal is op zich al heel duidelijk, het zijn geen grote enigmas.

HVC: Ik las dat je het tof vindt dat zowel iemand die niet zoveel van kunst kent, als zij die de kunstuitdrukking wel machtig zijn, toch gemakkelijk in jouw werk kunnen komen. 

BE: Er werd mij al verteld dat mijn werk voor bepaalde mensen een soort toegangspoort is tot de kunst en dat vind ik een groot compliment. In mijn ogen is René Magritte ook iets dat veel mensen enorm aanspreekt en kan dienen als een entree tót.

HVC: Iedereen maakt er zijn eigen verhaal van en kan zo zijn eigen fantasie laten rollen. Herinner jij je welke creaties – van boeken, films over muziek tot kunst - jou in je kinderjaren hebben gevormd? Iets dat je hebt ervaren als kunst of dat een indruk op de jongen in halflange broek heeft nagelaten? Of waren het eerder de beelden van je vader en grootvader die jou hebben beïnvloed?

BE: Sowieso zullen de werken van mijn familie vanaf de eerste seconde een invloed op mij hebben gehad, maar deze werden pas vanaf mijn acht à negen jaar door mijzelf bewust erkend als unieke voorwerpen en kunstwerken. Het allereerste ‘kunstwerk’ dat mijn interesse heeft opgewekt, kwam van mijzelf. Op de kleuterschool kregen wij de opdracht om een tekening te maken. Niet zomaar een schets, het moesten reproducties van kunstwerken zijn. Ik herinner mij een tekening in houtskool op gekleurd papier waarop ik Permeke had gekopieerd. Ik heb dat werkje trouwens nog. Ik herinner mij nog die fascinatie voor wat ik aan het imiteren was: voornamelijk het weergeven van die enorme handen en voeten in de tekeningen van Permeke, en vooral hoe plezant ik het vond om dat na te tekenen. Dat heeft mij toen erg geraakt en gevormd. 

HVC: Jij liep van kleins af aan al rond in de ateliers van je familie, wellicht met klei in je handen. Je grootvader was de gekende beeldhouwer Lode Eyckermans. In het pand van drie verdiepingen hoog, staat het nog vol met zijn beelden en andere curiosa uit zijn tijd. Dat is een erfenis die je zomaar niet van je af kan schudden. Wanneer koos je zelf bewust voor de kunst?

BE: Ik ben rond mijn zestiende naar de kunstschool getrokken in de hoop mijn tekenkunsten verder te ontwikkelen. Ik dacht daar ook meer vrijheid te kunnen genieten. Ik voelde mij vaak op mijn ongemak op de scholen die hieraan vooraf gingen. Dat veranderde aan de kunstschool en dat lag grotendeels aan de mensen die ik daar ontmoette. Het klikte met hen. Ik kom best met veel mensen overeen, maar niet bij iedereen zijn er die gemeenschappelijke interesses.




HVC: Je hebt niet moeten vechten om die weg te mogen volgen, gezien de artistieke geschiedenis van je familie?

BE: Het was toch tegen de goesting van mijn ouders. Ze zagen mij liever kiezen voor een stabieler inkomen met meer zekerheid. 

HVC: Op je achttiende trok je naar de Academie van Antwerpen, toen je er buiten kwam werd er aan jou getrokken. Not bad. Waarom koos je niet voor de beeldhouwkunst? Hield je van kleur en het tweedimensionale of vond je het trop, drie generaties beeldhouwers die het nalatenschap van je voorvaderen te eren? Of voelde je je eerder aangetrokken tot kleur en het tweedimensionale?

BE: Ik heb altijd veel fascinatie voor filmstills en dergelijke gehad. Voor ik aan de Academie begon, was kleur iets dat ik eigenlijk niet goed kon vatten. Ik maakte meestal tekeningen die zeer grafisch getint waren, alsook grafiek. En schilderen, tja, ik begreep dat gewoon niet. Eenmaal aan de Academie leerde ik door het kijken naar oude meesters, over de toepassing van kleuren. Hoe ik door het gebruik van de juiste kleuren samen, een schets kon omzetten tot een mooi geheel; tot een compositie als het ware in kleur en vorm.  

HVC: Was je tijdens je studies al geïnteresseerd in de schilderkunst van de twintigste eeuw? Of kwam dat pas na je afstuderen?

