(vorig interview: Bendt Eyckermans, volgend interviews: Mark Cloet, Alle Jong, Roel Heremans... )
INTERVIEW
MET COLIN WAEGHE (°1980), Brussel, april 2020
Een interview via whatsapp ... zoals dat hoort in deze c-crisis...
Hilde Van Canneyt (HVC): Beste Colin, je eerste droom was eigenlijk óp een canvas te staan, in plaats van erachter.
Colin Waeghe (CW): Ik was achttien, en wat achteraf - of voor een buitenstaander - soms zeer voor de hand ligt, is dat vaak niet meteen voor jezelf. Maar het was een mooie start.
HVC: En voor je je
áchter het canvas begaf, dacht je dat grafische vormgeving je werkleven vorm
zou geven…
CW:
Dat is een deel van de route. Ook al heette de opleiding grafische vormgeving,
ik zat in de klas waarin de meesten beeldverhaal wilden volgen. Zoals ik reeds
hierboven zei: het was een mooie reis.
HVC: Hoewel, vooraleer
je op dat canvas ten strijde trok, maakte je eerst een beeldende kunst-omweg
via sculptuur en video. Hoe ben je uiteindelijk geknield voor de verfliefde?
CW:
Ik teken van kindsbeen af, en heb altijd schilders bewonderd. Onzekerheid heeft
ertoe geleid dat ik er zelf pas laat aan begon. Dat, en een artistieke crisis.
Die was te wijten aan het besef dat voor mij sculpturen, foto’s, video’s en
dergelijke meer, artistiek en creatief niks meer te bieden hadden. Het was een
verhaal van organisatie geworden, de juiste mensen vinden, productie… Het idee
dat ik voor ogen had, verschilde niet veel van het uiteindelijke product, en de
weg hiernaartoe vond ik saai. Toen heb ik mezelf een jaar gegeven om te lezen
en te schilderen.
HVC: Drie maal is
scheepsrecht. Je werd aanvaard op het HISK – Hoger Instituut voor Schone
Kunsten - een (soort) postacademische opleiding.
CW:
Die artistieke crisis gebeurde halverwege het eerste jaar aan het HISK.
Daarvoor dient zo’n instituut ook. Jezelf naar andere hoogtes tillen, jezelf
confronteren. Achteraf gezien een louterende ervaring - zowel de crisis als de
periode aan het HISK.
HVC: Daar maakte je
vooral interactieve installaties… Denk aan Voyage
au bout de la nuit, geïnspireerd op het boek van Céline, Swing en Thank you for tomorrow.
CW:
Daar ben ik dus gestopt met het maken van installaties. (knipoogt) Ook al was mijn werk voor de eindejaarstentoonstelling
een installatie. De beste die ik ooit maakte, vind ik. Jammer dat er geen
documentatie van bestaat. Ik was me toen nog niet bewust van het belang van een
archief. Anderzijds is het ook mooi. Anderzijds is dat gegeven ook mooi en is
er een parallel met theater, een herinnering voor zij die het zagen, een
verhaal voor zij die er niet bij waren…
Thank you for tomorrow
was de eerste reeks olieverfschilderijen die ik creëerde. Voyage au bout de la nuit was oorspronkelijk trouwens een idee voor
het theater. Het is een onderdeel van een scenografie voor Kwartet van Heiner Muller: een kroonluchter uit scheermesjes boven
een paleisvloer van melk.
HVC: De galeries
stonden als het ware in rijen aan te schuiven. Je koos voor Galerie Van de
Weghe in Antwerpen. Wat toonde je op je ‘eerste grote solo’?
CW:
De tentoonstelling bij Galerie Van de Weghe heette Alternator/Postcards from the antipodes. Het was een eerbetoon aan mensen
die mij geïnspireerd hebben: kunstenaars, schrijvers, acteurs, musici…
HVC: Erna koos je voor
Galerie Zwart Huis, gehuisvest in Knokke en Brussel. Daar ben je tot op
heden nog altijd gastkunstenaar.