BE: Tussenoorlogse en naoorlogse kunst, meer bepaald de Nieuwe Zakelijkheid, zijn kunststromingen die mij vanaf het begin enorm prikkelden. Ik heb daar veel uit geleerd en heb daar ook veel respect voor, vooral omdat die kunstenaars zo fantastisch waren in het documenteren van hun tijd. Dat vond ik heel inspirerend als gegeven om ook eventueel toe te passen. Dankzij de academie is mijn smaakpalet in kunststromingen in ieder geval enorm verbreed. Niet alleen in schilderkunst, maar ook in beeldhouw- en videokunst. Ik maakte kennis met Jean Brusselmans, wiens techniek mij heeft geleerd pasteus te schilderen. Hij ‘leerde’ mij hoe ik op verschillende manieren verf kon toebrengen, over de vormen van zijn borstels en hoe ik op een eerder geometrische manier een lichaam kon schilderen. Ik vond het heel fascinerend om dat in mijn creaties te verwerken.




HVC: Ik herken in je werk ook de Gentse kunstenaar Octave Landuyt erin. Ook de minder bekende broers Floris en Oscar Jespers zijn voorbeelden voor je.
Je vindt het ook belangrijk om de technieken van de nog ouder oude knarren te bestuderen – tot Rubens toe – om sterker te worden in je eigen beeldtaal. 

BE: Ik vind het belangrijk dat je als kunstenaar kennis hebt van alles wat vooraf ging en weet waar je mee bezig bent. Van mijn grootvaders beelden heb ik natuurlijk veel geleerd over hoe een neus of lippen zijn gevormd. Ik vind het dan ook fijn om dat beeldbouwkundige in het schilderen bewust toe te passen. 

HVC: Ik denk dat veel kunstenaars in spé onderschatten dat dit onderzoek en die kennis hun geen windeieren zou leggen.

BE: Bij sommigen zit het er ingebrand dat je best geen klassieke kunstopleiding volgt, omdat je dan zogenaamd minder creatieve vrijheid geniet. Dat beeld klopt niet. Ik ben ervan overtuigd dat als je bewust kiest voor de schilderkunst aan de academie, dat je die kennis en die opleiding nodig hebt om daarna volledig vrij te kunnen zijn. Die kennis kan je dan op eender welke absurde manier toepassen en interessant maken. Daarbij, Vaast Colson was een docent van mij en voor zover ik weet, is dat één van de meest vrijgevochten kunstenaars. (lacht)
Er wordt onterecht gevreesd dat je die jaren 70-mentaliteit moet hebben van avant-garde en radicaal moet zijn. Maar kunst moet net absoluut niéts. 

HVC: Moet kunst niets? Trouwens, vanaf wanneer is er sprake van, dat het kunst is? Vanaf er verf op doek ligt? I don’t think so. Wordt het niet kunst zodra het iets losmaakt bij de mens?

BE: Voor mij is het een kunstwerk als het een persoon kan prikkelen en aanzetten tot denken. Als het leeft in de gedachten en fantasie van een individu. Een creatie is nog geen kunstwerk omdat het af is. Kunst moet gezien worden door mensen die naar jouw expositie willen komen kijken. Ik kan mijn werken even goed in mijn atelier laten liggen, maar daar heeft de wereld niets aan. Ik ken mezelf en ik weet waarom ik die werken heb gemaakt. Voor mij zijn dat herinneringen, maar ik vind het plezant als het kan leven bij de mens. 

HVC: Jij vindt niet dat als een werk af is, je het een kunstwerk kan noemen?

BE: Net per se. Kunst moet toch gezien worden. Je hebt toch die derde persoon nodig om het te doen leven. 











HVC: Je schildert het alledaagse leven. Een soort personages – of zijn het portretten? - van mensen die aanwezig zijn in jouw leven. Ze worden wel eens antihelden genoemd. Je leert door je schilderijen, je vrienden, je familie, alsook jezelf beter kennen. Typische kenmerken van je personae zijn de blik naar binnen, geschilderd in een soort ingeperkte ruimte, soms omgeven door een soortement koud blauw waas. 

BE: Ik gebruik mijn vrienden, maar evengoed mannequins. Het zijn eigenlijk geen portretten van hen die ik maak. Een portret gaat steeds over iemand en dat is bij mij niet de opzet van het stuk. De personen in mijn schilderijen zijn slechts figuranten die meehelpen aan het creëren van het beeld. Mijn werken gaan vaak over atmosfeer en gevoel, ik zou zelfs durven zeggen een Zeitgeist van mijn generatie. 

HVC: Je personages zitten soms bij elkaar, maar anderzijds zitten ze gewoon aan en in zichzelf te denken. Soms hebben ze letterlijk en figuurlijk iets alienachtig.

BE: Het gaat veelal over atmosfeer en gevoel. Ik vind het ook plezant om te kunnen werken met handelingen die iets dubieus kunnen hebben, die zowel iets passioneel of agressief in zich dragen. 

HVC: Er zit vaak beweging in je werken. Mochten het foto’s zijn, kunnen we bijna praten over een geënsceneerd beeld. Toch heeft het ook iets statisch, bijna als een still uit een film. Soms lijkt het wel collagewerk. 

BE: Ik noem dat het eeuwige ‘in beweging zijn’. Dat komt door die handelingen waar ik het eerder over had. Die zie ik trouwens ook vaak terugkomen bij de beelden van mijn grootvader. Ik kijk graag naar bas-reliëfs. Omdat je op een vlak, met een kleine dimensie iets heel narratief kunt creëren met veel diepgang, zoals die archaïsche bas-reliëfs. Die legers die naast elkaar staan, maar op dezelfde hoogte afgebeeld worden. Je krijgt toch dat gevoel van diepte, alsook die vormentaal dat keischoon binnen het kader gestructureerd is.

HVC: Zijn jouw werken een samenstelling van beelden? Of hoe begin jij aan een beeld?

BE: Ik neem verschillende foto’s van momenten of soms van vrienden die ik vraag om in het atelier te komen poseren. Daar creëer ik een soort van constructie om licht te ensceneren. Zaken zoals de achtergrond of de plek waar ze zijn, verzin ik dan compleet. De foto’s die ik maak, dienen als een bron voor die toevalligheden die ik niet kan verzinnen, zoals de plooien van een hemd. Ik vind het fijn om dergelijke zaken te kunnen implementeren in mijn werk. Bepaalde elementen veranderen dan haast in een soort symbolisch iets. Voor mij althans, wellicht minder voor de toeschouwer. Soms vind ik bijvoorbeeld een arm van iemand anders interessanter en dan implementeer ik dat in mijn werk.

HVC: Ik kan in musea soms niet weg van bepaalde (realistisch geschilderde) schilderijen, omdat ik zo gefascineerd ben door hoe bijvoorbeeld een kledingstuk of het kapsel is geschilderd, al dan niet in een paar penseelstreken. 
Je schildert met en tegen de tijd, las ik, in die zin dat het medium – hier olieverf – zo’n rijke geschiedenis heeft. Dat tijdloze spreekt wel veel kijkers aan, denk ik. 

BE: Het zijn elementen die mij enorm interesseren. Dat is iets dat de schilderkunst heeft gedaan doorheen de eeuwen. Het heeft de mensen beïnvloed in hun manier van kijken. Door de aandacht te vestigen op bepaalde objecten, of dat nu symbolisch is of puur voor het gebruik van iemand of een locatie. Ook qua belichting kan je de toeschouwer laten kijken naar wat je wilt dat ze zien en hem sturen. Dat vind ik ook een heel interessant gegeven aan schilderkunst. Dat is ook iets waar ik vaak over nadenk om toe te passen en wat mij ook bezighoudt in het nadenken over welke beelden ik wil schilderen. Daarmee bedoel ik ook dat de architectuur daar op aansluit. Dat is ook iets dat mij fascineert en dat me opvalt wanneer ik wandel doorheen Antwerpen.





HVC: Steek je er bewust die surrealistische elementen in? Al vermoed ik dat je nog geen volledig beeld van je eindproduct hebt vooraleer je aan het creatieproces begint. Ik denk dat je pas op het einde, door de manier van schilderen, door een plastisch of inhoudelijk element toe te voegen, die laatste bevreemdende mysterieuze touch kan aanbrengen.

BE: Ik denk inderdaad niet zo graag té veel na over hoe het beeld gaat zijn. Meestal maak ik gewoon een constructie of een simpele tekening in inkt of in houtskool: een soort van skelet waar de figuren kunnen komen te staan en dan begin ik daarin al schilderend te dansen. Ik denk dan over kleurvlakken die naast elkaar kunnen worden geplaatst, over vormen, over verschillende manieren van schilderen, over de toepassing van die techniek, zoals bijvoorbeeld iets heel ruw of heel schraal schilderen… Maar dergelijke bedenkingen ontwikkelen zich al schilderend. Daar zit geen vaste logica achter.

HVC: Zoveel te beter, vanaf je je eigen logica snapt, wordt het niet meer interessant. En begin je als het ware gewoon je eigen prentjes in te kleuren. Je maakt ook tekeningen maakt en daar veel meer mee kan experimenteren, dat je dat soms ook doet met restjes verf. Op zich zijn dat schetsen die je als eindproduct ‘nuttigt’ als ze geslaagd zijn, denk ik. Maar ze horen nu ook al bij je prille oeuvre. Sommige kunstenaars durven daar maar in hun midlife mee naar buiten komen, omdat tekeningen kwetsbaarder zijn. 
Van wie had jij les op de Academie? (En die nu ongetwijfeld reuzentrots op je zijn na je prachtig after-Academie-parcours de laatste 1000 dagen.)