CW:
Klopt. Het is een zeer goede galerie. Daarnaast heb ik er mijn vrouw leren
kennen, dus dat kan niet missen. (knipoogt)
HVC: Een intrinsiek
thema dat je sindsdien bezighoudt is (nationale) identiteit, maatschappij en
politiek. Willem Elias noemt het ‘maatschappelijk attitude’.
CW:
Werk creëert werk. En zonder leven geen werk. Mijn schilderijen zijn dan ook
zeer beïnvloed door wat er om ons heen gebeurt. En de laatste jaren is het
nationalistisch eng denken helaas fors toegenomen. Er is nog altijd de
aartsconservatieve politieke strekking. Kunst is grenzeloos, dus die twee staan
lijnrecht tegenover elkaar. Het is gewoon de tijd waarin we leven. De jaren 60
was heel creatief hedonistisch. Nu zitten we bijna in een ergere maatschappij
dan in de jaren 50: een neoliberaal ultrarechts aartsconservatief politiek
denken. En helaas wereldwijd. Ik hoop dat ze nu na de corona-crisis deze
historische kans grijpen. Ik ben blij dat ik in Brussel woon. Hier zijn
ze vrij progressief bezig, vind ik.
HVC: Die interesse
kwam je ook van pas toen je in 2013 naar Leipzig verhuisde, want in Duitsland
is er in het verleden ook wel het een en ander gebeurd, zeker in de voormalige
DDR. Hieruit werd de reeks Nobody but you
gedestilleerd.
CW:
Je bent geïnteresseerd in iets of niet. Nieuwsgierigheid is een mooie
eigenschap, en ik weet niet of je kan leren nieuwsgierig te zijn. Maar
inderdaad: doordat mijn vrouw een positie kreeg aan de HGB in Leipzig, werd die
stad vijf jaar lang onze heimat. Voordien had ik er - en dat moet ik nu vol
schaamte bekennen - nog nooit van gehoord. Bleek dat we in een historisch
ontzettende belangrijke stad in de Europese geschiedenis waren beland, politiek
en cultureel gezien. Het tweede jaar dat we er woonden, was het trouwens 25
jaar geleden dat de Muur was gevallen. Zeer mooie stad, zeer boeiende tijd.
Leipzig was ondermeer belangrijk om Bach, Wagner, Goethe, Beethoven... In de
omgeving heb je Dessau en Weimar, met enerzijds het Bauhaus, en anderzijds
Buchenwald. Meer recent de Leipziger Schule met Neo Rauch als representant.
Toch
merk je dat in de Duitse mentaliteit een groot militaristisch denken is. Ze
zijn beleefd, maar niet hartelijk. De reeks Nobody
but you verwijst naar Uncle Sam, de personificatie van de VS: “We want you for the American army!”
HVC: Een echt
uitgesproken politieke reeks was Ulysses
21 in 2016
CW:
Ulysses portretteerde voormalige
grensposten in Europa, dit te midden van de vluchtelingencrisis.
HVC: Hoe hoop je dat
‘de kijker’ op zo’n maatschappelijk-politieke thema’s reageert? Wat is de
‘meerwaarde’ om die te schilderen?
CW:
Wat er rondom jou gebeurt, neem je mee in je werk. Al moet je natuurlijk
propaganda vermijden. Hier vertrok ik van beeldmateriaal dat ik vond in
kranten, maar dan heb ik geprobeerd om die beelden enigszins te abstraheren.
Zodat je als kijker niet in het gezicht gesmeten krijgt ‘hoe erg het allemaal
is’. Als toeschouwer zag je ook niet onmiddellijk dat het een grenspost was,
een vluchteling of een architecturale constructie.
Door
de jaren heen laat ik mijn eigen insteek meer los. Ik wil de kijker de vrijheid
geven om het zelf in te vullen. Of de ene het nu ziet als een aanklacht tegen
de vluchtelingencrisis en iemand anders ziet daar een bos is, dat maakt mij
niet (meer) uit.
HVC: Met titels van
werk en reeksen, zet je toch veel in gang?