BE: Vaast Colson, Bruno van Dyck, Tina Gillen, Pieter Mathysen, Pat [Patrick] Harris, Nick Andrews, Tina Colen en Quinten Ingelaere.  Sommigen waren gastdocenten. Er zijn mij vast en zeker namen ontglipt.

HVC: Je zei al dat een schilderij voor jou niet vol betekenis hoeft te zitten. Abstract schilderen zou dus niets voor jou zijn?

BE: Geen idee. Zeg nooit, nooit, maar op dit moment zou het mij geen voldoening geven. Schilderkundig kan je best interessante dingen doen. Er bestaan absoluut schilders die fantastische abstracte werken maken. Zoals Cy Twombly, die maakt mooie, gevoelige schilderijen en die gevoeligheid is iets dat mij wel fascineert.

HVC: Waar haal je de meeste inspiratie uit bij andere schilders?

BE: Dat zal bij elke schilder iets anders zijn. Maar bij het zien van een schilderwerk zoek ik altijd naar hoe de verf werd aangebracht en bestudeer ik hoe de verf en het kleurgebruik werd toegepast. Je ziet vrijwel meteen of iemand heeft gewerkt met een interessant kleurenpalet. Als schilder is dat wellicht één van de hoofdzaken, dat kleurgebruik. Daarnaast zie ik graag hoe toevalligheden een creatie sturen of hoe een element de juiste snaar kan raken door zich op de perfecte locatie te bevinden. Dan denk ik terug aan Twombly, aan hoe hij zijn kriebels zette Dat klopt altijd.

HVC: Je geeft geen les. Is dat bewust? Van lesgeven leer je uiteindelijk ook bij.

BE: Ik heb geen lerarenopleiding gevolgd, maar ik heb wel twee jaar lang les gegeven aan kinderen. Dat was in tekenen en schilderen. Hoe plezant dat ook was, het was vooral intens. Ik had op voorhand niet kunnen bedenken hoe energieopslorpend een groep kinderen kan zijn. Na zo’n namiddag lesgeven was ik altijd op. Dat heeft mij veel waardering bijgebracht voor kleuteropleiders en zij die lesgeven aan de lagere school. Doe dat maar eens de ganse week! Veel leerkrachten haken tegenwoordig af, omdat lesgeven vandaag de dag zoveel meer is dan wat het ooit was. Je bent tegelijkertijd manager, psycholoog, klaagmuur... En tegenwoordig 24/7 bereikbaar.

HVC: Nu probeer je als zelfstandige van je werk te (over)leven. Zorgt dat voor extra druk?

BE: Toch wel. Als je financiële stress hebt, is dat nooit aangenaam, maar ik waardeer de kansen die mij zijn gegeven enorm. Ik ben ook dankbaar voor de appreciatie die ik mag ontvangen van de mensen die de werken oprecht interessant vinden. Natuurlijk is dat geen vast gegeven. Er zullen altijd tegenstanders zijn, maar ik ervaar dat niet als een naar iets.

HVC: Van beide kanten kan iets worden geleerd. Ben Sledsens is ook een jonge kunstenaar uit het Antwerpse die als een pijl omhoog schoot en veel aandacht geniet. Voel je een bepaalde verwantschap met hem?

BE: We zijn allebei zowat rond hetzelfde moment opgekomen, maar ik vind niet dat ons werk te vergelijken valt, buiten het feit dat we allebei figuratief schilderen. En misschien dat er enige naïviteit in onze werken schuilt. Maar we hebben elk onze eigen beeldentaal. Ik heb enorm veel waardering voor Ben z’n werk. Hij heeft een heel schone manier van schilderen die mij reeds vaak inspireerde.

HVC: Toch is er iets gelijkaardig in jullie manier van schilderen. Denk je dat er een nieuwe opgang is in die ‘figuratieve schilderkunst’? Hebben jullie al een benaming voor deze opkomst van jongelingen? 

BE: (lacht) De chouchous

HVC: (lacht) Zijn er kunstenaars naar wiens oeuvre je opkijkt?