CW:
Titels zijn inderdaad van cruciaal belang. Ik probeer op meerdere niveaus te
spelen, zodoende de toeschouwer een veelzijdigheid aan mogelijke interpretaties
aan te bieden. Een titel/woord kan dubbelzinnige betekenissen hebben in
verscheidene talen en kan verwijzen naar tal van gebeurtenissen, historisch
en/of literair, en ga zo maar door…
HVC: Je schilders
drang wordt meestal getriggerd door de inhoud en niet door het beeld, vermoed
ik.
CW:
Het zijn sowieso communicerende vaten. Soms neem je op straat foto’s van
beelden die je mooi of interessant vindt en die later in een reeks blijken te
passen.
HVC: In 2013 cureerde
ik de grote Kortrijkse stads-wandel tentoonstelling, die werd georganiseerd ter
nagedachtenis van wat er tijdens de Gulden Sporenslag gebeurde en daar in het
Kortrijkse elk jaar wordt herdacht. De titel – die mij werd aangereikt via de
stad– was Kortrijk Vlaandert, van
provincie naar provincie, maar omdat er het woordje ‘Vlaanderen’ in
voorkwam, leek dit plots (politiek) fout. Omdat ze de geschiedenis van België
niet kennen. Terwijl duizenden kunstenaars wel met graagte passeren aan de
subsidiekassa van de VLAAMSE gemeenschap. Voilà, bij deze is dat rechtgezet. (knipoogt)
Je maakte hiervoor de
reeks Nomadia, over de geschiedenis
van België. Ook hier weer: hoe wil je dat de kijker hierop inhaakt?
CW:
Nomadia ging niet over de
geschiedenis van België. Het is misschien misleidend omdat ik er ook Leopold
III en Koningin Astrid in portretteer. Nomadia
is de naam van een fictief land, oftewel een ander woord voor ‘de wereld’.
Eigenlijk
is je vraag zo slecht niet als je België bekijkt als een groot experiment.
Nomadia is ook het idee: alles is de wereld, er zijn geen landen, geen grenzen…
Als je iets schildert, moet het ook herkenbaar zijn voor een Belg, Japanner of
Amerikaan, in welk ‘land’ je de vertrekfoto ook hebt genomen. Je gaat op reis
en trekt een foto hier en daar en dat maakt allemaal ‘een land’. De realiteit is
niet alleen wat je ziet, maar ook hoe je ernaar kijkt. Dat wordt mede beïnvloed
door gesprekken die je hebt, boeken die je leest, je verbeelding… Ik trachtte
een mega-realiteit te scheppen. En Willem Elias zou er misschien Plato
bijhalen. Maar zo slim ben ik zelf niet. (lacht)
Ik heb dat idee later nog verder doorgetrokken.
HVC: Je werkt meestal
in reeksen (met een statement). Hoe ga je daarvoor doorgaans inhoudelijk en
praktisch te werk? En wanneer voel je als een reeks ‘af’ is?
CW:
Zoals ik hierboven reeds zei: “Werk creëert werk.” Elke reeks vloeit voort uit
een vorige. Wanneer een reeks af is, heb ik meestal al een idee voor een
volgende. Maar toch zitten vele maanden van schilderen, herdenken,
experimenteren tussen twee reeksen. Uit chaos komt dan opeens orde. En
omgekeerd. Wat opeens die orde brengt, of die ordeloosheid, kan ik tot op heden
niet verklaren. Wel is het een cyclus die zich elk jaar terug afspeelt. Een
reeks is af wanneer je weet dat je niets meer kan toevoegen. En vaak heb je al
te veel gezegd. Je voelt ook: “Het is op.” Neem nu mijn laatste reeks Strip, ik
denk dat die onuitputtelijk is. Maar op een bepaald moment wordt het ook een
beetje saai, dan is het tijd om van koers te veranderen.
HVC: Je maakte een
postkaartreeks, Alternator …
Vergeleken met je reeksen in grote formaten, moet dat wel eventjes een switch in je hoofd en handen zijn
geweest…
CW:
Niet echt. Alternator kwam na mijn
eerste reeks olieverfschilderijen. Ook al heette die reeks Postcards from the antipodes, het waren toch niet echt kleine
formaten. En trouwens, ik werk de afgelopen jaren vaker op klein formaat.
Bovendien was het inkt op papier, een techniek waar ik al lang mee vertrouwd
was. Ik koos die naam omdat het liggende formaten waren, standaard formaat. Ik
vond er ook een bepaalde poëzie in schuilen in het feit dat ze niet ‘paintings’ heetten, maar ‘postcards’. Ook weer dat nomadisch
aspect: je bent op reis en je stuurt iets naar iemand. Je ‘schenkt’ iets. Het
is meer een conceptueel gegeven.
HVC: Laten we enkele
reeksen van de laatste jaren belichten,
te beginnen met A hermit’s dream (2016), waar je ‘de
psychedelische geest’ van een kluizenaar onderzoekt.
CW:
Deze is natuurlijk wel weer zeer interessant tijdens deze covid-19 lockdown…
Wij
woonden toen in Duitsland, maar soms kwam ik terug naar België en logeerde ik
in het leegstaande huis van de grootmoeder van mijn vrouw. Het huis stond leeg.
Hier ook weer: werk creëert werk. Ik had net een reeks over de
vluchtelingencrisis gemaakt, en je voelde letterlijk dat je de wereld niet meer
kon tegenhouden. De oorlog kwam letterlijk de grens over en Europa wist niet
wat daarmee aan te vangen. Zelf zat ik in de situatie dat ik alleen in Brussel
zat. Maar ik koos er letterlijk voor me op te sluiten. Vandaar de titel A hermit’s dream. Maar dan merk je dat
je er niet kan voor zorgen dat de wereld niet binnenkomt. En dan gaat de geest
wel een beetje met je aan de haal. Ik had ook foto’s genomen van dat leegstaand
huis, die ik dan vermengde met beelden die ik had gevonden van bekende
kluizenaars. Daarbij haalde ik ook inspiratie uit de film Das siebende Continent uit ‘89 van de filmmaker Michael Haneke. En
die film is dan weer gebaseerd op een krantenartikel, waarin hij las dat een
gezin zich thuis had opgesloten en collectief zelfmoord had gepleegd. Maar dit
niet alvorens ze hamsterden en zich tegoed deden aan kreeft en allerlei luxe.
En
nu door de ervaring die we zelf allemaal meemaken – jij bent kluizenaar, ik ben
kluizenaar - ga ik een tweede reeks hiervan maken.
HVC: Ik moet helaas –
of de wereld nu gezond is of niet – 3/4e van de tijd kluizenaar
spelen. (knipoogt) De ondraaglijke
lichtheid van het journalistenbestaan… Over The
Great Escape II (Open Houses) (2016). Hier schilderde je musea en
‘architectonische structuren’ die je de laatste jaren bezocht.
CW:
Hier ga ik ook een derde reeks van maken. De allereerste insteek was het idee
van: je kijkt uit je raam en de stad is ontsnapt. Ik woonde toen in Elsene en
had een panoramisch zicht op Brussel.
Hilde,
wat is het clichébeeld hoe ze in een stripverhaal ontsnappen?
HVC: Geen idee… Mijn
strip-lees-verleden ligt al een tijdje achter mij.
CW:
Ze binden lakens aan elkaar. En dat gooien ze uit hun raam. Ik vond het een
poëtisch en mooi idee: een verlaten stad, met allemaal aaneengeknoopte lakens
die uit het raam hangen.
HVC: Zo zagen de
quarantainesteden er in het begin bijna écht wel uit, met de witte lakens die
er hingen ter ere van de zorg.
CW:
Voilà, zo geef je een antwoord op de vraag over het waarom van een derde reeks.
HVC: Ik ben mee! (knipoogt) Het is geen toeval dat alle
werken ‘neerwaartse strepen’ bevat, vermoed ik.
CW:
Nee. Ik werk enerzijds met olie op doek – en hout sinds mijn laatste reeks
Strip – maar sinds ik heel jong was, werkte ik al veel met inkt. Die drippings
vond ik gewoon schoon: je hebt de mensen die ontsnappen uit de gebouwen en de
inkt die ontsnapt – dript – van het papier.