BE: Ja, Viktor Man is een Roemeense schilder die heel mooie expressieve schilderijen maakt. Hij zit bij Gladstone Gallery. Hij creëert niet veel werken per jaar, maar wat hij toont, heeft altijd iets heel gevoelig, iets donker en iets seksueel getint. Dat vind ik ontzettend fascinerend. Hij past dat trouwens ook niet op een vulgaire manier toe. Er is steeds iets onderliggend aanwezig. Zijn expo’s zijn vaak een combinatie van sculpturen, objecten, fotografische beelden of video-installaties. Die veelzijdigheid spreekt mij aan.

HVC: Denk je dat de toekomst iets gelijkaardigs voor jou in petto heeft?

BE: Mogelijks. Ik weet gewoon dat ik niet voor de rest van mijn leven enkel wil schilderen.

HVC: Denk jij dat je kunstenaarschap nog zou kunnen verbeterd worden door je meer te focussen op het experimenteren, in plaats van steeds maar weer te presteren? Nu werk je van expo naar expo, wat een droom is, maar ook een keerzijde heeft...

BE: Het is belangrijk dat ik voor mezelf kan beslissen welke projecten interessant zijn om aan te nemen en hoeveel tijd ik daarvoor nodig zal hebben. Ik heb geen behoefte meer aan ellenlange opdrachten, want dan er is geen tijd voor rust. Een kunstenaar heeft na elke expo nood aan mentale rust, een periode voor ontwikkeling en bezinning. Je hebt de tijd nodig om je werken van op een afstand te kunnen bekijken. Of zelfs tijd nemen om naar het werk van anderen te gaan kijken.

HVC: Om te schilderen naar een expo of project toe, moet je die buitenwereld toch een beetje wegduwen?

BE: Je sluit je inderdaad af voor enkele maanden. Dat is noodzakelijk om niet continu afgeleid te worden. Vaak ben ik tijdens het schilderproces bang om andere expo’s te gaan bezoeken, uit angst om werken te zien van iemand die ik bewonder. Dan vrees ik dat die mij te hard zou gaan beïnvloeden of sturen naar een bepaalde manier van schilderen.

HVC: Vind je dat creatief zijn pijn doet?

BE: Iedereen heeft wel eens een off-day. Ik vind het dus ook niet erg om af en toe naar het atelier te gaan en gewoon een boekske te lezen in de zetel en na te denken. In het begin vond ik dat moeilijker, omdat ik dacht constant bezig te moeten zijn, maar op den duur heb ik geleerd dat je die stilstand nodig hebt. Ik ervaar het als een moment van bezinning, waarbij ik een bepaalde afstand kan nemen en mijn denken kan ontwikkelen. Ik hoop tot nieuwe inzichten te komen. Ik vind het echter belangrijk om structuur te hebben als een soort van houvast. Onregelmatig naar mijn atelier gaan zou absoluut niet bevorderlijk zijn voor mijn denken.

HVC: Als je in die flow van dat denkproces zit, doe je dan gewoon verder of houdt het elke dag rond hetzelfde uur op?

BE: Ik klok niet af op mijn werk. Ik heb wel bepaalde afspraken met mezelf. Elke dag sta ik om negen uur ‘s ochtends in mijn atelier en dan doe ik door tot het ophoudt. Dat is meestal rond een uur of zeven ‘s avonds. Er zijn al vaak momenten geweest waarop ik de tijd compleet uit het oog verloor, dat ik begon om negen uur en dat het ineens half elf ‘s avonds was. Er zit minder regelmaat in het stoppen, die is echt afhankelijk van die ‘flow’.

HVC: Een échte kunstenaar zoals dat heet! Denk je dat het nu een ideale tijd is om kunstenaar te zijn? Of was je dat liever geweest in vroegere tijden? Wil je met je beelden trouwens iets maatschappelijk aankaarten?

BE: Niet echt. Ik vind niet dat ik maatschappelijke problemen op een directe manier kan oplossen door ze in mijn schilderijen te verwerken. Dat vind ik eerlijk gezegd vrij pretentieus, om te denken dat je de wereld kunt verbeteren met een schilderij. Ik ben geen schilder die zich genoodzaakt voelt om politieke of maatschappelijke kritiek te uiten. Wat ik toon, is persoonlijk. Ik ben bezig met mijn eigen leefwereld, de mensen die ik graag zie en wat ik zélf interessant vind. Daarnaast vind ik het verhaal omtrent mijn familiegeschiedenis ook boeiend om rond te werken.

HVC: Maar met je werk breng je wel een bepaalde vorm van schoonheid in de wereld? Au fond: waarom schilder jij eigenlijk?

BE: Als mijn bijdrage aan de wereld, maar ook om mijn eigen bestaan te documenteren. En wellicht ook om mezelf beter te leren begrijpen.

HVC: Succes met je verdere schilderstoetsen, Bendt!




eyckermansbendt.com

statcounter