HVC: Over naar Postcards from Teremachi 2-3-4 (2017)
Hier werd je het onderwerp van je eigen ‘Japans verhaal’. Het werden tekeningen
in gekleurde inkt op Japans papier. Ze leunen dicht aan bij je schilderijen, je
hebt ze heel ‘plastisch’ uitgewerkt.
CW:
Ik ben twee maanden op residentie in Japan geweest. De reeks is een vervolg op Hermit’s dream. Ik zat daar in een heel
oud huis in het midden van de winter, met amper isolatie. Ik haalde een blok
papier en inkt en heb daar allerlei details van in het huis geschilderd
HVC: Naar ik hoor kan
jij goed tegen jezelf opsluiten.
CW:
Ik denk dat de meeste kunstenaars daar niet slecht in zijn. (lacht)
HVC: Jungle Bloom (2018) is de naam van een
fictief vakantieparadijs. Maar… het is een metafoor voor ‘Ford Napoleon’.
CW:
Ford Napoleon? Goed idee! Misschien gebruik ik dat nog!
HVC: Oeps, ik kan
nogal verstrooid zijn: het is een metafoor voor Ford Europe!
CW:
De titel is een foutieve vertaling van een album van Suske en Wiske, Junglebloem
- Jungle Bloom. Bloom… blossom… In België
wordt die migratie altijd negatief gezien, maar je kan het ook positief zien,
als een soort bloesem. Vandaar de titel: ‘De jungle staat in bloei en de wind
waait de bloesems tot hier.’ Het kan ook de naam zijn van een vakantieparadijs,
maar dan wordt het ook redelijk cynisch. Het is een beetje die dubbelheid van
de titel binnen dat gegeven. Zoals je ook de ‘gated communities’ hebt, te midden van andere culturen.
HVC: Voor die reeks
gebruikte je telkens hetzelfde schilderijformaat, naar de constructie van
strippagina’s.
CW:
De reeks Postcards from Teramachi bevatte, naast de kleine reeks
tekeningen die ik in Japan had gemaakt, een aantal zeer grote tekeningen op
Japans papier, die ik na de residentie in Brussel had geschilderd. Hierna
voelde ik de behoefte terug op klein formaat te werken. Enerzijds omdat de
kleine Japanse tekeningen me zo bevallen waren, anderzijds met het idee een
niet-narratief stripverhaal te maken, waarin elk schilderij een stripprentje
moest vertegenwoordigen.
HVC: Een typisch kenmerk van je ‘schildershand’, is dat je graag werkt met een fijn penseel. Verklaar je nader…
CW:
Klopt niet, iemand heeft dat ooit eens geschreven, en dat geldt misschien voor
enkele schilderijen, maar niet voor allemaal. Ik gebruik het penseel dat ik
nodig heb, en dat varieert in grootte.
HVC: Aiai, wij
kunstjournalisten zouden beter wat meer kijken in plaats van zoveel (in te)
lezen. (knipoogt)
CW:
(lacht)
HVC: Wat is
inhoudelijk of in working material,
het pittigste schilderij dat je ooit hebt gemaakt?
CW:
Het zijn er twee. Het schilderij dat het einde van de crisis inluidde. Het
eerste schilderij waarvan ik dacht: ‘Het is gelukt!’ En waar ik meteen over
dacht: ‘Stel dat het een toevalstreffer is? Kan ik het wel echt?’ En het tweede
schilderij waarin werd bekrachtigd dat het eerste geen toevalstreffer was. (lacht)
HVC: Over naar je
atelierwerk. Hoe ga je meestal te werk? Heb je daarin een vast ritme of wacht
je tot ‘de goesting om te schilderen’ er is?
CW:
Ik werk graag volgens een vast ritme. Er is een constant soort verlangen, maar
vaak strooit het praktische leven roet in het eten, en kan je niet toegeven aan
die goesting, waardoor het alleen maar groeit, alsof je buik een vulkaan is. Je
wilt exploderen maar kan het niet. Heerlijk is dan het moment van eruptie. (knipoogt)
Eens
aan het schilderen geslagen, spreken we over een andere goesting, of beter
gezegd: ‘goestingen’. Vaak heb ik geen zin om te beginnen, maar eens begonnen
is het fantastisch. Dat herhaalt zich de dag nadien terug. En dan is er nog een
ander soort drift, de metagoesting, de aandrift die geleidelijk aan komt,
halverwege een reeks - maar dat is iets wat ik enkel achteraf kan vaststellen.
Het
ritme bestaat uit op een vast moment naar het atelier gaan, een beeld uitkiezen
uit het beeldarchief - dat in de maanden voor de eruptie is samengesteld -, en
dan kijken, schilderen, kijken, schilderen…
Meestal
werk ik in het halfdonker, in het licht van mijn projector. Ook mijn kleuren
worden in het halfduister gemengd, wat tot vreemde combinaties leidt. Dat is er
ingeslopen en zo krijg ik zelf verrassingen.
HVC: Interesting… Laten we voor je alweder in
je atelier-lockdown gaat, je laatste reeks, Strip
even belichten… Deze reeks was te zien begin dit jaar in CAPS in Oostende. Ze
lijken abstracter geschilderd dan je vorige reeksen. Minder korrelig. Meer
non-figuratief, afgelijnd.
CW:
Inderdaad. Het zijn zwembaden die bedekt zijn, waar een zeil over ligt dat het
water moet vrijwaren tegen de elementen van de natuur of tegen indringers.
HVC: Dat had ik er
niet direct in gezien. Nu je het zegt: die lege vlakken… Je hebt ook die
typische middenstrook, dat is geen toeval, vermoed ik.
CW:
Dat gaat terug tot Nomadia, daar
schilderde ik witte banden. Dat was eerder toevallig ontstaan, maar naderhand
begon ik daar ook betekenis aan te geven: het filmische zoals je zegt, het
panoramische… Filmed in Panavision. Je bent bijna iemand die
indringt met je blik.
Ik
denk dat ik meer en meer interesse begin te krijgen in het schilderkunstige,
dat dit belangrijker wordt dan vroeger. Je vertrekt van een idee en eens je het
schilderij begint, moet je het idee loslaten. Met strip heb ik dat de eerste
keer écht gedaan.
HVC: Wat was je
uitgangspunt hier? Je lege zwembaden zullen wel meer vertellen dan ik vermoed…
CW:
Ik mis het hedonistisch creatief karakter in onze huidige samenleving. Het
heeft ook nog een andere voorgeschiedenis. De reeks ervoor, Jungle Bloom, was nogal politiek
geladen.
Toen
mijn zoon Max zijn eerste woordjes begon te spreken, begon ik die woorden op te
schrijven. Als je dat vertaalde naar volwassenen, bleken dat niet zo’n
onschuldige woorden, en symboliseerden zij vaak de donkere zijde van onze
samenleving. Na veel schetsen en associaties maken, kwam ik tot het beeld van
een zwembad, en hoe dat levensvreugde en spelplezier symboliseert: onschuld,
jeugd… Maar het plezier, het genieten wordt beknot. Vandaar het idee van: er is
een zwembad, maar je mag er niet in.
HVC: Er komen ook
amper ‘personages’ voor in je schilderijen. Is dat bewust?
CW:
Ik wil dat je je als toeschouwer moet kunnen verplaatsen in het beeld: je gaat
er naartoe of je zit erin.
HVC: Je bent van
zinnens nu aan enkele vervolgreeksen te werken. Kunnen we het zo stellen dat er
nu een tiental witte doeken in je atelier op je aan het wachten zijn? Dat je
als het ware ‘corona-beeldmateriaal’ hebt vergaderd – ik bedoel verzameld?
CW:
‘Vergaderd’, dat is goed gezegd. Sowieso heeft bij de meesten de corona even de
druk weggehaald. Er ‘moet’ minder. En zo even stilstaan kan voor niemand slecht
zijn.
HVC: Je hebt
‘vergaderd’ met je beelden, waarom niet eigenlijk?
Maar zomaar, zonder
beeldmateriaal, schilderen wat je denkt, zit er niet in?
CW:
Ik denk dat dat moet groeien… Wie weet ooit…
Hilde
Van Canneyt
colinwaeghe.be